Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
II. Barcelona.Voor al de moeite, die ik mij gegeven heb om u te doen gevoelen welken indruk Barcelona op mij maakte, viel mij maar een schrale dank ten deel. Ge zijt waarlijk al te veeleischend. Behalve toch, dat ge nadere inlichtingen begeert aangaande de gewetensruimheid der Spaansche douaniers, eischt ge beschrijvingen van kerken, musea en paleizen, opgaven van warmtegraden en gestalsterkte der bevolking, een uitvoerige schildering van de wandelingen, die ge rondom de stad vermoedt, mitsgaders een en ander aangaande den beroemden Barcelona-brandewijn. Ik denk er niet aan mijn brieven te vullen met brokstukken uit reisboeken gecopieerd, om hun op deze wijze een valschen schijn van wetenschappelijkheid te geven. Stel ik dus omtrent een of ander punt uw nieuwsgierigheid niet tevreden, sla dan maar Germond de Lavigne, Murray of den anoniemen ‘Illustrirten Führer durch Spaniën und Portugal’ op. Het eene reisboek is al onnauwkeuriger, onpractischer en verouderder dan het ander; maar de schrijvers praten over alles met zóóveel zekerheid, en de uitgevers hebben zóó goed zorg gedragen voor het veranderen der jaartallen in de nooit veranderende editie's, dat ge, te huis zittend, van al deze fouten toch niets zult bespeuren. Wat het geweten der Spaansche douaniers betreft, heb ik, eerlijk gebiecht, nog pas eenmaal bemerkt, dat het daarmede | |
[pagina 16]
| |
niet geheel pluis was. Een stedelijk beambte namelijk noodigde mij uit hem een peseta te vereeren, opdat hij een motief zou kunnen hebben om onze drie koffers niet te openen. Ik weigerde de peseta, en de man begon zijn inspectie. Nadat hij echter in den eersten koffer niets verdachts had aangetroffen, verklaarde hij voor de overigen geen onderzoek meer noodig te achten, omdat.... wij hem vertrouwen hadden ingeboezemd! Ik zou het niet gewaagd hebben uit dit eenige feit eene gevolgtrekking te maken, waren mij van verschillende zijden geen nadere en zeldzaam overeenstemmende inlichtingen hieromtrent verstrekt. Evenals voorheen het beroep van smokkelaar hier met de grootst mogelijke vrijmoedigheid openlijk werd uitgeoefend, is het thans nog algemeen gewoonte, (de Duitscher zou Sitte zeggen) dat de handelaar aan de betaling der rechten tracht te ontkomen en met de kommiezen zijn winst deelt. Een koopman, die strikt eerlijk wilde zijn, zou in Spanje door de concurrentie te gronde gaan, en een douanier, die nauwgezet zijn plicht beproefde te doen, zou een martelaar worden zonder glorieschijn. Met een salaris van 3500 franken kan een kommies - zonder grooten risico te loopen - elken avond de opera bezoeken en een rijpaard of een zomerwoning er op na houden. De heerschende goedkoopte laat dit onverklaard. Zal de man echter zijn geweten niet in slaap sussen met het bewustzijn, dat er in zijn vaderland stedelijke overheden bestaan, die jaarlijks, zonder gemoedsbezwaren, honderd-duizende franken winnen van de speel-, dansen andere huizen, die zij volgens de wet konden en moesten opruimen? En die overheden, kunnen zij u niet tegenwerpen, dat de eerste, de beste ministerieele crisis den goudstroom van | |
[pagina 17]
| |
hen zal afwenden en billijkerwijze ook eens anders zakken binnenleiden? De omkooperij, die hier op groote schaal wordt uitgeoefend, begint van boven af, en het is dus niet meer dan natuurlijk, dat men haar beneden moeilijk kan uitroeien. Lees in deze uiteenzetting geen veroordeeling; alleen het volk, dat zijn geweten volkomen zuiver voelt, zou den eersten steen mogen werpen. Nu zijn baantjes of gunsten even goed schachermiddelen als muntbiljetten of zilverstukken; de leer: ‘geknoeid wordt er altijd, 't is maar de vraag wie profiteert en voor hoeveel’ heeft de eerlijkheid uit haar laatste schuilhoeken verdreven, en dus.... Goethe zou gezegd hebben: 't is al te treurig, laten wij over wat anders spreken. Van Barcelona-brandewijn heb ik hier evenmin iets kunnen ontdekken als van groene Zwitsersche kaas in Zwitserland of van Franschen brandewijn in Frankrijk. Waar komt onze Hollandsche benaming dan her? Ik weet het niet. Gold het een soort van Anisette, dan zou ik aan een onhandige nabootsing denken van de zoogenaamde Anis del Mono (likeur van den aap), die niet in Barcelona, doch in Badalona wordt gestookt. Wij hebben wel Amsterdamsch-Beijersch bier, Voorburgsche Eau-de-Cologne, waarom zouden wij ook de apenlikeur niet eens naäpen? In den helder witten, sterken drank onzer huismoeders komt evenwel geen anijs voor, en onze stokers behooren tot de zeldzame Nederlandsche fabrikanten, die nog gehechtheid aan den dag leggen voor oorspronkelijke, Hollandsche benamingen. Misschien echter heeft een hunner zich bij tijds het verhaal van den inktverkooper herinnerd, die een zelfde waar onder twee namen, een Duitsche en een Hollandsche, in den | |
[pagina 18]
| |
handel hebbende gebracht, ontwaren moest, dat het publiek alleen de zoogenaamde Duitsche fleschjes kocht. Zacht zich aan zijn buurman spiegelend, legde hij toen op den eersten, den besten vreemden stadsnaam, die hem onder de oogen kwam, beslag voor zijn Hollandsche waar. 't Is maar een hypothese. Ten slotte een enkel woord over de wandelingen. Het woord: wandelen, heeft voor den zoon van het Zuiden een geheel andere beteekenis dan voor ons. Zoeken wij de bosschen, duinen en heiden op, waar wij, uren lang, eenzaam (of in een beperkt gezelschap) kunnen ronddolen en de natuur in haar vrije ontwikkeling gadeslaan, de Spanjaard trekt naar zijn ‘paseo’Ga naar voetnoot1) en slaat er zijn vrienden en vriendinnen gade in hun zeer onvrijen wandeltooi. Daar loopt, rijdt of galoppeert hij een afgebakenden tijd op en neêr, kijkt en wordt bekeken, groet en wordt gegroet, spreekt aan en wordt aangesproken, terwijl de zorgvuldig onderhouden boschjes van dwergpalmen, acacia's en laurieren slechts een omlijsting vormen voor deze vertooningen, en de platanen uitsluitend omhoog schijnen te rijzen, opdat hem in den zomer de zon niet hinderen zou. In Barcelona worden de Rambla en de rechte, breede weg naar Gracia, die er aan grenst, dagelijks voor dit doel gebezigd; maar bovendien is de stad een park rijk, waarheen de menschenstroom zich bij bijzondere gelegenheden verplaatst. Nu is daar insgelijks de natuur met zooveel zorg aangekleed en opgetooid, dat men, binnengetreden, de uitgetrokken handschoenen onwillekeurig weder aanwringt. Behalve een museum, een aquarium en een volière, treft men er een waterwerk aan, | |
[pagina 19]
| |
van rotsblokken opgebouwd, met beelden, fonteinen, en waterspuwende zeemonsters versierd. Het geheel maakt den indruk van als achtergrond voor een feestvertooning te moeten dienen, maar ongetwijfeld is deze decoratie van goede werking te midden der sierlijk omgebogen Yucca's, der statige Magnolia's, en der fijn uitgesneden Araucaria's, die, omgeven door puntige aloë's, smaakvol bijeen zijn geplant op een tapijt, uit donkere klimoptwijgen en lichte cactusranken samengevlochten, verlevendigd door randen en perken van hoogroode geraniums en zacht blozende rozen. Ook hier herdenkt men zijn verdienstelijke afgestorvenen midden in de eeuwig levende natuur; maar terwijl men ten onzent den dichter een bank wijdt, als ware hij rustend groot geworden, richt men hem in Barcelona liever een standbeeld op, dat aan zijn werkzaamheid herinnert. Naast deze gewrochten der dankbaarheid ontmoet de wandelaar vrije scheppingen der kunst, die zeker geen betere plaatsing konden eischen. Niet alle zijn even artistiek van vinding en uitvoering als de groep van den Cataloniër Vallmitjana, die in een leeuw door een vrouw bedwongen het denkbeeld belichaamde van de kracht door de liefde beheerscht. Het realistisch streven der Spaansche kunstenaars had en heeft ook zijn keerzijde, zooals de dwaze fontein bewijst, op welke een allermodernst, met een tournure uitgedost, dametje een ontplooid regenscherm omhoog houdt, waarvan het opgespoten water in stralen afloopt, terwijl zij, met een zeer gemaakt gebaar, een handje uitstrekt om te voelen of het werkelijk nog regent. Niet ver van dit park ligt Barcelona's oud kerkhof, mede een stad met wandelingen, wier afwijkingen van onze begraafplaatsen gelijken tred houden met de verschilpunten, die er | |
[pagina 20]
| |
tusschen een zuidelijke stad der levenden met kaar paseo's en een noordsche woonplaats met omstreken bestaan. Recht zijn er de lange lanen, welke rechte dwarspaden verbinden. Deze hoofdwegen, aan weêrskanten door muren ingesloten, hebben geheel het voorkomen van straten. De menschen bewonen hier, ook na hun overlijden, de verschillende verdiepingen van breede, hooge huizen; zij beslaan dan alleen maar wat minder plaats, want de kist wordt in een nis geschoven en de nis met een marmeren plaat gesloten. Tusschen deze straten in zijn vierkante pleinen opengelaten, waar de rijkeren hunne afzonderlijke kapellen of hunne graftuintjes bezitten, en waar vriendelijk groen het eentonig grauwe steen mag sieren. Nochtans is dat groen nooit meer dan een enkel treurwilgje of een klein bloembed op een afgebakend terrein; van een overschaduwen door hooge boomen, een omkronkelen door in bloemen en heesters gevatte paden of een overwoekeren met zacht, frisch gras is hier nergens sprake. Het denkbeeld van een terugkeeren tot stof in den schoot der natuur schijnt den Spanjaard onbehagelijk te zijn. Eigenaardig voor den ‘edelman’ is het gebrek aan pralende opschriften, zelfs op trotsche, marmeren gedenkteekenen. Zou men hier iemands lof al gedurende zijn leven verkonden? |
|