Liefdeleven
(1916)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 350]
| |
haar borst. Doch het kind wilde van zuigen niets weten, duwde haar met de rode, krauwende vingertjes af, spartelde met de magere beentjes, wrong het hoofdje weg en bleef maar krijsen... krijsen... krijsen... Ze liep er in de koude kamer wiegend mee op en neer; het bleef krijsen... krijsen... krijsen. Het krijste wel alle dagen; maar zo heftig en zo lang... Christiaan, die er boven van wakker was geworden, bleef een poos liggen luisteren, kon 't dan niet langer uithouden in bed. Hij schoot over zijn nachthemd jas en broek aan, liep doorhuiverd, in de bleke winter-maan-schemering, de krakende trap af, Mina's slaapkamer binnen. ‘Wat is er aan de hand? Wat scheelt 'em?’ ‘O, ben je daar. Goddank. Laat Giers dadelik komen.’ ‘Maar Mientje... zo vroeg telefoneren... die man ligt nog in bed. Omdat 'et kind nou 'en beetje schreeuwt... Wacht ten minste tot half acht... acht uur... tot 'et dag wordt.’ Een ongeduldig-nijdige lippensmak was haar antwoord. Dan lei ze het kind neer onder de rose huif, keek, aan haar lip plukkend, even nadenkend voor zich uit. Maar nu bedaarde het gillen zo plots, dat ze beiden omzagen naar de wieg. En Christiaan merkte een vreemde trekking op, die, een grijnslach gelijk, heengleed over de verbleekte, roodachtig-gevlekte wangetjes en zag in de nauwe spleet van de half-geopende oogjes niets dan wit. Een stokkende ademtocht lang bleven ze ver- | |
[pagina 351]
| |
stomd-roerloos, toekijkend staan. Ze voelden elkanders angst. Dan boog Mina zich voorover in de wieg, trok het dek losser... keek... luisterde... schoot weer omhoog... op haar kleerkast toe, rukte die open. ‘Wek Geertje.’ Het kindermeisje sliep buitenshuis, omdat het bovenhuis voor haar geen kamer had. Christiaan vond er dus niets vreemds in, dat Mina Geertje te hulp riep. In het kille trapgat strompelde hij de blauwig-schemerende treden weer op, klopte aan de deur van de meidekamer, kreeg na lang tikken gehoor, verzocht Geertje onmiddellik beneden te komen. Mevrouw had haar nodig. Dan ging hij naar de slaapkamer terug, waar het schreeuwen nog steeds verstomd bleef, hoorde in het binnentreden een scherpe ritseling de doffe stilte doorsnerpen. En hij vond Mina naast haar bed staan, bezig de kaars aan te steken van een blaker. Ze was gekleed om uit te gaan. ‘Wat is dat nou? Wil jij...?’ Uitspreken kon hij niet. ‘Komt ze?’ ‘Ik heb ze gewekt; maar... nou 't kind weer slaapt... want 'et slaapt immers... dat zie je toch... wil je nou... Wacht ten minste tot...’ Ze liet hem de zin weer niet voltooien. Een pen door haar hoed stekend beet ze hem toe: ‘Blijf hier, tot Geertje komt.’ ‘Maar laat mij dan liever... Mina...’ Met de blaker in de hand was ze de kamer al uit. Geen woord had ze meer gezegd. Verbluft | |
[pagina 352]
| |
hoorde Christiaan haar de trap af kraken, de voordeur ontgrendelen, dichtslaan. En hij stond alleen, in het kil-grauwe zwijgen, bij het zo-plots-verstilde kind. Boven stommelde Geertje. - Een uur later was Mina terug, lei ze spraakloos, loombewegend in de slaapkamer hoed en mantel af, liet zich neerzijgen naast de wieg. Christiaan begreep, dat ze al aan Geertje gevraagd had, of het kind weer had geschreeuwd en dat ze 't onnodig vond hem te zeggen, of Giers zou komen. Een heftig antwoord duchtend stelde hij geen enkele vraag, druilde de kamer uit, ging zich kleden en ontbijten. Nu het kind was blijven slapen, maakte hij zich ook in 't minst niet ongerust. En vaal ving de winterdag te lichten aan, dra weer verdoffend onder het duisterend floers van een dicht-neervegende regen. - Pas tegen twaalf uur hield het dokterskoetsje voor de deur stand. Een uur te voren was Jantje ontwaakt en had hij weer even geschreeuwd. Tot zuigen had Mina hem niet kunnen brengen. Nu lag hij stil te staren. Christiaan, die binnenkwam, vroeg zich af: te stil? Met Mina had Christiaan de hele morgen nog geen woord gewisseld. Voor alle zekerheid t'huis gebleven, doel- en rusteloos slenterend tussen slaapen zitkamer, nu eens turend naar de groezeliggrijze hemel of naar een schaarse voorbijganger op het donker-glanzend plaveisel, dan weer de dotjes zwartig hulstgroen bekijkend in de ijl-verschrompelde winter-grauwheid van de tuin, had hij intussen heel goed waargenomen hoe onder | |
[pagina 353]
| |
Mina's schijnbare kalmte koorstige opwinding haar zenuwen doorsidderde en de weerslag van die zenuwspanning omkrampte zijn hart. Toch had hij 't niet gewaagd een enkel geruststellend woord te uiten, haar aan te raken of zelfs maar zijn blik op haar te vestigen. Nu wilde hij achter blijven om te horen wat de dokter zeggen zou; maar zonder spreken duwde Mina hem met schichtige stoten, zijwaarts af naar de deur. ‘Wat is er nou? Wat wil je?’ ‘Dat je weggaat! Jij kunt toch niets doen. Je maakt me maar in de war. Ik wil met de dokter alleen zijn.’ Een lust om zich te verzetten welde in hem op. Al sprak Mina steeds met nog zoveel nadruk van: mijn kind, Jantje was toch ook zijn kind. Mina verlangde immers, dat hij 't liefhad. Maar ach... waarom haar nog meer te prikkelen? Was ze al niet overspannen genoeg? Schouderophalend naar de achterkamer teruggaand hoorde hij haar met trillende stem naar beneden roepen: ‘A! Is u daar eindelik?’ De trap opstommelend scheen ook Giers te doen alsof hij van haar zenuwachtig ongeduld niets merkte. Gemoedelik klonk zijn antwoord: ‘'et Kleintje niet helemaal in orde, mevrouw? Wel, wel. Laat ons eens kijken.’ Achter de deur, die gesloten werd, verdoofde zijn stem tot onverstaanbaar gebrom. Even flitste in Christiaan de wil op aan de ‘porte-brisée’ het gesprek te beluisteren. Waarom niet?... Ach, neen. Wat zij hem niet vrijwillig zeggen zou, verlangde | |
[pagina 354]
| |
hij niet door een kuntsgreep te vernemen. Wachtend ging hij aan het venster zitten, om weer uit te kijken in de grauwe leegte van de glimmendberegende straat. En hij luisterde toch. Lang hield achter de stugge scheiding van de ‘porte-brisée’ het grommend gemompel aan, nu eens door hoge opschetteringen van Mina's angstgeluid doorscheurd, dan weer vergonzend tot een geheimzinnig gebrom, waar vreemde ritselingen uit opklonken of doffe voetstappen-dreuning in omging. En steeds verstond Christiaan geen woord, begreep hij niet wat er gebeurde. Tot hij de gangdeur weer hoorde ontsluiten. Toen was hij met een paar passen op het portaal, stond hij tegenover Giers. ‘Dag, dokter. Wel... wel, wat zegt u van 't kind? Wil u misschien even hier binnen gaan?’ Pratend en gestikulerend drentelde Giers langzaam de voorkamer in. Hij zei, dat mevrouw de zaak wel wat heel zwaar had opgevat. Dat de Champagne op de kleine had ingewerkt... 'et kwam hem niet waarschijnlik voor; maar... evenmin onmogelik. Mevrouw zou zeker beter doen voortaan in 't geheel geen Champagne meer te drinken en zich in 't algemeen van alle opwinding te onthouden. Dat was immers voor alle mensen het beste. En... wat de kleine op 'et ogenblik scheelde, was in alle geval 'en zaak van voorbijgaande aard, waardoor mevrouw zich werkelik niet zodanig overstuur mocht laten brengen. Een andere... voor hem gewichtigere kwestie... was het onvoldoende gewicht van de kleine. Hij zou | |
[pagina 355]
| |
dat graag t'huis op zijn eigen schaal eens nauwkeuriger vast stellen; maar durfde toch wel dadelik zeggen, dat 'et beslist onvoldoende was. En dat het kind ook op andere dagen zo veel schreeuwt... zij 't minder dan nu... leek hem daarmee verband te houden. Hij zou er dus vóór zijn aan de voeding iets toe te voegen. Christiaan zag dadelik aan Mina's donkere blik en opbogende lip, dat zij dit voorschrift allesbehalve goed opnam; maar tot zijn verwondering bracht zij er niets tegen in. Hij dorst echter niet verder vragen, zei alleen, haast hakkelend: ‘Nou... nou... dan... dan moet dat maar gebeuren.’ Maar nauweliks was Giers, na een haastig afscheid-nemen, verdwenen, of Mina viel uit: ‘Vebeeld je! Ik zou m'n kind niet voldoende kunnen voeden! Ik, die niets mankeer! Is dat nu niet al te mal? Dat ik voor één keer die Champagne... 'et spijt me genoeg en 't zal me ook nooit... nooit weer gebeuren! Maar is dat 'en reden...? Niets is beter dan moedermelk. Dat weet iedereen! Dat heeft Giers zelf gezegd... zo dikwels! En nu zou ik... Nu wil hij 't kind toch 'en fles geven van half melk, half gerstewater! Wat is dat voor onzin! Alleen maar om er nog meer vizites uit te kunnen slaan! Ik geloof er niets van dat die man zo knap is. Eigenlik geloof ik er al lang niets meer van. 't Is omdat mama... Maar ik zal 't mama ronduit zeggen.’ Kalm liet Christiaan haar uitspreken. Dat deze | |
[pagina 356]
| |
val van Giers nog geen triomf voor Diepe beduidde, begreep hij best; maar een derde dokter nemen...? Dat zou ook hem te mal worden. En nadat hij gevraagd had hem eerst eens uitvoerig te vertellen wat Giers had beweerd en verordend, verklaarde hij niet te kunnen inzien, waarom aan die man eensklaps alle vertrouwen moest worden ontzegd. ‘Wel nee. Geef 'et kind die fles en wacht 'es af... zie 's wat dat uitwerkt. Voor je erge ongerustheid is... net als ik dacht... op 'et ogenblik geen reden geweest; maar dat Jantje achterlik blijft... me dunkt, dat kan je niet lochenen.’ Mina dacht er ook niet aan dit te lochenen. Niemand behoefde haar te vertellen hoe haar kind er uitzag. Wie had op 'en kind zo'n goeie blik als de eigen moeder? Maar juist, omdat Jantje nog zo min was, had ie niets zo nodig als moedermelk. Geen ander voedsel kon daarvoor in de plaats treden. En nu keerde haar verbolgenheid zich tegen Christiaan. Heftig verweet zij hem niet eer te hebben gesproken, als hij werkelik Jantje zo achterlik vond. 'et Was echter onwaar, dat hij dit had opgemerkt. Hij was er veel te onverschillig voor. Keek hij ooit het kind eens goed aan? Hij dacht er niet aan. Hij was alleen bij zijn werk en zijn plezier. En... waarom had hij haar het Champagne-drinken niet van het begin af belet? Wei beschouwd was dat toch zijn plicht geweest. ‘Altijd beweren jullie, mannen, alles beter te weten en meer verstand te hebben dan wij; maar | |
[pagina 357]
| |
wat geeft dat als jullie dat verstand, wanneer 't nodig is, niet gebruiken?’ En kennelik zelve nu vrezend zich meer en meer op te winden, schoot ze eensklaps de kamer uit, smakte ze de deur achter zich dicht. |
|