‘Met alles doorgaan. Geef maar 'en hele banaan ... fijn gewreven. Overmorgen kom ik met professor Vliethuis.’
'et Was, of zij beiden die komst van de professor duchtten als de openbaring van een noodlottige waarheid. Zij spraken er haast niet over. Christiaan verklaarde alleen hem zelf te willen ontvangen, tegenwoordig te willen zijn bij het onderzoek. Hij zei 't op stellige toon en Mina verzette zich niet meer, knikte, antwoordde:
‘'t Is goed.’
En weer nam Christiaan in Mina's zenuwen de groeiende spanning waar, de spanning om op alles acht te geven, niets over het hoofd te zien, niets te vergeten, elke trilling in Jantjes trekken, elke wending van zijn blik, elk geluidje van zijn lippen te begrijpen en te gehoorzamen, de spanning, die dag en nacht aanhield, geen sekonde luwde, eindigen moest in overwinning of...
Aan die overwinning scheen geen twijfel haar te besluipen. Als ze maar alles deed, wat dokter en professor zouden zeggen, op elk ziekte-, elk beterschapsymptoom lette, er voor waakte, dat ook door derden geen enkele fout werd begaan en al die zorgen nog aanvulde met haar grote liefde, met al wat die liefde haar als noodzakelik en nuttig ingaf, aan zich zelve niet meer dacht, haar leven zette op het spel... dan kon, dan moest, dan zou ze het kind ook redden! Want sterven.., zó jong sterven... sterven als je voor een moeder alles... alles bent... neen, neen; dat mocht niet, dat kon niet, dat zou niet gebeuren!