‘En hoe vin je nu, dat 'et kind er uitziet?’
De kleine vent, die grote, blauwe ogen opsloeg toen hij van de meid werd overgenomen, hield Mina hem dicht onder de mond. Hij zoende even het bleke wangetje. Hoofdje... en handjes... ja, ze leken hem wel wat aangekomen. Dat zei hij ook en hij gaf Giers de eer, die de dokter... zo meende hij... toekwam. Maar kennelik hadden zijn woorden niet geestdriftig genoeg geklonken. Hij zag Mina's wenkbrauwen trillend elkaar naderen, rimpeltjes zich verdiepen in haar voorhoofdsvel en eer hij wist wat er bij te voegen om... zonder haar achterdocht te wekken... zijn uitspraak te versterken, had zij hem al toegeduwd:
‘Ik begrijp er alles van... hij valt je tegen.’
En het kind aan het meisje teruggevend viel ze heftig uit:
‘Maar dan wil ik er ook 'en andere dokter bij hebben. Giers bevalt me met den dag minder. Mooie praatjes houdt ie genoeg; maar dat die man niet knap is... ik weet 'et al lang en nu zal ik 't mama ook zeker zeggen. Nu is 't uit.’
Christiaan voelde 't: ze zou er de hele wereld voor verantwoordelik willen stellen, ze nam 't iedereen kwalik, dat Jantje geen voorspoedig kind was.
‘Maar vrouwtje-lief, hoe kom je er nou bij, dat 'et kind me tegenvalt? Dat heb ik toch niet gezegd. Integendeel... 'et lijkt me aangedikt... minder zwak... fleuriger. Wat wil je meer?’
Die herhaalde verzekering stelde haar enigszins gerust. Van mantel en hoed zich ontdoende gromde ze nog: