Liefdeleven
(1916)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 416]
| |
Pathologie in de litteratuur.Ga naar voetnoot1)Onder bovenstaand opschrift gaf de heer Carel Scharten in De Gids van November 1915 een beoordeling van Een coquette Vrouw door Carry van Bruggen, waarbij ook mijn Liefdeleven even te pas werd gebracht. Reden om een anti-kritiek te schrijven gaven de paar woorden van de heer Scharten over mijn ‘in zich zelven uitmuntend werk’ me zeker niet; aanleiding om de kwestie Pathologie in de litteratuur eens wat algemener te behandelen gaf het slot van zijn opstel mij echter wel. ‘De twee boeken,’ zegt de heer Scharten, ‘komen hierin overeen, dat zij de Pathologie brengen in de litteratuur, niet als middel, dat tot het ontstaan eener schoonheid meewerkt; maar als hoofddoel, dat zich met litteraire schoonheid bekleedt en deze dus als middel aan zich onderwerpt.’ Heel duidelik is deze zin mij niet; maar in verband met de volgende woorden: ‘En in zooverre lijkt mij het genre onvoorwaardelik af te | |
[pagina 417]
| |
keuren,’ meen ik er uit te mogen opmaken, dat de heer Scharten het afkeurt de blote beschrijving van een ziektegeval tot enige inhoud van of zelfs tot hoofdzaak te maken in een letterkundig werk. Hierin kan ik in 't algemeen geheel met hem meegaan. Beoogt een schrijver niets anders dan de schildering van een pest-epidemie met alle kenmerken van deze ziekte tot inhoud van een korter of langer verhaal te maken, dan kan zijn werk ongetwijfeld technies-mooi worden; maar binnen de omrastering van het kunstgebied zou ik 't niet willen toelaten. Eveneens zou ik schetsen willen afwijzen, waarin de schrijver zich de schildering van het lijden aan mazelen, pokken, roodvonk, tering, kanker tot enig doel heeft gesteld. Anders staat de zaak echter al dadelik - en ik meen, dat de heer Scharten dit met mij eens is - als de beschrijving van een ziekte middel wordt om een meer artistieke bedoeling te verwezenliken. Wie een pest-epidemie beschrijft, kan bijvoorbeeld beogen in het licht te stellen hoe door het heersen van deze vreselike ziekte hechte banden van liefde en vriendschap worden verscheurd, hoe zich-gelukkig-wanende mensen plotseling in jammer en ellende worden gedompeld, hoe hoogstaande karakters er zich door aangespoord voelen edele daden te verrichten van hulpvaardigheid en zelfopoffering, hoe lichtzinnigen er door verleid worden tot verkwisting van hun vermogen, tot doorbrenging | |
[pagina 418]
| |
van hun dagen en nachten in zelfzuchtig zinnelik genot. Dat uit deze stof een belangwekkend en schoon kunstwerk kan worden gevormd lijkt mij onbetwistbaar. En hetzelfde zou ik willen zeggen van een verhaal, waarin twee in-onmin-levende ouders tot elkander worden gebracht door de ziekte van hun kind. Kiest de schrijver zulk een stof, of liever - want een kunstenaar kiest niet - dringt zulk een stof zich aan hem op, dan zal hij zeker goed doen niet, ter wille van een schoonheids-opvatting, de ziekte-verschijnselen te verdoezelen; maar integendeel deze verschijnselen volledig weer te geven, ze scherp te doen uitkomen, voor de vermelding van mediese adviezen niet terug te deinzen; want juist dit alles is nodig om ons te doen voelen hoe ouders door hoop en vrees heen en weer geslingerd, nu eens opleven in blij vertrouwen, dan weer neergedrukt worden door sombere vertwijfeling en intussen steeds meer behoefte krijgen aan elkanders steun en toespraak, steeds meer troost putten uit het mede-delen van hun gevoelens en het vinden van medegevoel daar voor. Inhoud van litteraire kunstwerken kunnen alleen zijn de gedachten en de gevoelens, waardoor bepaald worden de verhoudingen der mensen tot elkander, de verhouding van de enkeling tot het hem omringende leven en voorts de schildering van deze verhoudingen zelf. Taak van de kunstenaar is 't dus ons van zijn standpunt een diepe blik te doen werpen in het zieleleven en de levensverhoudingen der mensen, ons medegevoel op te wekken voor hun smarten en hun vreugden. | |
[pagina 419]
| |
Voor zover dan ziektegevallen invloed hebben op menselik denken en voelen kunnen zij natuurlik niet gemist worden; maar het behoeft geen betoog, dat te grote uitvoerigheid van een bijzaak schade kan doen aan de indruk van het geheel en dat deze bijzaak de hoofdzaak niet mag vervangen. Met het geven van bovenstaande bepaling van kunst bedoel ik nu niet zo zeer het scherp omlijnen van een begrip als wel het omschrijven van 't geen algemeen - en m.i. terecht - van een kunstwerk en van een kunstenaar wordt verwacht. Keurt men echter de beschrijving van een ziektegeval, als enige inhoud van een kunstwerk of zelfs als hoofdzaak er in, af, dan rijst de vraag: wat is een ziektegeval; wat is ziek-zijn. Hier zouden wij dus moeten komen tot een scherp-belijnde definitie; maar ik hoop en vertrouw, dat niemand het mij euvel zal duiden als ik, tot de samenstelling daarvan mij niet bevoegd achtend, liever mijn betoog langs een andere weg tracht te vervolgen. Het woord ziekte behoort tot de vele woorden, welke gebezigd worden voor algemene aanduiding van zaken of toestanden, die in zekere opzichten wel, in andere niet bij elkander behoren. Door de bank kan dit geen kwaad; maar toch kunnen zich gevallen voordoen, waarin het noodzakelik wordt die bijeengevoegde zaken of toestanden nauwkeurig te onderscheiden. Ziekten als cholera, diphteritis, influenza, hartvergroting, nierontsteking enz. hebben voor de kunst een gans andere waarde dan de zogenaamde zenuw- of zielsziekten. Daarmee wil ik | |
[pagina 420]
| |
nu niet gezegd hebben, dat de schildering van zenuw- of zielsziekten onvoorwaardelik wèl tot de inhoud van kunstwerken mag worden gemaakt. Integendeel. Beschrijvingen van progressieve paralyse, manie, delirium tremens enz.; met geen andere bedoeling gegeven dan om de symptomen dezer ziekten in het licht te stellen, het verloop er van te schilderen, horen niet in de kunst t'huis; maar 't is genoeg de namen van enkele zenuwof zielsziekten te vermelden om dadelik te doen begrijpen, dat ze met ziekten als cholera, mazelen, galstenen enz. toch niet op één lijn mogen worden gesteld. In de eerstgenoemde soort hebben we te doen met ontaardingen van het geestelik leven al dan niet met lichamelike ontaardingen verbonden, in de laatstgenoemde met lichamelike ontaardingen, die geestelike ten gevolge kunnen hebben. Deze ontaardingen van het geestelik leven vertonen zich aanvankelik slechts als afwijkingen van het normale menstype en gaan we nu te rade met de verklaring van den heer G.J.B.A. JanssensGa naar voetnoot1): ‘Van deze abnormale karakters bestaan vloeiende overgangen naar de normale persoonlikheid eenerzijds en naar de hysterie, melancholie, manie en manisch-depressieve psychose anderzijds’, dan wordt het duidelik, dat hier tussen gezonden ziek-zijn geen grens is aan te geven. Dit ziek-zijn bestaat in - of openbaart zich door - een heviger worden van karaktertrekken, | |
[pagina 421]
| |
die in de gezonde staat al aanwezig waren en tussen het gezond- en ziek-zijn is de overgang een allengse verergering van deze trekken.Ga naar voetnoot1) In het dageliks leven zien we dit elk ogenblik bevestigd. Iedereen kent mensen, die biezonder prikkelbaar, of erg wantrouwend, of buitengewoon zwaarmoedig, of verschrikkelik zelfzuchtig zijn; mensen, die zich kenmerken door een zeer geringe waarheidsliefde, door allerscheefste redeneringen, door ongewone suggestibiliteit, door een zeldzame hang naar eenzaamheid, door onverdragelike kwaliknemerij. Hier ligt al in opgesloten, dat een kleine dosis van een of meer dier gebreken nog vrijwel als normaal wordt beschouwd; maar zijn alle, die er een grotere dosis van bezitten, ziek? In de gewone betekenis van dit woord zeer zeker niet. Men vindt zulke mensen op alle rangen van de maatschappij; zij bekleden er soms de belangrijkste betrekkingen. Moge men al in de omgang hen lastig noemen, niemand zal zelfs de vraag maar stellen: zijn zij ontoerekenbaar of zenuwlijders. Toch wijken zij af van het type: normale mens; d.i. van de mens, die geestelik en lichamelik volkomen is aangepast aan alle eisen des levens; maar bestaat dit type | |
[pagina 422]
| |
wel; is 't niet een ideaal, een abstraktie?Ga naar voetnoot1) Zijn de zogenaamd-normale mensen niet altijd, altans meestal mensen wier afwijkingen ons onbekend zijn? Hoe dikwels hoort men niet door huisgenoten en intieme vrienden van hoogstaande personen zeggen: daarover valt met hem niet te redeneren of: als hij eenmaal opgewonden is weet ie niet meer wat ie zegt of: soms is 't heus of er een streep door hem loopt. De afwijking is dan niet voor iedereen waarneembaar en verhindert de persoon in kwestie geenszins zijn rol in de samenleving naar behoren te vervullen; maar normaal... is zo'n individu niet. Ik spreek hier met opzet van een rol, omdat ik 't volkomen met Paulhan eens ben, dat tot zekere hoogte iedereen komedie speelt en spelen moet. Vindt een mens de eigenschappen, die voor zijn aanpassing nodig zijn, in zijn binnenste niet voorhanden, dan leert hij ze zo goed mogelik voorwenden en niet zelden met het gevolg, dat ze op de lange duur hem worden tot hetgeen men zo juist noemt: een tweede natuur. | |
[pagina 423]
| |
Ongetwijfeld kunnen afwijkingen van het normale zó groot worden, dat men ze zenuw- of zielsziekten moet noemen; maar als waar is wat dokter Janssens schrijft: ‘Nu is het merkwaardig, dat men deze trekken’ (de paranoïde karaktertrekken: achterdocht, ijverzucht, jaloersheid, sterk verhoogd gevoel van eigenwaarde, egoïsme, een sterk ontwikkeld gevoel van recht en billijkheid, overdreven neiging tot mystiek en in sommige gevallen tot godsdienst) niet alleen vindt bij den lijder aan paranoïa, bovendien in diens voorgeschiedenis; maar dat men die ook vindt bij een breede groep van menschen, die nooit in den eigenliken zin van het woord krankzinnig worden,’ en op een andere plaats: ‘Vele lijders aan melancholie zouden wellicht gezond gebleven zijn, wanneer niet een leven vol zorgen en verdriet hun deel was geweest,’ dan is 't in verband met de eerst-aangehaalde woorden van dokter Janssens duidelik, dat de kwestie of iemand zenuw- of zielsziek kan worden geen invloed mag hebben op onze oplossing van de vraag of de schildering van zijn tegenwoordig geestelik leven uit de litteratuur moet worden geweerd. Ja, indien liefdeGa naar voetnoot1) en dronkenschap beschouwd moeten worden zoal niet als vlagen van krankzinnigheid, dan toch als tijdelike afwijkingen van het normale, dan is 't niet eens nodig met boven-aangehaalde uitspraken in te stemmen om | |
[pagina 424]
| |
toch tot de overtuiging te komen, dat het niet aangaat alle afwijkingen van het normale met één pennestreek uit de kunst te verbannen. We vinden die afwijkingen immers overal. Liefde is op z'n tijd in de mens een normale, gezonde, mooie aandrift en buiten die liefde kan de letterkunde niet. Openbaart zich de behoefte aan liefde echter te vroeg of te sterk, duurt ze te lang, dan spreken we aanstonds over abnormaliteit, ziekelikheid, zelfs erotomanie en wekt een beschrijving van datzelfde liefdegevoel weerzin en afkeer op. Terecht? Soms zeker; maar lang niet altijd. Kan men krasse afwijkingen gemakkelik van het normale onderscheiden, daartussen ligt een reeks van gevallen, waarin het trekken van een grenslijn op de zuiverste willekeur zou berusten. Een meisje, dat op twintigjarige leeftijd, overweldigd door haar behoefte aan liefde, zich geheel overgeeft aan de man, die haar trouwen wil en dan het geluk heeft in een langdurig huwelik met hem haar behoefte aan liefde te kunnen bevredigen, zal door niemand van abnormaliteit of ziekelikheid, worden verdacht. En wordt datzelfde meisje gauw weduwe, geeft zij zich over aan een tweede man, dan zal zij eerst enig medelijden, daarna zeker nog geen bevreemding verwekken. Laat nu echter ook die tweede man spoedig sterven of zijn vrouw zo slecht behandelen, dat het tot een scheiding komt, en de jonge vrouw haar behoefte aan liefde even goed bewaard hebben als een andere, die op dezelfde leeftijd voor de eerste maal met een man in intieme aanraking komt, dan zal men niet aan | |
[pagina 425]
| |
de laatste; maar allicht wel aan de eerste malloterigheid of manziekheid gaan verwijten.Ga naar voetnoot1) En blijft de liefdesbehoefte nog langer in de vrouw onbevredigd, terwijl zij die bevrediging te vergeefs zoekt te verkrijgen, dan heet ze ten slotte te lijden aan erotomanie, zonder dat ooit iemand het ogenblik heeft kunnen aangeven, waarin de mooie aandrift in malloterigheid, de malloterigheid in manziekheid en de manziekheid in erotomanie overging en niettegenstaande men in tal van gevallen zal moeten erkennen, dat slechts de omstandigheden de vrouw genoodzaakt hebben tot het zoeken van een wijze van bevrediging, die nu eenmaal door heersende opvattingen wordt veroordeeld. Ook tussen een edele toorn en een waanzinnige razernij, een normale jaloersheid en een ziekelik wantrouwen, de verering van het schone en hoge en redeloze dweepzucht liggen tal van overgangstoestanden; maar is 't niet mogelik door een grenslijn gezond- en ziekzijn te scheiden. Men spreekt dan wel van grensgevallen; maar daarmede wordt de moeilikheid slechts schijnbaar opgelost; want ook die grensgevallen zijn niet scherp te omlijnen. Trekt een kriticus toch een | |
[pagina 426]
| |
grens, dan zal hij - tenzij 't gevallen van besliste krankzinnigheid betreft - nooit zijn recht kunnen bewijzen om een stof als ziekelik af te wijzen, die door een kunstenaar wel als een afwijking; maar niet als een te-grote afwijking werd behandeldGa naar voetnoot1). Op takt en maathouden komt dus alles aan; maar een algemene regel is daarvoor niet te geven. En nu waag ik het te beweren, dat niet alleen om deze reden aan de kunstenaar volkomen vrijheid moet worden gelaten in het trekken van zijn grenslijn; maar bovendien ook, wijl de afwijkingen van het normale in tal van opzichten voor de kunst allerbelangrijkst zijn. Waarom zoekt zo menige schrijver bij voorkeur zijn stof in het leven en streven der zogenaamd lagere klassen? Ongetwijfeld bestaan daarvoor verschillende redenen; maar een der voornaamste is wel, dat de kleine luiden hun gedachten en gevoelens onverbloemder uiten dan de vertegenwoordigers der voorname standen. Hoe hoger men stijgt op de maatschappelike ladder, des te meer komt men in aanraking met de werking der beschavende opvoeding en hoeveel goeds van die beschavende opvoeding te recht moge worden beweerd, het valt niet te ontkennen, dat zij in zekere mate de mensen tot huichelaars maakt. Wie geen lust heeft zijn vriend het genoegen te doen met andere vrienden te komen ‘dineren’, antwoordt niet: voor jou is 't een last en ik eet wel zo graag t'huis alleen; maar schrijft, dat hij tot zijn groot | |
[pagina 427]
| |
leedwezen verhinderd is te ‘profiteren’ van de ‘allercharmantste’ ‘invitatie’ en wie de aanzegging ontvangt van het overlijden van zijn buurmans geliefde echtgenote, brengt hem met uitgestreken gezicht een vormelike ‘condoleantie-visite’, al heeft hij de geliefde echtgenote nooit uit kunnen staan en al weet hij, dat ze met haar man als de kat met de hond omging. Men stelle zich ook eens voor wat er van de samenleving der beschaafden worden zou, als 't daar geen gewoonte was zijn meningen achter overeengekomen frazes te verbergen en zijn ware gevoelens in zijn binnenste zorgvuldig achter een slot te houden, dat slechts bij biezondere gelegenheden geopend wordt. Eén kinderlik-openhartig individu zou een salon vol glimlachend-koutende heren en dames kunnen doen veranderen in een parlementair strijdperk zonder voorzitter en zonder gewapende macht; maar voorzien van een groot aantal inktpotten. Wie dus beschaafde mensen in woord en beeld wil brengen, kan er zich onmogelik toe bepalen hun gebaren te beschrijven, hun wisselende gelaatsuitdrukkingen te schetsen, hun uitingen weer te geven. Daarachter ligt een geremd geestelik leven van duizenderlei gevoelens en gedachten, dat veel belangrijker is en op welke wijze dan ook aan lezers of toeschouwers moet worden kenbaar gemaakt. Met deze moeilikheid heeft natuurlik iedere schrijver te kampen; maar hij, die hogere standen beschrijft, in veel grotere mate dan de kunstenaar, die het leven en streven van kleine luiden tot zijn stof heeft uitverkoren. En nu bieden de boven- | |
[pagina 428]
| |
besproken, afwijkende mensen voor de kunst een soortgelijk voordeel aan. Wel is 't bij hen niet zozeer de vraag, of zij al dan niet geleerd hebben zich van geijkte frazes te bedienen, op hun gelaat een voorgeschreven uitdrukking te bewaren, hun aandoeningen in toom te houden en voor zover nodig te onderdrukken; maar de aangeleerde rem is bij hen werkeloos of altans onmachtig hun opkokende gemoedsbewegingen te bedwingen.Ga naar voetnoot1) Prikkelbaarheid, kwaliknemerij, verliefdheid, jaloezie, haat, wantrouwen enz. openbaren zich bij zulke mensen veel scherper dan bij de beschaafde normaleren en die prikkelbaarheid, die kwaliknemerij, die verliefdheid, die jaloezie, die haat, dat wantrouwen enz. onderscheiden zich, zolang er nog geen sprake is van een psychose, enkel door een grotere heftigheid, die wel ten gevolge heeft een kortere duur en dus verhoogde veranderlikheid;Ga naar voetnoot2) maar overigens in de aard van de genoemde karaktertrekken niets verandert. De afwijkende mens speelt dus even goed een rol als ieder ander; maar zijn gemis aan zelfbedwang belet hem die rol even gemakkelik en even volkomen te spelen. Het gevolg is, dat hele brokken zieleleven, die gewoonlik verborgen blijven, bij de | |
[pagina 429]
| |
afwijking aan het licht komen en daarin bestaat juist zijn grote belangrijkheid voor de kunst. Want niet alleen is dit ongehinderd-in-het-lichttreden van gemoedsbewegingen op zich zelf al belangrijk; maar ook de menselike verhoudingen en hun terugwerking op de individuën komen daardoor scherper uit. Dat de vrouw zowel instinktief als bewust in het huweliksleven een ander ideaal najaagt dan de man, is bekend en verklaart de gevaarlike wrijving tussen echtgenoten, waardoor zo menige huweliksband ten slotte ondragelik wordt. Maar ter wille van hun materiële belangen en ter wille van de belangen hunner kinderen, ook door de verstandelike waardering van elkanders goede eigenschappen en ieders afkeer van de eenzaamheid, slagen echtgenoten er meestal in tot een modus vivendi te geraken, die het kwaad niet uitroeit; maar wel bemantelt. Zij gaan tegenover de buitenwereld een nieuwe rol spelen; naast de oorspronkelike monoloog komt een dialoog; beide dienen om een werkelikheid verborgen te houden. Doet nu echter bij een der echtgenoten de afwijking van het normale zich krachtig gelden, dan bestaat er grote kans, dat het bemantelen mislukt en juist dit huwelik biezonder duidelik aantoont in welke verhouding echtgenoten tot elkaar komen te staan, op welke klippen het vreedzame samenleven dreigt te stranden. En dan heeft men hier wat de kritiek altijd als een hoofdeis op de voorgrond stelt: het biezondere geval waarin het algemene zich openbaart.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 430]
| |
Dokter Janssens zegt: ‘De psychose bevat slechts de versterkte verschijnselen, die de paranoïde constitute van den patiënt vertoonde,’ en iets verder: ‘Bij de hysterische psychose zien we niet anders. De eigenschappen en de karaktertrekken, die het hysterische karakter kenmerken, zien we ook in de zielsziekte voor den dag komen.’ Waar dit getuigd wordt van afwijkingen, die zo groot geworden zijn, dat het woord psychose er op past, is 't natuurlik dubbel waar van afwijkingen, zo gering, dat zij doorgaans alleen merkbaar zijn voor de onmiddellike omgeving van de persoon in kwestie en hem of haar niet verhinderen zich onbelemmerd in de samenleving te bewegen. Dat een schrijver, die zulke afwijkingen van het normale type behandelen wil - ik herhaal: wie is volkomen normaal - goed zal doen zijn verhaal te doen ophouden, daar waar de afwijking al te kras wordt en het oorspronkelike karakter dreigt verloren te gaan, is uit het voorafgegane nu wel duidelik; maar de kriticus, die zich zou willen vermeten een grenslijn aan te geven, bedenke dat het beter is in 't geheel geen aanmerkingen te maken, dan door de onvoorwaardelike veroordeling van een genre kans te lopen te vervallen in de bekende fout: het wegwerpen van het kind met het badwater.Ga naar voetnoot1) Marcellus Emants. |
|