Princelijken pater fraey,
Al moeten wij sobereeren,
Ons rolleken crijght noch eenen draey;
Wij sullen noch domineeren.
(Buiten valt een schot.)
Luistert! Zoo spreekt alleen de Ruyters roer!
Ik ken dien knal.
(Een tweede schot valt.)
Nog eens! Nu is de zaak
In ord' en wordt de Geus ook weer galant.
(Terwijl IJsvogel Maria's banden losmaakt, valt er buiten nog een schot.)
Ellendeling! Uitvaagsel van de hel!
(potsierlijk groetend).
Oorlof, mevrouw, men noemt mij Willem Aertz.
IJsvogel word ik bijgenaamd.
Van schelmen, laag sluipmoordenaarsgespuis!
Vet smet. Goed voorbeeld wekt tot volgen op.
O, vloekb're daad, die mij tot weduw maakte,
Een edel hart ontijdig stil deed staan!
(Buiten valt wederom een schot.)
(Zij tracht te ontvluchten; maar IJsvogel weerhoudt haar.)
Op uw soldaten valt niet meer te hopen.