Liefdeleven
(1916)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 431]
| |
Naschrift.Wie het artikel van den meester op het gebied van den zielkundigen roman in Holland aandachtig gevolgd heeft, zal hebben opgemerkt, hoe de heer Emants tot op zekere hoogte met mij meegaat. Hij betoogt immers wat ik van meet af aan toegaf; dat het ziektegeval in een kunstwerk een onontbeerlijk motief kan zijn. Hij geeft het voorbeeld-in-'t-groot van eene 'n gansche samenleving in allerlei contrasteerende bewegingen zettende pest-epidemie (het daar zóó voor ons neergeworpen gegeven ware het schetsboek van een De Balzac waardig geweest, en Manzoni, in een van de beroemdste episoden zijner ‘Promessi Sposi’, heeft een proeve van uitvoering geleverd, die van Emants' droom al heel wat verwerkelijkt); hij geeft ook het voorbeeld-in-'t-klein van het zieke kind, dat vanelkander-vervreemde ouders weer te zamen brengt. Ik noem er, om dadelijk-al de kern van de zaak nader te komen, een derde voorbeeld bij: een geval van krankzinnigheid, - en daartoe behoef ik allerminst ver van huis te gaan. Wijzelf toch hebben in ons ‘Huis vol mensen’ den erotomaan Lourty neergezet, niet om zijn ziekte uit te beelden, | |
[pagina 432]
| |
doch datgene wat deze ziekte rondom hem gaande maakte: den stillen heldenmoed der lief hebbende vrouw; de schrijnende zieligheid van het kind, den kleinen Etienne, die de stekende blauwe oogen van zijn vader al had; de diepe, warme goedheid van die simpele boeren-natuur, Jeanne, de femme de ménage. Doch nu gaat de heer Emants verder: hij komt tot de uitbeelding van den ziels- of zenuw-zieke om zichzelfGa naar eind1): in de eerste plaats verdedigbaar, zegt hij, omdat op dit gebied de grens tusschen afwijking en ziekte zoo bezwaarlijk te trekken valtGa naar eind2); en in de tweede plaats, omdat de beschrijving van het abnormale zoo belangwekkend kan zijn, wanneer in de excessen van het bizondere geval een algemeene waarheid zich scherper dan gewoonlijk aan 't licht stellen laat.Ga naar eind3) Aldus in theorie vernomen, werkt deze laatste opmerking ten zeerste verrassend. De eerste zal, in theorie ook, niemand tegenspreken: de scheidingslijn tusschen ziek en normaal is inderdaad, als voorschrift, niet te trekken. Ook zou nog - derde mogelijkheid - een ziektegeval de ontroering, de deernis, ja de teêre bewondering van den kunstenaar gaande kunnen maken, zoo dikwijls de ziekte den zieke-zelf tot het ontwikkelen van bewonderenswaardige of ontroerende eigenschappen bracht. Het zóó zien en beschrijven, ook zelfs van andere ziektegevallen - sommige schetsen van Aletrino bijv. zijn daar om het te bewijzen - kan almeê leiden tot goede kunst. Maar nu dan de zeer verrassende stelling, dat | |
[pagina 433]
| |
de abnormale mensch den psycholoog hetzelfde voordeel zou bieden als de rudimentaire: nml. dat men er de menschheid in haar meest geheim blijvende eigenschappen naakter aan demonstreeren zou kunnen. Waar Emants nu de onbeschaafden, als kunstobject, tegenover de beschaafden plaatst, zegt hij, dat de eersten door vele auteurs verkoren worden, omdat de onbeschaafde mensch zich meer geeft zooals hij is, terwijl de beschaafde standen altijd min of meer verleugend blijken.Ga naar eind4) Voordeel evenwel, waarvan de heer Emants, naar ik meen, zelden of nooit gebruik heeft gemaakt. En inderdaad, de valsche geveinsdheid zoowel als de goedmeenende, en niet alleen goed méénende, maar inderdaad ook vaak fijne en goede, want met zijn medemensch genade hebbende geveinsdheid van den beschaafde, is minstens zoo belangwekkend als de ruwe waarheid van den onbeschaafde. Daartegenover geeft, in menig ànder opzicht, diezelfde beschaafde zich veel duidelijker en beter, omdat hij veel meer uitingswijzen tot zijn beschikking heeft en beheerscht. In die opzichten is de onbeschaafde juist geslotener, vreemder, minder bewust. Is hij er minder belangwekkend om? Het belangwekkende bevindt zich niet zoozeer aan den klaren dag als wel in de geheimvolle schaduw - en het is allerminst de heer Emants, die in de geheimenissen van het menschelijk hart niet t'huis zou zijn. Intusschen komt het mij dus voor, dat beschaafd en onbeschaafd als kunst-object vrijwel gelijkwaardig moeten worden genoemd, en evenzeer ge- | |
[pagina 434]
| |
schakeerd en evenzeer gelegenheid biedend tot het diepe en schoone en ontroerende spel der ziele-doordringing. Tegenover deze beide menschensoorten, voorzoover wij ons in beiden bezighouden met de normale individuën, - staat echter de abnormale mensch, van wie het abnormale ons als exces van eenigerlei menschelijke eigenschap of van een aantal eigenschappen worde getoond, opdat wij - zegt de theorie - die eigenschappen eerst goed zouden zien en verstaan. In de praktijk echter komt deze theorie bedrogen uit. Immers, is het in theorie, gelijk wij toegaven, niet mogelijk de grens te trekken tusschen enkelmaar-afwijkend en beslist abnormaal - in de praktijk aanstonds, en bijna zonder aarzelen!Ga naar eind5) Want wie hier beslist, dat is geenszins deze of gene criticus; dat is elkeens zuiver menschelijk gevoel. Normaal doet zich voor de psyche - ziehier de lijn, die de praktijk trekt! - de psyche, welke wij, ‘gewone menschen,’ tot in al hare afwijkingen, nog als bekend en vertrouwd aanvoelen, diep in onszelven. Abnormaal doet zich voor de ziel, waarmee wij op eenmaal geen raad meer weten, die ons niet meer áánspreekt, omdat zij... het algemeenmenschelijke wel misschien in beginsel nog heeft, maar dan in graden en verhoudingen, die niet langer algemeen-menschelijk zijn. De psychiater-romanschrijver laat ons die abnormale sujetten zien in hun fel-opgevoerde, schril en als verbandloos geworden eigenschappen.Ga naar eind6) Vóór wij er achter zijn, met een abnormaal individu te doen | |
[pagina 435]
| |
te hebben, worden wij onwillig en zeggen: ‘hè nee, wat overdreven! zoo is het niet, zoo bestáát het niet!’ En in die stemming verder lezend, al maar niet onszelf herkennendGa naar eind7) in die abnormaalvergroote, grillig doende eigenschappen, die, hel in het licht gezet, geen schaduw en geen ontroerend wonder meer hebben, gevoelen wij een àl sterker afkeer en roepen ten leste geergerd uit: ‘dat is geen menschelijk mensch, het is een gek!’ - Vóór wij het beredeneerd hadden, hebben wij het gevoeld, dat zelfs de verstolen krankzinnigheid ons niet tot het zuivere meegevoel beweegt of kàn bewegen, en daarom in de kunst niet haar meest geëigend studieveld vindt. Het abnormale mag zeer instructief zijn voor het wezen der menschheid, - in de kunst irriteert hetGa naar eind8) eer dan dat het ontroert. De menschelijke eigenschappen vergroot op het projectiedoek werpen, dat deed, met zijn verwonderlijk-rijke tooverlantaarn, ook Molière! Doch bij dezen, in zijn zede- of karakter-spelen, ziet men ze vergroot met doelbewuste kunst en harmonisch gegroepeerd in een afgeronde styleering en personifieering van hartstochten. Die karakterbeelden zijn geschápen voor het schaduwlooze kunstlicht en om hun werk te doen met groote zekerheid, sprekend hun heldere, veel-onthullende spraak. De uitbeelding echter van het ziektegeval, met zijn abnormale vergrootingen, in een onharmonisch verband tot andere eigenschappen van het zieke individu en tot zijn omgeving, mist, in de natuurgetrouwe realiteits-uitbeelding, misschien niet een | |
[pagina 436]
| |
zekere leerrijkheid (hè, zeggen we bijv., op die manier zijn wel véle mannen of vrouwen een beetje, en zoo is het, nu zie ik het, dat wel véle huwelijken een beetje ongelukkig worden) - zij mist niet een zekere leerrijkheid, maar wel de eigenlijke... schoonheid. Omdat die ons-vreemde, vreemd-uitgegroeide zielen wel voor een oogenblik onze belangstelling misschien opwekken, doch zelden... ontroeren. Tenzij, ja, misschien, tenzij de kunstenaar zelfs hùn die stille liefde niet onthoudt, - een liefde, alleen gelijkbaar aan die van den Schepper voor zijn schepsel - de verheven en wonderzachte glimlach, die ook het verworpenste heiligen kan. Dat ‘ware schoonheid’ ‘geen schoonheid zoekt’, neem ik met Dr. Brulez gereedelijk aan... evenmin waarschijnlik als ‘echtheid,’ aangezien er, naar ik vermeen, geen ‘ware schoonheid’ zonder echtheid te vinden is. Doch dat alle echtheid in geschrifte nu ook noodzakelijk schoonheid zou moeten wezen, - dat waag ik te betwijfelen. Echtheid immers kan zo ‘waar’ zijn als wetenschap, - ‘ware schoonheid’ is eerst dáár, waar de echtheid... ontroerendGa naar eind9) wordt. Ik hoop, dat ons beider lezers met mij den Heer Emants dankbaar zullen zijn, dat hij er ons allen toe heeft aangespoord, ons van dit belangwekkend vraagstuk wat nauwer rekenschap te geven.
Carel Scharten. |
|