spiegel. Blijkbaar doelt E. hier op een kritiek van zijn roman
Jong Holland, waarop het volgende betrekking heeft.
Clara en Elisabeth zijn de dochter en de echtgenote van de bankier Henri
Scheffer uit die roman die in 1881 te 's-Gravenhage bij Henri J. Stemberg
verscheen. - Het artikel over Balzac van Taine, door E. aangehaald in zijn
voorrede bij
Een drietal novellen, Haarlem, W.C. de Graaff 1879,
is te vinden in diens Nouveaux Essais de Critique et d'Histoire, Hachette 1865. (Zie ook de aantekening bij de brief van 8 juli
1879). - Het hier bedoelde artikel van SK. over Thijm is opgenomen in de bundel
Schrijvers en Schrifturen, Haarlem, H.D. Tjeenk
Willink 1891 en verscheen in 1881 in De Nederlandsche Spectator. - Het toneelstuk
Adolf van Gelre
zou eerst veel later het licht zien, nl. in 1888 te 's-Gravenhage
bij W. Cremer. - Dolly en Job, resp. op dit moment 11 en 9 jaar, waren
kinderen van SK. - Jacob van Santen Kolff, die
kort tevoren getrouwd was, ging eerst naar Dresden en daarna naar Berlijn,
waar hij als muziekcriticus een bestaan vond. Over
‘blinde’ Kolff, zie toelichting bij de blief van 22
sept. 1880.
Glion près Montreux Pension Victoria
13 April 1882
Amice,
Uit je laatsten brief werd mij niet duidelijk of hij zich al dan niet met mijn
voorgaanden gekruist had. In de onzekerheid daaromtrent antwoord ik maar
spoedig. Hoe gaat het je? Goed, maar na de tropische hitte van
Florence ben ik hier verstijfd van koude. Gisteren sneeuwde het een kwartier
lang. En je vrouw? Dito, dito. Waar zit je?
Zie boven, 749 meter boven de zee. Wanneer komen jelui terug?
Tegen September. Hoe vordert Loki? Langzaam maar gestadig. Het
gedicht zal heeten Godenschemering. Heeft hij reeds het menschelijk
geslacht onder zijn klauwen tot pulver gedrukt? Hij heeft er geen plan
op, want zij zijn hem te nietig. -
Je brief op den voet volgend kom ik tot v.d. Kulk. De man twijfelt aan de
waarheid mijner voorrede; dat neem ik hem kwalijk. Tegenover mijn karakterschets
door redeneering verkregen, stelt hij er een die hij uit de monden der lijders
opgevangen heeft. Dat procedé komt mij voor ten eenemale onjuist te
wezen omdat noch het ‘ken u zelven’, noch de menschelijke
openhartigheid genoegzaam ontwikkeld zijn om in dezen eenige waarde aan de
uitingen van een mensch te kunnen hechten.
Juist is dat Clara en Elisabeth veel te vaag zijn.
Je plan om in artikelen levende schrijvers te behandelen vind ik uitmuntend.
Taine's artikel over Balzac m.i. in dit opzicht een meesterstuk, is waarlijk een
sleutel voor dien kunstenaar te noemen. De heerschende critiek vink ik
verderfelijke onzin. Verderfelijk omdat zij de weinig denkende tot volkomen
niet-denken brengt; onzin omdat zij slechts streeft datgene te vinden wat er op
aantemerken zou kunnen zijn en dus door den zelfstandig denkende niet beacht
wordt. Een schilderend of karakteriseerend opstel daarentegen kan geen slechten
kant hebben en moet