| |
| |
| |
Een onfeilbaar systeem
Ofschoon de heer en mevrouw Trogach rijk heetten, gingen zij gebukt onder mangel aan klinkende munt. De uitgestrekte bezittingen van de graaf waren onvervreemdbaar, en op het merendeel van zijn inkomsten was - ter nagedachtenis aan de glans van zijn vrijgezellenleven - voor de eerstvolgende jaren beslag gelegd.
Na afloop van de wittebroodsweken begon deze toestand de Hongaar zwaar te wegen, en zag hij naar middelen uit om er verandering in te brengen.
Dat hij in de negentiende eeuw weinig te verwachten had van zijn schrander brein, begreep hij terstond; dat zijn oude naam tegenwoordig evenmin in staat was hoge dividenden af te werpen, werd hem iets later duidelijk.
Een ogenblik dacht hij er over zich aan de landbouw te wijden; maar de herinnering aan Lafontaine deed hem inzien, dat het graven naar schatten ook al niet veel vermocht tegen een tijdelijke leegte van de beurs.
Wat dus aan te vangen?
Op een saaie, eindeloze winternamiddag, terwijl hij met weemoed zijn rustig en zorgeloos verleden herdacht, ging hem een schitterend licht op, in de vorm van een draaiende ster met rode en zwarte stralen, die in nummers eindigden, waarover een glanzig wit balletje vrolijk rondhuppelde.
Nog diezelfde avond schreef hij naar Pesth om een roulette met toebehoren, en weinige dagen later draaide hij van 's morgens tot 's avonds, terwijl zijn wederhelft op papier sans fin aantekening hield van de series of intermittences.
‘Mirza,’ had hij gezegd, ‘ik herinner mij in Monte Carlo een Engelsman te hebben gezien, die aan de roulette schatten verdiende. De man speelde een prachtig systeem, waarvan mij natuurlijk de helft ontschoten is; maar dat onze gezamenlijke
| |
| |
scherpzinnigheid uit de andere helft weer zal opbouwen. Ik draai dus, en roep de nummers af. Jij prikt gaatjes, en elke avond bestuderen wij de uitgekomen figuren van intermittences, coup de deux, coup de trois enz. Zodra ons systeem klaar is, trekken wij naar Monte Carlo, slaan onze slag, en winnen enige miljoenen.’
De zaak was allereenvoudigst, en viel geheel in de smaak van de jonge gravin, wie het buitenleven danig begon te vervelen.
Met ernst en toewijding ving het paar de even onderhoudende als ontwikkelde arbeid aan.
Ze stonden vroeg op, gingen laat naar bed, dachten niet meer aanjagen of paardrijden, en konden ternauwernood tijd vinden om te eten.
Binnen een paar weken zag de graaf zich in het bezit van ettelijke, meterlange stroken doorprikt papier, die er uitzagen als volgt:
en spoedig moest hij een nieuwe voorraad papier sans fin uit de hoofdstad doen aanrukken.
Zonder zich te haasten, draaide hij gemakkelijk twee nummers in de minuut. Dit maakte voor mevrouw 120 prikken in het uur, en daar zij tien uren daags aan hun werk konden besteden 1200 prikken per dag of 8400 prikken per week.
Nu is achtduizendvierhonderd een groot getal, en graaf Trogach had er een systeem op durven bouwen. Hij begreep echter, dat de kunstmatige berekening minstens op enige tienduizendtallen van slagen moest worden beproefd, wilde zij de onfeilbaarheid nabij komen. De arbeid werd dus niet gestaakt, eer de gravin
| |
| |
honderd en twintig duizend gaatjes had geprikt, en de weergevonden speelmethode, op al die slagen toegepast, een flinke winst had opgeleverd.
Toen twijfelde het echtpaar niet langer aan zijn macht om de kelders van de bank op een eerlijke wijze te plunderen, en toog dus naar Mentone:
Muth in der Brust
Siegesbewusst.
Dat het echtpaar Trogach zich niet te Monte Carlo zelf vestigde, had zijn grond in gemoedsbezwaren. Deze plek staat nu eenmaal zeer slecht bekend; men kon er licht in onfatsoenlijk gezelschap komen, en een oude naam legt verplichtingen op.
In het hotel des Iles Britanniques met zijn bijna uitsluitend Engelse bevolking, maakte de zwart gebaarde graaf, wiens knevelspitsen uitdagend overeind stonden, met zijn Tirools hoedje, zijn kort, bruin en zwart geruit jasje en zijn lange horlogeketting, die om de hals heen liep en elke dag op een nieuwe manier door de knoopsgaten van het vest kronkelde, een vreemdsoortige, bijna potsierlijke vertoning.
De lichtblonde, mat blanke gravin, met haar aristocratisch fijne vingers, trok wel minder de aandacht, maar verried toch ook door de vrijheid van beweging, die zij aan haar fraai gevormde hals en aan haar krullende lokken veroorloofde, alsmede door het minder nauw sluitende en meer opgesierde van haar japonnen, dat zij geen dochter Albions was.
Daar zij iets beter Frans sprak dan haar man - die behalve met het Hongaars, alleen met het Oostenrijkse Duits op goede voet stond - was zij aan tafel weldra in een interessant gesprek gewikkeld met haar na- en overburen. Als rechtgeaarde Engelsen vingen deze aan met te onderstellen, dat zij die morgen een wandeling had gemaakt, deden vervolgens een reeks van vragen, en bleken ten slotte zelf buiten staat te zijn er ook maar één in verstaanbaar Frans te beantwoorden. Lange tijd hield graaf Trogach zich voorzichtig buiten schot; toen evenwel een oude speler - die Frans meende te kennen, omdat hij ontelbare malen per dag de
| |
| |
croupier verzocht zijn twee Louis naar de ‘ket pwemjee en zeewo-dui’ te schuiven - aan Mirza vroeg, of zij Monte Carlo al had bezocht, achtte Bela het nodig het doel van hun komst te openbaren. Glimlachend voegde hij dus bij het ontkennend antwoord van zijn vrouw de belangrijke verklaring:
‘Nous allons demain - Nous avons un système. Banque doit sauter.’
Uit de algemene stilte, die op deze woorden volgde, leidde onze Hongaar af, dat de Engelsen wat graag zijn systeem zouden kennen. Hij begreep echter dat het, ter wille van de aanstaande winstverdeling, ongeraden zou wezen zijn methode te openbaren, en hield dus verdere ophelderingen nog bijtijds terug.
Na tafel daalde ongeveer het gehele gezelschap in de drie salons af. De oude heren namen de leeskamer in beslag; de dames omringden in de salle de conversation een ontstemde piano, en de jongere heren staken in het fumoir sigaren, sigaretten en pijpen op.
Daar graaf Trogach een hartstochtelijk sigaretten-roker was, en zijn vrouw voor een paar haaltjes niet terug deinsde, bleven zij de gehele avond in laatstgenoemd vertrek hangen, waar, behalve het grote carambole-biljart, ook nog een kleiner, zogenaamd tivoli-biljart, ter opvrolijking van de lange winteravonden was aangebracht.
In een paar schommelstoelen bij de open haard neergevlijd, maakte ons echtpaar hier kennis met een zwakkelijk uitziend, snor- en baardeloos manneke, dat reeds aan tafel hun aandacht had getrokken door zijn mosterdkleurig fantasiepak, waaruit een wit en blauw gestreept overhemd met dito manchetten benevens een geel en blauw geruite das te voorschijn kwamen.
Zoetsappig glimlachend gaf dit heertje zijn ingenomenheid met hun aankomst te kennen. Hij had bij de portier een onderzoek naar hun nationaliteit ingesteld, en tot zijn grote voldoening vernomen, dat zij geen Engelsen waren. Niet, dat hij in 't algemeen iets tegen de Britten had, maar, daar zijn wieg op Italiaans grondgebied en zijn schoolbank te Parijs had gestaan, was hij beter in de talen van Dante en van Molière, dan in die van Shakespeare thuis.
| |
| |
‘Moi, parler très peu Français,’ zei de Hongaar.
‘Mais vous le parlez comme un Parisien, monsieur le comte.’
Bela vond het compliment wel wat grof; maar had zo dadelijk geen woorden bij de hand om van zijn gevoel te doen blijken. De kleine Italiaan liet hem bovendien de tijd niet er lang naar te zoeken, daar hij zich terstond tot de gravin wendde met de uitnodiging Duits te willen spreken. Hij was sedert een paar maanden bezig Duits te leren, en hield een gesprek met een mooie vrouw voor de beste aller oefeningen.
Mirza kleurde, en verklaarde zich bereid; de graaf was blij, dat hij nu ook mede kon praten, en zo kwam het drietal dus terstond op een allervriendschappelijkste voet.
Een wisseling van naamkaartjes kon onmogelijk lang meer uitblijven. De graaf had dan ook zijn koffie nog niet opgedronken, toen hij reeds het stukje karton in de hand hield, waarop met sierlijke letters was afgedrukt:
T. Baron de Morrien
De naam was Bela geheel onbekend, en voorshands zei de titel hem alleen, dat hij met een fatsoenlijk man of, volgens zijn eigenaardige uitdrukking, met een kavalier had te doen.
‘Is u hier voor uw gezondheid?’
De baron kuchte eens, en zette een diep weemoedig gezicht.
‘Ja, mevrouw, voor mijn gezondheid; het klimaat doet mij ook werkelijk goed. Toch... toch zal ik hier niet kunnen blijven.’
Het echtpaar Trogach keek verwonderd op.
‘Waarom niet, als ik vragen mag?’
‘Om Monte Carlo, mevrouw, om Monte Carlo. Ik heb de kracht niet aan de verleiding van het spel weerstand te bieden; ik verlies geregeld, en dergelijke uitgaven gaan mijn financiële krachten te boven.’
Bela en Mirza kregen innig medelijden met het ongelukkige ventje, en in een opwelling van edelmoedigheid was de graaf op het punt hem deelgenoot te maken van zijn onfeilbaar systeem. Als zijn vrouw evenwel de baron aanried voortaan 's morgens een
| |
| |
flinke wandeling te maken, en zich 's avonds met een onschuldig gezelschapsspelletje bezig te houden, vond hij dit middel om de jonge man te redden zóveel doelmatiger, dat hij voorstelde er maar aanstonds mee te beginnen.
‘Willen wij op het tivoli-biljart onze krachten eens meten?’
De Morrien vond het idee charmant, en verklaarde niet te hebben durven denken, dat hij deze avond nog zulke prettige kennissen zou maken. Nochtans... het tivoli was hem onbekend.
‘Dat is niets. Ik leg het u met twee woorden uit.’
De leerzame Italiaan hoorde de uitlegging geduldig aan, deed een paar proefstoten, en verklaarde zich bereid een wedstrijd te ondernemen. Hij zou natuurlijk verliezen, maar al doende leert men. Een paar Engelsen verzochten mee te mogen spelen; men zette één frank per hoofd in, en ieder mocht driemaal stoten.
De kleine baron was vol ijver en aandacht; maar tegen de kalmte der Britten en de geoefende hand van de Hongaar bleek hij niet opgewassen. Hij wond zich op, werd zenuwachtig, en stootte meestal te hard. In plaats van het ivoren balletje tik-tak-kend van speld tot speld, door de poortjes heen, tot in de genummerde gleuven te doen neerrollen, joeg hij 't recht door naar de overkant, waar het in een ongenummerde afdeling dood liep.
De slotsom was, dat de Engelsen en Mirza nagenoeg quitte speelden, terwijl de graaf vijf franken van de baron won.
‘U ziet, dat ik altoos ongeluk heb.’
Trogach zag het inderdaad, en vond het zo naar, dat hij een fles Wener bier bestelde om zijn nieuwe vriend te troosten.
De derde dag zou de eerste aanval op Monte Carlo's schatten worden gewaagd, en... ongetwijfeld gewonnen.
Ofschoon de rijtuigen in Mentone bijzonder duur zijn, dachten onze Hongaren er niet aan, zich van de trein te bedienen. De bank zou immers alles betalen!
Bela liet dus een nette landauer voorkomen, en nodigde de baron uit mee te rijden. Daarbij gaf hij hem welwillend de raad voor deze keer eens niet te spelen, maar liever de prachtige wer- | |
| |
king van het systeem gade te slaan. Het Italiaantje toonde zich uiterst dankbaar voor deze wenk, en verzekerde plechtig, dat hij er gehoor aan zou geven. Doorgaans was de verleiding hem te machtig; maar nu hij belang mocht stellen in het spel van zijn nieuwe en uitstekende vrienden, zou 't hem veel minder strijd kosten, om zijn eigen beurs gesloten te houden.
Warm ingebakerd reed hij dus mee, verrukte onderweg de graaf door zijn belangstelling in al wat Hongaars was, en bood bij de ingang van het Casino de gravin een keurig ruikertje aan van rozen en viooltjes.
Aan spelen bezondigde hij zich inderdaad... niet.
Terwijl het echtpaar Trogach, aan de groene tafel gezeten, zwijgend de systematische aanval van hun Louis op de kapitalen van de bank leidde: zij door gaatjes te prikken, hij door de goudstukken voor- en achteruit te schuiven, slaakte de baron alleen uitroepen van goedkeuring en tevredenheid of van angst en toorn. Zijn belangstelling was zo groot, dat Bela voor de doorgronding van zijn taktiek begon te vrezen. Al spelende herinnerde hij zich echter de studie en het hoofdbreken, waarvan zijn methode de vrucht was, en kwam tot de overtuiging, dat de aandachtigste beschouwing het geheim onmogelijk kon ontsluieren. Ten overvloede verschoof hij nu en dan zijn kapitaal van de ene simpele chance naar de andere - wat geheel overbodig was in zijn systeem - en zette, na deze schijnbewegingen van zijn troepen, alle vrees voor de ontdekking van zijn ware manoeuvres opzij.
Toch waren deze manoeuvres doorzichtig genoeg. Zo dikwijls hij verloor, voegde hij één zilverstuk aan zijn uitgezet kapitaal toe; zo dikwijls hij won, nam hij er daarentegen één af. Keerde hij, na een stijging of een daling, op het oorspronkelijk cijfer terug, dan was een spel afgesloten en kon hij met winst heengaan.
De eerste middag verdiende hij zeven Louis.
‘Maar dat is prachtig!’ riep De Morrien geestdriftig uit.
‘Nog nooit heb ik zulk een zeker werkend systeem gezien! Napoleon heeft voorspeld, dat de berekening het spel zou overwinnen, en zie, de speelbank is overwonnen. Als u zeven Louis
| |
| |
wint met één Louis, dan wint u er met duizend natuurlijk zeven duizend! Op deze wijze moet de bank springen; tegen dat systeem is werkelijk niets bestand. Monte Carlo is verloren, en graaf Trogach strijkt met zijn schatten!’
De graaf glimlachte fier en kalm; hij had zich deze waarheid al herhaaldelijk zelf verteld.
Aan tafel was de Italiaan nog steeds een en al bewondering; maar hij verklaarde tevens overtuigd te zijn, dat de diepzinnige beschouwingen, waarop het systeem berustte, boven zijn bevattelijkheid zouden gaan.
Het spreekt van zelf, dat menigeen blijken van nieuwsgierigheid gaf; ja, de gravin meende, dat zij, die stilzwegen, nog veel nieuwsgieriger waren dan de rest. De graaf echter verzekerde wel, dat het systeem eigenlijk doodeenvoudig was; maar gaf overigens slechts enige orakelspreuken ten beste, waarvan niemand wat begreep. Dat hij met het Frans op zulk een slechte voet stond, kwam hem nu uitmuntend te stade, en was voor zijn ijdelheid misschien het sterkste beletsel om zich niet te verraden.
Hij keek met zelfvoldane trots om zich heen, en spitste zich op de lange gezichten van zijn Hongaarse vrienden, wanneer zij hem, met schatten beladen, zouden zien terugkeren.
Toch werden hem 's avonds in het fumoir door de Engelsman van zeewo-dui en de ket pwemjee een ogenblik de duimschroeven aangelegd. Deze in het vak vergrijsde speler vroeg zonder omwegen naar een verklaring van de vruchtdragende speelmethode.
‘O! Système infaillible... je dois gagner.’
‘C'est oun système connou?’
‘Non... trouvé... moi et ma femme. Roulette à la maison. Moi, toujours tourner; ma femme... Mirza, wat is prikken in het Frans?’
‘Piquer.’
‘A juist, ma femme, piquer.’
Een paar gebaren verduidelijkten deze woorden.
‘Mais quelles sont les bases? Sour quoi wepose vot système?’
‘Bases? Niemendal bases!’
| |
| |
‘Où mettez-vous alow?’
‘C'est égal.’
Op dit ogenblik schoot de baron te hulp. Ondanks zijn gebleken ongeschiktheid sloeg hij een partijtje tivoli voor.
Ook een tweede en een derde bezoek aan de speelbank leverden graaf Trogach winst op. Een tiental Louis rijker reed hij telkens met zijn vrouw en de Italiaan terug, nadat hij hen aan de American bar op champagne en sandwiches had onthaald. Natuurlijk verwonderde deze voorspoed hem in 't minst niet, maar toch was het een grote voldoening zijn theorie in de praktijk zo schitterend bevestigd te zien. Hij verbeeldde zich de miljoenen reeds in zijn zak te voelen, en werd zo overmoedig, dat hij 's avonds alle gasten in het Frans toesprak. Een verklaring van zijn systeem gaf hij toen evenmin als vroeger; maar wel schepte hij er vermaak in, van andere systemen de kwetsbare plekken onbarmhartig bloot te leggen. Vooral had hij 't op de roekeloze spelers voorzien, die in weinige dagen rijk wilden worden.
‘Moi content avec dix Louis par jour,’ luidde zijn bescheiden verzekering, waarbij hij dan verzuimde te berekenen, dat hij op deze wijze voor één flink miljoen vijftien jaren lang zou moeten doorwerken en... winnen.
Op een avond, dat hij weer voor het vuur op- en neer schommelde, luisterend naar de jammerklachten van de baron, die natelde hoeveel de roulette hem al had gekost, bracht de portier een kaartje binnen.
‘Monsieur le baron.’
De kleine man keek eerst verbaasd, daarna verheugd, reikte het kaartje de Hongaar over en zei tot de gravin:
‘Een van mijn beste vrienden. Ik wist, dat hij in Nizza was, en had mij juist voorgenomen hem eerstdaags te gaan bezoeken. Als u 't mij vergunt, haal ik hem hier, en stel hem aan u voor. C'est un charmant garçon.’
Mirza, die 's morgens weer bloemen van de baron had gekregen, verklaarde gaarne met een tweede charmant garçon kennis te willen maken. Naar Bela, die op het kaartje gelezen had: Pru- | |
| |
dent Masset, Négociant, Alger, en nu mompelde: ‘Charmant garçon, charmant garçon, als hij maar Duits spreekt,’ werd niet geluisterd.
De baron ging heen, en keerde weinige minuten later terug, vergezeld van een onberispelijk in het zwart geklede jonge man, wiens regelmatige trekken, opgeluisterd door een gouden knijper, een keurig verzorgde Henri iv en zeer fijne manieren, de naam van charmant garçon werkelijk schenen te rechtvaardigen. Masset maakte een paar sierlijke buigingen, verklaarde enchanté te zijn, en vertelde, dat hij al meer Hongaren had ontmoet, wier namen hem ontschoten waren, doch wier beeltenissen onuitwisbaar in zijn geheugen stonden gegrift. Toen de graaf hem een sigaar aanbood, zei hij alleen te zullen roken als mevrouw de gravin het voorbeeld gaf, en nadat Mirza aan dit verlangen gracieuselijk had voldaan, luchtte hij zijn bewondering voor de echte Tokayer, die hem eenmaal - zegge eenmaal - in zijn leven over de lippen was gekomen.
Bepaald jammer was 't, dat de charmant garçon geen woord Duits sprak, want hij had de vriendschap der Hongaren stormenderhand veroverd.
Eerst nadat het gesprek was begonnen te hokken, vroeg De Morrien hem in 't algemeen naar zijn aangelegenheid en in 't bijzonder naar de toestand van zijn vrouw.
‘Wat zal ik je zeggen, mijn vriend? Ogenschijnlijk maakt mijn vrouw 't goed, zelfs zeer goed; maar toch is zij zwak, ja heel zwak. Het klimaat van Nizza schijnt voor haar gestel niet te deugen. Zij is zó gevoelig, maar zó gevoelig, dat het flauwste zuchtje van de bise haar ogenblikkelijk een catarre bezorgt. Wij willen 't nu eens met Menton beproeven, en ik ben de gehele namiddag op kamers met pension uit geweest.’
‘Speelt u niet te Monte Carlo?’ vroeg de graaf, wiens gedachten naar de groene tafel waren afgedwaald.
De Fransman zou zich geërgerd hebben, indien hij minder beleefd ware geweest.
‘Spelen, mijnheer? Spelen in dat hol van gauwdieven en gemene vrouwen? Nooit, nooit!’
| |
| |
Trogach liet zich niet van zijn stuk brengen.
‘Moi avoir un système infaillible.’
‘O! Als u een systeem heeft, is 't natuurlijk wat anders. Ik hoop van ganser harte, dat u er in zal slagen de bank al haar miljoenen af te nemen.’
De Hongaar glimlachte weer fier, en streek zijn knevels eens op.
Prudent deelde nu nog mee, dat hij in het hotel des Colonies al, wat zijn vrouw maar kon begeren, voor een zeer matige prijs had verkregen. Het hing dus van Mentones klimaat af hoe lang zij zouden blijven. Kon mevrouw Masset ook hier 't niet uithouden, dan zou hij naar Bordighera of San Remo moeten gaan; maar nu hij zijn vriend had aangetroffen, en dat nog wel in zulk uitstekend gezelschap, zou hem dit gedwongen vertrek erg onaangenaam zijn.
Toen het gesprek voor de tweede maal begon te verflauwen, stelde De Morrien, uit eigen beweging, een partij tivoli voor. Het was hem wel bekend, dat zijn vriend Masset, door de drukte van zijn handelszaken, nooit in de gelegenheid was geweest zich in een of ander spel te bekwamen, maar tivoli was zulk een licht, zulk een vermakelijk en zulk een onschuldig spelletje, dat hij 't ook ongeoefenden gerust durfde aanbevelen.
Masset liet zich overhalen; de fortuin was nogmaals de graaf welgezind, en het echtpaar won zelfs tamelijk veel, daar de Fransman, geprikkeld door zijn verlies, al spoedig in overweging gaf de inzet te verhogen.
Naderhand speet het graaf Trogach zich niet ernstiger tegen deze voorslag te hebben verzet. Het Italiaantje, dat, binnen een uur rijds, dertig franken verloor, werd namelijk het kind van de Monte Carlo uithaalden; maar bovendien voor grote verliezen aan de speeltafel hadden bewaard.
Bij het afscheid vroeg Masset vergunning om met zijn vrouw de gravin een bezoek te mogen brengen. Mirza was natuurlijk zeer verlangend madame Masset te leren kennen, en ook Bela bromde iets, dat op très agréable leek.
| |
| |
‘Evenwel,’ zei de baron, ‘je moet niet vóór het eten komen, want dan zijn wij altijd in Monte Carlo.’
Masset lachte medelijdend, als een bejaard man over een jongensstreek.
‘Elke dag? Hoe is 't mogelijk?’
‘Wij zouden voor een enkele keer te Menton kunnen blijven.’
‘Neen, mevrouw, dat mag niet. Die dag zou immers een geluksdag voor kunnen zijn. Ik heb een ander voorstel. Als u 't goedvindt, komen wij morgen avond. Mocht het waaien of regenen - wat onwaarschijnlijk is - dan zullen wij er gaarne een rijtuig voor nemen.’
‘Maar mijn man en ik zijn gezond; 't is dus beter dat...’
‘Neen, mevrouw, neen. Mijn Adèle zou 't mij nooit vergeven, als ik onbeleefd genoeg ware om u deze last op te leggen. Tot morgen avond dus.’
Vierentwintig uren later diende de portier inderdaad de heer en mevrouw Masset aan.
Door een bal in het hotel du Louvre en een toneelvoorstelling in het Casino was het die avond in het rooksalon niet vol. Behalve ons vijftal bevonden er zich slechts de twee Engelsen, die meestal aan het tivoli deelnamen en een nieuw aangekomen, zeer vrijmoedig Genuees echtpaar, waarvan de man zijn verbazing niet kon bedwingen over het onbeholpen Italiaans van baron De Morrien. Een beetje geraakt antwoordde de kleine man:
‘Als u in uw prille jeugd naar Parijs was gebracht, en aldaar opgevoed, dan zou u het Italiaans ook zo zuiver niet meer spreken.’
‘Maar dan zou ik tenminste Frans kennen.’
De baron wendde zich boos af, en stak een nieuwe sigaret op. Graaf Trogach, die de bezwaren van het zuiver Frans of Duits spreken maar al te goed voelde, ergerde zich over de nieuwelingen, en besloot aan het gesprek een andere wending te geven.
‘Wat heeft u vanmorgen wel van mijn systeem gezegd, hè?’
De baron sloeg terstond de geopende zijweg in, en riep geestdriftig uit:
| |
| |
‘Wonderbaarlijk, wonderbaarlijk! Hoe gelukkig zou ik zijn, als mijn brein ook tot zulke diepzinnige berekeningen in staat ware.’
Plotseling keerde hij zich opnieuw tot de Genuees, en vervolgde:
‘Stel u voor, mijnheer, dat graaf Trogach in de loop van de namiddag al drieduizend franken had verloren, en dat hij desalniettemin met winst naar huis is gegaan.’
De Italiaan knikte, maar zweeg. Kennelijk scheen een systeem, waarbij men drieduizend franken kon verliezen, hem niet zo erg bewonderenswaardig toe.
Op dit ogenblik traden mijnheer en mevrouw Masset binnen.
De innemende, ietwat geaffecteerde Fransman stelde zijn klein, gezet, zeer alledaags uitziend vrouwtje aan het Hongaarse echtpaar voor, groette de vertrekkende Italianen, benevens de in een hoek gedoken Engelsen, en nam dankend een sigaret aan. Graaf Trogach sprak nog van koffie, likeur, thee of wat anders; maar niemand wilde iets gebruiken.
Een tiental minuten lang had men over het weer en over de voordelen van Menton boven Nizza gekout, toen mevrouw Masset eensklaps oprees en verklaarde, dat zij het onmogelijk in zoveel rook kon uithouden.
Het spreekt vanzelf, dat de heren aanstonds hun bereidwilligheid toonden om naar het aangrenzend vertrek te verhuizen; maar daarvan wilde het Franse vrouwtje evenmin iets weten.
‘Ik denk er niet aan de heren in hun genot te storen. Mijn man heeft mij verteld, dat mijnheer de graaf bijzonder lekkere tabak rookt, en Prudent zou 't mij naderhand zeer kwalijk nemen, als ik hem nu dwong zijn pas opgestoken sigaret weer neer te leggen. Indien mevrouw Trogach net goedvindt, zullen wij samen naar het damessalon gaan, de heren komen dan wel na.’
Mevrouw Trogach kon evenmin de heer Masset noodzaken zijn sigaret weg te werpen, als mevrouw Masset de rook te verdragen. Zij was dus wel genoodzaakt haar instemming met het voorstel te betuigen en haar nieuwe vriendin te vergezellen naar het aangrenzende vertrek.
| |
| |
Zodra de dames heen waren gegaan, sloeg de baron weer een spelletje tivoli voor. Gisteren had hij verloren; de graaf was hem dus een revanche schuldig.
‘Bon,’ zei de Hongaar, ‘mais permettez moi encore une fois offrir quelque chose: café, liqueur, bière...’
‘Nu, dan een glaasje cognac, als u tenminste het voorbeeld geeft.’
Graaf Trogach bestelde cognac fine champagne; de Engelsen verklaarden zich bereid wederom mee te spelen, en ieder zette een frank in.
Nadat een der Britten de eerste partij had gewonnen, vroeg Masset opnieuw vergunning om meer te mogen inzetten, en gedachtig aan de redenering van zijn vrouw, gaf de Hongaar toe.
‘Een mens is als een paard, mijnheer de graaf; zonder behoorlijke prikkels doet hij zijn best niet.’
Een ogenblik scheen het, dat De Morrien na deze verhoging de arbeid zou staken. Hij was niet rijk, en had al zoveel verloren. Spoedig evenwel nam hij zijn bedenkingen terug, riep uit, dat hij zich, wel beschouwd, alleen voor zijn erfgenamen bezorgd maakte, en betoonde zich een royaal speler. De verscherpte prikkels baatten echter niemand, want de verhouding bleef onveranderd. De Engelsen speelden wederom quitte en de graaf won enige Louis, zowel van Masset als van zijn vriend.
Nu vond de kleine Italiaan, dat hij alles gedaan had, wat men redelijkerwijs van hem mocht verwachten. Hij wierp dus mismoedig zijn keu neer, en verklaarde dit kostbare spel tot zijn leedwezen niet te kunnen volhouden.
‘Als wij dan ons geluk eens met de kaarten beproefden,’ stelde Masset voor.
De graaf had er niets tegen, en de baron look op in het vooruitzicht, dat hij zich van zijn verlies enigermate zou kunnen herstellen. De Engelsen echter, wier beginselen het kaartspelen op reis verboden, wensten goede nacht, en gingen heen.
‘A nous trois donc,’ riep De Morrien uit. ‘Hè, dat is waar ook. Als de heren het goedvinden, kan ik hun een fonkelnieuw spel leren, het bécarr'ste, wat Parijs voor 't ogenblik oplevert. Het heet: les trois contre un.’
| |
| |
Zowel graaf Trogach als Masset twijfelden aan hun geschiktheid om zo dadelijk een nieuw spel te leren en te spelen.
‘Maar, heren, 't is doodeenvoudig. Een klein kind zou 't kunnen begrijpen. Ik maak mij sterk u in twee minuten op de hoogte te brengen.’
‘Als u dan maar Duits wil spreken.’
‘En er een kleine Franse vertaling aan toevoegen.’
De kleine man beloofde zijn best te zullen doen, verdween om in het bureau kaarten te gaan halen, en kwam spoedig met een spel terug, dat al een paar keren dienst bleek te hebben gedaan.
Nadat hij nu een stapeltje van honderd franken naast zich had geplaatst, legde hij vier kaarten op de tafel neer, en gaf de verklaring van het spel twee maal: de eerste keer in slecht Frans, de tweede in nog slechter Duits. Zij luidde als volgt:
‘De heren mogen naar keuze op één, twee of drie kaarten zetten tot een gezamenlijk maximum van honderd franken. De vierde kaart blijft voor de bank. Is dit geschied, dan draai ik - als bankier - zowel uw kaarten als de mijne om. Op de hogere kaarten verdubbel ik de inzet; van de lagere win ik. Het aas telt voor één, de tien, de heer, de vrouw en de boer hebben gelijke waarde, en wanneer twee kaarten gelijk zijn, wint de bank.’
‘Alors,’ zei de Hongaar, ‘la banque gagne toujours.’
De baron glimlachte schalks.
‘Pas toujours, mais presque toujours. Daarom houdt ieder de bank maar een kwartier lang. Op deze wijze is het voordeel gelijkelijk verdeeld.’
‘Wij zouden er altijd eens de proef van kunnen nemen,’ meende Masset. ‘Misschien bevalt het ons. Als mijnheer De Morrien de eerste maal bankier wil zijn, dan kunnen wij tegenspelen.’
‘Uitmuntend.’
De Morrien schudde de kaarten, liet couperen, en lei weer vier kaarten naast elkander neer.
Prudent plaatste twee Louis op één kaart; graaf Trogach zette één Louis op elk der beide volgenden, en na de omkering bleek het, dat de bank van Masset won, maar aan de Hongaar twee Louis moest betalen.
| |
| |
‘Ah, diable, c'est toujours vous, qui gagnez, monsieur le comte.’
Graaf Trogach begon het spel vermakelijk te vinden. Hij zette haastig op, verbeeldde zich met afwisselend geluk door te werken, maar bemerkte na het eerste kwartier, dat zijn beurs om enige Louis lichter was geworden.
In de volgende vijftien minuten ging 't hem niet beter; maar toch maakte hij zich over dit verlies volstrekt niet bezorgd. Dat de bank noodzakelijk winnen moest, had hij terstond ingezien, en het kwam er dus maar op aan geduldig zijn beurt af te wachten.
Zijn verwachting werd dan ook niet teleurgesteld. In het derde kwartier keerden niet alleen de verloren goudstukken terug; maar incasseerde hij bovendien een winst van zestig franken.
Op dit ogenblik had het spel gevoegelijk kunnen eindigen. Nu echter eisten zowel de baron als de koopman revanche, terwijl de Hongaar, die tot nog toe winnende partij was geweest, zich - als kavalier - verplicht achtte aan hun verlangens toe te geven. Men kwam dus overeen, dat ieder voor 't laatst, nog één kwartier lang, de bank zou houden.
Al dadelijk nodigde Masset de Italiaan uit zijn maximum te verhogen, wat deze bereidwillig deed. Toen zette de Fransman driemaal vier Louis, verdubbelde de verloren inzet, en won tenslotte zevenhonderd franken. Daar graaf Trogach er slechts vierhonderd verloor, moest de kleine Italiaan zijn bank dus met een verlies van vijftien Louis afstaan.
Het geplukte manneke trok een gezicht, als stond het huilen hem nader dan het lachen, en ronduit verklaarde hij, dat tegen soortgelijke aderlatingen zijn beurs in 't geheel niet bestand was. Hij schepte nochtans gauw weer moed, zette al hoger en hoger, en zwoer een dure eed, dat hij de bank nu op zijn beurt eens mores zou leren.
Ongelukkigerwijze kunnen de duurste eden geen speelkaart doorzichtig maken. Het verbond van de graaf en de baron tegen Masset mislukte, en terwijl de Hongaar nog een honderdtal franken verloor, bracht de Italiaan er vijfhonderd ten offer op het altaar van Fortuna.
| |
| |
Thans kwam de bank aan graaf Trogach. Hij rekende er vast op de pas geschoten bres in zijn kapitaal gemakkelijk weer te zullen stoppen. Dat de bank eens, onder de leiding van de baron, had verloren, was een wonderlijke afwijking van de regel geweest; de terugkeer tot de gewone loop van zaken kwam hem nu dus onvermijdelijk voor. Op de duur moest bank, mathematisch zeker, winnende partij zijn.
‘Wilt u 't goede voorbeeld volgen,’ vroeg Masset, ‘en ook een verhoogd maximum aannemen?’
‘Moi, jouer sans maximum. Je tiens tout.’
‘A la bonne heure!’
De vier kaarten lagen weer naast elkander, en vertoonden vier gelijkmatig blauw gestippelde ruggen.
Met een benepen gezicht zette De Morrien vijftien Louis op de eerste; Masset stapelde dertig Louis op dezelfde, en drie kaarten bleven dus vrij.
‘Quelle est à présent pour la banque?’
‘Celle que vous choisirez, monsieur le comte.’
De graafkoos, draaide, en had een zeven, terwijl de vijfenveertig Louis op een tien bleken te staan.
De bank verloor dus negenhonderd franken.
‘Incroyable!’ riep de Hongaar verbaasd uit. Toch verloor hij de moed niet; maar betaalde fluks, en lei vier verse kaarten neer.
Weer hield De Morrien vijftien Louis, weer schoof Masset er dertig vooruit; thans echter bezetten zij niet dezelfde kaart. Graaf Trogach draaide, won van de Italiaan, verloor aan de Fransman, en verbeeldde zich dus, dat zijn déveine begon te wijken. Twaalfhonderd franken had hij reeds, als bankier, uitbetaald; maar met onverzwakt vertrouwen ving hij het derde spel aan.
Deze keer bracht Masset zijn inzet op veertig Louis waarnaast de angstige baron er slechts vijf plaatste.
De Morrien verloor wederom; doch zijn vriend won achthonderd franken.
Een ogenblik begon het de Hongaar voor de ogen te schemeren. Hij kende die gewaarwordingen echter, wist zich te vermannen, haalde zijn portefeuille nog eens uit om te doen zien, dat zij
| |
| |
ledig was, en trachtte, gedurende dat korte respijt, te overwegen wat nem te doen stond.
Gemakkelijk viel hem dit niet; want de uiteenlopendste gedachten doorkruisten zijn brein zó snel, dat hij buiten staat was ze behoorlijk te onderscheiden, te wikken en te wegen. Ofschoon het aan zijn uiterlijk niet te bemerken was, bleef het hem duizelen, en stond alleen het volgende alternatief klaar voor zijn ogen: tastte hij de restvan zijn voorhanden kapitaal aan, dan zou hij niet alleen zijn operaties te Monte Carlo moeten staken, maar ook voor de betaling van zijn hotelrekening uitstel dienen te vragen; speelde hij op krediet door, dan was 't moeilijk te voorzien tot hoever hij gaan zou.
Het Italiaantje schoot hem te hulp.
‘Als u geen contanten meer heeft, beschik dan vrij over mijn beurs. - Mag ik de veertig Louis aan de heer Masset voor u uitbetalen? Waarschijnlijk wint u ze dadelijk terug.’
‘Met interest zelfs,’ riep Prudent uit, ‘want ik houd er deze keer vijftig.’
De Morrien betaalde; Masset stapelde, en, eer hij recht wist wat hij deed, lei graaf Trogach wederom vier kaarten neer.
Opnieuw verloor hij de vijftig Louis. Een angstige blik naar de pendule werpend, wilde hij nu opstaan, zijn geld halen, uitscheiden.
Het was hem echter onmogelijk geworden. Zijn benen weigerden dienst, zijn vingers grepen van zelf naar de kaarten; een koortsachtige drift om in één of twee slagen alles terug te winnen ontnam hem eensklaps zijn laatste beetje zelfbeheersing. Winnen, winnen, gauw, gauw, klonk het in zijn binnenste, en tussen elk tweetal slagen gunde hij De Morrien nauwelijks de tijd om van zijn verlies of winst aantekening te houden. Na dat ogenblik kostte bijna elk viertal kaarten hem een goede vijfhonderd franken. Won hij nu en dan een zet, dan verloor hij weer de twee volgende; verdiende hij wat aan de baron, dan verloor hij nog veel meer aan Masset. Toen zijn kwartier om was, hoorde hij dan ook met schrik de Italiaan het cijfer van tienduizend franken oplezen. Tienduizend franken verloren, en bovendien veertig Louis geleend!
| |
| |
Maar dat ging niet, maar dat mocht nier, dat was iets onmogelijks!
Thans kon hij werkelijk niet betalen. Wat dus te doen?
In zijn angst behielp hij zich voor 't ogenblik met een frase.
‘Impossible pour moi payer tout de suite; mais je puis faire venir de 1'argent de la Hongrie.’
Dat die woorden inderdaad slechts een frase waren, kon Masset natuurlijk niet raden. Hij antwoordde dan ook lachend:
‘Maak u geen zorgen! Al moeten speelschulden ook binnen vierentwintig uren worden voldaan, ik sta u gaarne zolang uitstel toe, als nodig is om het geld te laten komen.’
Vriendelijker kon het niet; doch nu kreeg graaf Trogach een inval.
‘Voulez-vous donner revanche avec écarté?’
Masset was dadelijk bereid, en de baron look weer op in 't vooruitzicht, dat hij, door op de graaf te wedden, er ook nog een draadje zij bij spinnen kon. Niet alleen door zijn eigen ongeluk mismoedig gestemd, riep het Italiaantje verheugd uit:
‘Flink zo, mijnheer de graaf, flink zo! Houd moed! Op deze wereld duurt niets eeuwig, zelfs de déveine niet. Het verliezen met de bank is iets zó zeldzaams, dat er op dit buitengewone geluk van mijn vriend Masset ongetwijfeld een sterke reactie moet volgen.’
‘Juist daarom,’ voegde Prudent er bij, ‘speelde ik hoger en hoger. Je begrijpt, dat het mij onaangenaam is zulk een grote som te winnen. Ik rekende er vast op, dat de bank zich zou herstellen, en het ware natuurlijk niet in de haak geweest, als ik, door minder of evenveel te zetten, haar de gelegenheid had ontnomen er weer boven op te komen.’
Graaf Trogach kon niets tegen deze redenering inbrengen. Zijn ongeluksster had hem een kool gestoofd; hij hoopte nu maar, dat zij onder was gegaan en door zijn geluksster vervangen.
Zodra de kaarten voor net nieuwe spel waren uitgezocht, nam De Morrien achter de Hongaar plaats. Hij hield vijf franken, en volgde de slagen met de grootste belangstelling.
In de aanvang ging alles naar wens.
| |
| |
Masset verloor met elk spel tweehonderd franken aan de graaf en vijf aan de baron; reeds begon hij al lachend te jammeren, dat de wispelturige Fortuna hare handen geheel van hem afgetrokken had. Een kleingeestig verlangen om althans een kleinigheid van de buit over te houden, toonde hij niet. In weinige minuten zag graaf Trogach zijn verlies tot zesduizend franken verminderen, en reeds verbeeldde hij zich, dat het volkomen dempen van de put nog maar een kwestie was van tijd.
Toen echter keerde de kans voor de derde maal, en weer begon Masset te winnen. Hij won één, twee, drie, vier... tot tien spelen, en wie weet wat er nog zou gebeurd zijn, als De Morrien niet met schrik had ontwaard, dat de pendule aanstonds elf uur ging slaan.
‘Iedereen is zeker al naar bed, en onze dames zitten hiernaast, waarschijnlijk geheel alleen!’
Ook Masset ontstelde.
‘Zo laat al. Ja, dan moeten wij ophouden. Wat zal mevrouw Trogach wel van mij denken? Ik schaam mij de ogen uit het hoofd!’
De graaf alleen dacht niets meer, zei niets meer, deed werktuiglijk wat hij ongeveer doen moest, en wist zich de volgende morgen niet te herinneren, hoe hij afscheid had genomen, waar hij zijn vrouw had teruggevonden, en dat hij naar bed was gegaan.
Ofschoon Bela in de lange, slapeloze nacht allengs zijn vorige helderheid van geest had teruggekregen, was hem, bij het aanbreken van de nieuwe dag, nog altijd geen geschikte wending ingevallen om Mirza langzamerhand met hun ongeluk bekend te maken. Geheimhouden kon hij de zaak echter evenmin, daar het meegenomen speelkapitaal plus het reisgeld onvoldoende waren om de bres in hun fortuin te stoppen.
Ten einde raad liet hij zijn onheilszwanger geheim als een dynamietpatroon ontploffen. Zonder de minste voorbereiding barstte zijn bekentenis los:
‘Ik heb gisteravond achtduizendachthonderd franken verspeeld.’
| |
| |
Mirza kon haar oren niet geloven. Nog een beetje slaapdronken, staarde zij haar man wezenloos aan, en hij moest de geschiedenis van Les trois contre un en het Ecarté driemaal in bijzonderheden vertellen, eer zij overtuigd werd, dat hij niet voor de grap een verhaaltje opdiste.
Toen echter zag zij aanstonds met vrouwelijke scherpzinnigheid, wat voor de minder doordringende blik van haar echtvriend verborgen was gebleven: de Italiaanse baron en de Franse koopman waren gauwdieven, oplichters, valsspelers, die samen onder één deken lagen.
Nu was het Bela's beurt om zijn wederhelft verbaasd aan te staren. Hij besefte wel dadelijk, dat deze opvatting een nieuw verschiet opende; maar begreep nog altijd niet, waarop zij steunde.
Ondertussen had mevrouw Trogach naar de Bewijzen gezocht, waarop haar vermoeden zich als een onomstotelijke waarheid zou kunnen verheffen, en meende zij die ook gevonden te hebben.
‘Ten eerste zal geen fatsoenlijk man, na een vluchtige kennismaking, om duizenden franken gaan spelen. Dat doet men alvast nooit.’
Bela vond, dat zij, wel beschouwd, gelijk had.
‘Ik heb dadelijk gevoeld, dat die Masset geen kavalier was. Négociant zegt niets; misschien leent hij wel geld tegen woekerwinst aan geruïneerde spelers.’
‘Dan heeft hij zijn vrouw kennelijk met de bedoeling mee gebracht, om mij van de baan te houden.’
‘Juist. Dit dacht ik, toen zij binnenkwamen; maar naderhand heb ik 't mij weer ontgeven. Van die geschiedenis met het klimaat is natuurlijk geen woord waar.’
‘Dat je pas met de laatste bank zoveel hebt verloren, is erg verdacht. Zij hebben zeker gemerkte kaarten gehad.’
‘Het staat als een paal boven water. De baron heeft voor de schijn een spel uit het bureau gehaald, en het in de gang verruild.’
‘Voor het écarté was dit niet eens nodig; want hij is immers kalm achter je gaan zitten en heeft zijn vriend Prudent tekens gegeven.’
| |
| |
‘Mijn hemel, Mirza, hoe is 't mogelijk, dat ik gisteravond niet dadelijk op die gedachte ben gekomen?’
‘Weet je, wat mij ook vreemd lijkt? De baron doet, alsof hij lang niet rijk is...’
‘En jammert altijd over zijn ongeluk...’
‘Hoe komt het dan, dat hij gisteravond zo hoog durfde zetten?’
‘Nietwaar, nietwaar? De ganse tijd, dat wij speelden heb ik mij dat afgevraagd.’
Ook eens een zelfstandige opmerking willende maken, vervolgde hij:
‘Wil ik je eens wat zeggen? Ik geloof niet, dat De Morrien ooit in Monte Carlo heeft gespeeld. Niemand heeft het tenminste gezien.’
‘Neen, niemand. Dan is zijn buitengewone vriendelijkheid mij van de beginne af onaangenaam geweest. Hij sloot zich bij ons aan om Duits te leren, en na het eerste paar woorden hebben wij altijd Frans gesproken.’
Thans maakte Bela een tweede zelfstandige opmerking, en daarmee was het lot van de baron beslist.
‘Mij zou het niets verwonderen,’ zei hij, ‘als dat ventje op zijn titel volstrekt geen recht had. Ik meen, dat er in Italië niet eenmaal baronnen bestaan!’
‘Is hij dan wel een Italiaan? Die Genuees heeft hem immers dadelijk met zijn slechte uitspraak geplaagd.’
‘God weet, of wij niet met ontslagen tuchthuisboeven te doen hebben. Die mevrouw Masset ziet er wonderlijk genoeg uit!’
Er viel niet langer aan te twijfelen: De Morrien en Prudent Masset waren gauwdieven; graaf Trogach was hun slachtoffer geworden, ergo betaalde hij de rest van zijn verlies... niet!
‘Wat meer is,’ zei de gravin, ‘wij gaan vanmiddag naar de commissaris van politie.’
‘En wie weet, of ik de twaalfhonderd franken, die zij mij al ontstolen hebben, dan niet terugkrijg!’
De commissaris van politie zetelde in het stadhuis. Zijn bureau, dat gelijkvloers lag, bestond uit één ruim, vierkant vertrek. Van buiten geleek het op een wisselkantoor.
| |
| |
Achter zijn platte, overvolle schrijftafel gezeten, ontving de kleine, gebaarde en gebrilde man de graaf en de gravin met vormelijke vriendelijkheid. Hij nodigde hen met een bevallig gebaar uit plaats te nemen, vroeg, waarmee hij van dienst kon zijn, en maakte zich, met samengevouwen handen achteroverleunend, gereed zwijgend hun beklag aan te horen.
Mevrouw Trogach voerde natuurlijk het woord.
‘Mijnheer de commissaris, wij komen uw hulp inroepen tegen twee heren, die met vals spelen mijn man ongeveer negenduizend franken hebben ontstolen.’
‘Spitsboeven!’ galmde de graaf.
‘Zeer goed, mevrouw, zeer goed; maar vergun mij u in de eerste plaats te vragen, met wie ik de eer heb te spreken, tot welke nationaliteit u benoort, en waar u in Menton verblijf houdt.’
Mirza gaf de nodige inlichtingen, spelde naam en voornamen, en meende verder te mogen gaan. Voor de tweede maal hield de commissaris haar terug.
‘Is mijnheer doof, of spreekt hij geen Frans?’
‘Hij spreekt nagenoeg geen Frans.’
‘Uitmuntend. Mag ik u dan verzoeken.’
Mevrouw Trogach gaf van de feiten nu een getrouw relaas, dat haar man herhaaldelijk met zijn uitroep: ‘spitsboeven’, illustreerde, en waarvan de commissaris de draad een paar keer met een vraag verbrak.
Zodra zij uitgesproken had, lei de kleine, gele man zijn dikke, ruige hand op een stapeltje papieren, grijnslachte en vroeg:
‘Ziet u dit pak, mevrouw?’
‘Zeker, mijnheer de commissaris.’
‘Altemaal zaken van dezelfde soort. Vermoedens van oplichterij; totaal gebrek aan bewijzen; eigen schuld en anders niet. In de omtrek van Monte Carlo wemelt het van gauwdieven. Wie hier maar dadelijk vriendschap sluit en zich tot spelen laat verleiden, heeft het aan zich zelf te wijten, als hij het slachtoffer wordt van een handige oplichter. De meeste mensen nemen 't de politie kwalijk, wanneer zij zich al te bezorgd voor hen toont en zijn evenmin zelf in staat voor hun belangen te waken. In de tegen- | |
| |
woordige tijd houdt men ons zoveel mogelijk buiten alles en eist toch, dat wij hulp verlenen of bewijzen van schuld verschaffen, wanneer iemand benadeeld meent te zijn.’
Mirza begreep niet recht, waarheen de commissaris koers zette.
‘U zal toch niet beweren, dat het ons aan bewijzen ontbreekt?’
‘Wel zeer zeker, mevrouw, ik heb nog niets gehoord, dat...’
Bela was zo geërgerd, dat hij de chef der politie in 't Frans het woord ontnam.
‘Mais, monsieur, vous savoir très bien que un... hoe noem je een kavalier in het Frans?’
Mirza meende: ‘gentleman’.
‘Un gentleman ne joue pas si haut la première fois après la connaissance.’
De commissaris begreep ongeveer, wat graaf Trogach wilde zeggen en was op het punt hem met opgetrokken schouders een beleefde terechtwijzing toe te dienen. Op dit ogenblik echter viel de gravin in:
‘Begrijpt u niet, dat alles afgesproken werk is geweest? Gelooft u niet, dat zij gemerkte kaarten hebben gehad? Weet u niet, dat er geen Italiaanse baronnen bestaan?’
‘Spitsboeven zijn 't!’
‘Kan u als hoofd van de politie dan niets voor ons doen?’
De commissaris, die glimlachend had toegehoord, bewaarde zijn kalmte.
‘Mevrouw, al wat mogelijk is, zal gedaan worden. Mijn beste rechercheurs zullen de beide aangeduide personen in het oog houden en langs telegrafische weg zal ik inlichtingen omtrent hen trachten te ktijgen.’
Graaf Trogach kon zijn verontwaardiging over een dergelijke lauwheid niet onderdrukken.
‘En Hongrie... moi connaître chef de la police à Pesth... et quand moi le dis, lui... mettre tout le monde en prison.’
‘Maar, mijnheer de graaf, dan zou 't kunnen gebeuren, dat u onschuldigen liet oppakken.’
‘Ach wat...? Une fois en prison... jamais innocents... tous coupables!’
| |
| |
Nu meende de commissaris, dat hij zich over een dergelijke Hermandad ook eens ergeren mocht.
‘Gelukkig handelt de politie in de Franse republiek enigszins anders.’
‘Jawel. Liberté, égalité, nietwaar? Altemaal spitsboeven, hoor!’
De commissaris rees op en beantwoordde deze uitroep niet.
Hoffelijk als altijd wendde hij zich tot de gravin met het verzoek niet te twijfelen aan zijn groot verlangen om haar van dienst te kunnen zijn. Hij herhaalde, dat al wat mogelijk was, gedaan zou worden om de zaak tot klaarheid te brengen; in elk geval mocht zij spoedig enig bericht van hem tegemoet zien.
Mirza begreep, dat zij niet veel anders kon doen dan buigen en vertrekken.
Een week was voor het echtpaar Trogach in diepe neerslachtigheid en angstige afwachting voorbij gekropen, zonder dat zij een antwoord uit Hongarije hadden ontvangen.
Gelukkig stelde het aanhoudend mooie weer hen in staat bijna de ganse dag buitenshuis door te brengen.
Vroeg in de morgen verlieten zij het hotel, gebruikten hun déjeuner meestal onderweg en kwamen pas tegen zonsondergang terug. Op deze wijze, en door zich na het eten het genot van een sigaret te ontzeggen, konden zij het samenzijn met de kleine baron tot het uur aan tafel beperken. Ofschoon zij aan Masset geen tegenbezoek brachten, hadden de ontnuchterende woorden van de commissaris, deze correcte gedragslijn tegenover De Morrien tot plicht gemaakt. Mocht hun vurigste wens vervuld worden en het spoedig duidelijk blijken, dat de zogenaamde Italiaan een schavuit was, dan zouden zij nog voldoende gelegenheid krijgen om hun verontwaardiging te tonen.
Zij behielden aan tafel dus dezelfde plaatsen, spraken over het weer of over de politiek en namen van het manneke zelfs een glas Champagne aan, toen hij op zekere avond beweerde jarig te zijn.
Dat de bezoeken van Monte Carlo zo plotseling waren gestaakt, scheen, zonderling genoeg, de baron niet te bevreemden. Hij roerde dit onderwerp tenminste niet aan en sprak daarente- | |
| |
gen wel met zijn andere buren over nieuwe verliezen aan de roulette. Onaangenaam trof het Mirza, dat hij eensklaps met welbehagen over Mentons omstreken begon uit te wijden, en zich daarbij volkomen op de hoogte toonde van de nieuwe bezigheid, waarmee zij hun dagen vulden. Het was haar, als keek hij hun nog altoos in de kaarten en elk ogenblik verwachtte zij een nieuwe valstrik te zullen ontdekken, die haar man argeloos was binnen gefladderd. Zodra de baron dus zijn begeerte om aan rij- of wandeltoertjes in de omtrek deel te nemen, kenbaar had gemaakt, nam zij het kloeke besluit om voortaan ook van deze uitspanning afstand te doen, en gaf zij hem ten antwoord, dat het weer tegen morgen ongetwijfeld zou veranderen.
Zo gemakkelijk liet De Morrien zich evenwel niet afschudden en de volgende middag, toen Bela juist verstolen een luchtje was gaan scheppen, kreeg Mirza het schriftelijk verzoek om monsieur le baron De Morrien een kort onderhoud te willen toestaan.
De knecht wachtte op antwoord; zij wist geen uitvlucht en liet dus zeggen, dat mijnheer de baron haar in de leeskamer kon verwachten.
Binnengetreden vond zij het Italiaantje achteloos op een sofa uitgestrekt, maar zodra hij haar in het oog kreeg, sprong hij op, schoof met zijn weemoedigst glimlachje een leuningstoel aan en overstelpte haar met smeekbeden om zijn driestheid niet euvel te willen duiden.
Mirza glimlachte met doodsangst in het hart.
‘Ik wend mij tot u, mevrouw, omdat mijn onbeholpen Duits en de gespannen voet, waarop mijnheer de graaf met het Frans staat, aan een gesprek tussen ons mannen eigenaardige bezwaren in de weg zouden leggen.’
Mevrouw Trogach wilde iets antwoorden; maar de klanken bleven haar in de keel steken. De Morrien moest dus vervolgen.
‘Ik zou het bovendien nooit gewaagd hebben u lastig te vallen... neen nooit, waarlijk nooit... als ik niet gedwongen, ja bepaald gedwongen ware... Enfin, u kent mijn omstandigheden. Ik heb er tegenover u geen geheim van gemaakt, dat ik financieel enigszins... benard ben, en dus... nu familiezaken mij noodzaken zo gauw mogelijk te vertrekken...’
| |
| |
Mirza voelde haar bevrozen tong ontdooien.
‘Gaat u ons verlaten, mijnheer De Morrien?’
‘Helaas, mevrouw, ik moet wel, en dit is de reden, de enige reden ik verzeker u dat... O! Ik ontken volstrekt niet, dat mijn vriend Masset gezegd heeft te kunnen wachten tot de aankomst van het geld uit Hongarije; maar - het spijt mij, dat ik het zeggen moet - net verwonderde mij wel - en het zal mijn vriend Masset ook verwonderd hebben - dat mijnheer de graaf deze termijn van uitstel nog altijd niet verstreken acht. Tegenwoordig kan men immers binnen vierentwintig uren de grootste sommen overmaken door tussenkomst van de telegraaf. Misschien wist mijnheer Trogach dat niet. Dan heb ik natuurlijk niets gezegd, maar anders... Daar komt bij, dat mijn vriend Masset wel voor zich zelf, doch niet voor mij kan spreken. De schuld aan mij is eigenlijk geen speelschuld. Zoals u weet, heb ik uw man achthonderd franken voorgeschoten, en ik moet u tot mijn leedwezen bekennen, dat ik dit geld dringend nodig heb voor mijn aanstaande reis.’
Het klamme zweet stond Mirza op het voorhoofd; doch zij begreep, dat haar eer de bekentenis van hun eigen geldelijke verlegenheid niet gedoogde.
‘Mijn man is uit, mijnheer De Morrien; maar ik verwacht hem ieder ogenblik, en zal hem dan overbrengen, wat u mij heeft gezegd. Als vrouw bemoei ik mij weinig met geldzaken...’
‘Natuurlijk, mevrouw, natuurlijk. Ik vraag u nog duizendmaal om verschoning, dat... maar u begrijpt...’
‘Ik durf u wel de verzekering geven, dat Bela de mogelijkheid om geld per telegram over te maken, niet kent. Misschien bestaat die niet voor Hongarije.’
‘Ik twijfel er aan, mevrouw; maar mijnheer de graaf weet dat ongetwijfeld beter. Het doet mij leed, innig leed, dat... en ik verzeker u, dat ik mij nooit de vrijheid zou veroorloofd hebben, als... maar mijn plotseling opgekomen reis, mijn omstandigheden... Ik heb dat geld aan mijnheer geleend, omdat ik meende er vooreerst geen behoefte aan te zullen hebben en het spijt mij meer dan ik kan zeggen, dat... Wanneer...’
‘Wanneer vertrekt u?’
| |
| |
‘Overmorgen. Familiezaken van zeer dringende aard. Ik hoop - maar ik durf het niet beloven - dat Menton mij over een week of vier terug zal zien. Mocht mij het geluk te beurt vallen u dan nog...’
‘Ik zal mijn man van alles in kennis stellen.’
Met een strakke, zwijgende buiging brak Mirza het onderhoud af en tot aan de deur van haar kamer wist ze uiterlijk kalm en deftig te blijven. Nauwelijks echter had zij de deur achter zich gesloten, of de eerste tranen sprongen haar uit de ogen, en toen graaf Trogach enige minuten later terugkeerde, vond hij haar snikkend in een leuningstoel neergezegen.
Spoedig was Bela op de hoogte gesteld, en lange tijd beraadslaagden zij over de vraag: wat te doen.
Dat hun bede om geld onbeantwoord zou blijven, stond bij beiden nagenoeg even vast. Uit eigen kas kon Bela niet putten; bij zijn zaakwaarnemer, zijn vrienden en zijn bloedverwanten stond hij al tot over de oren in het krijt; van Mirza's familie had hij weinig reden om hulp te verwachten.
Vermoedelijk zou men in Hongarije zijn verhaal niet eens voor waarheid aannemen en in de overtuiging leven, dat hij slechts kapitaal zocht om in Monte Carlo te kunnen spelen.
‘Zij hebben nooit aan de onfeilbaarheid van ons systeem willen geloven.’
‘Maar,’ zei Mirza, ‘indien jij er nog wel aan gelooft, waarom trekken wij dan niet naar Monte Carlo, zetten hoger op, en winnen ons geld terug?’
Bela vatte niet, dat iemand zo kortzichtig kon zijn.
‘Je weet toch, kind, dat wij, om aan een tijdelijke déveine het hoofd te kunnen bieden, een kapitaal van minstens vierduizend franken behoeven! Welnu, zoveel bezit ik niet meer. Wij hebben aan de roulette immers al voor een verlies van hondervijftig Louis gestaan! Iets dergelijks kan weer voorkomen, en hoe moeten wij ons herstellen, wanneer wij niet meer kunnen zetten?’
De redenering was zo helder als glas en Mirza maakte er haar gevolgtrekkingen uit.
‘Dan zeg ik nu, wat ik al meer dan eens gedacht heb.’
‘Wat dan?’
| |
| |
‘'t Is alleen toeval geweest, dat wij tot nu toe hebben gewonnen. Als iemand met een onfeilbaar systeem drieduizend franken kan verliezen...’
‘Dan komt hij er binnen een uur boven op.’
‘Misschien; maar dan is 't even goed mogelijk, dat hij binnen een half uur er nog zesduizend franken bij verliest. Waarom niet? Wij hebben ons geld terug gewonnen. Best, maar dat kwam, omdat jij veine had. Heb je nog veine, dan zullen wij weer winnen en dan kan je ook wel zonder systeem opzetten.’
‘Dus jij zoudt...?’
‘Vanavond nog naar Monte Carlo gaan en er zonder dat langdradige systeem flink op los spelen. Loopt niet alles tegen, dan hebben wij die achtduizendachthonderd franken gauw verdiend. Je betaalt die twee gauwdieven af, en de zaak is uit!’
Nog een kwartier lang bood Bela weerstand; daarna bezweek zijn systeem voor de drang der omstandigheden.
Om acht uur spoorden de graaf en de gravin Trogach naar de bank, en toen zij drie uren later terugkeerden was, op een paar honderd franken na, al, wat hun nog aan contanten restte, overgestort in de schatkist van wijlen de heer Blanc.
Een slapeloze nacht, een morgen van doffe vertwijfeling.
Opgesloten in hun eng vertrek sidderden de Hongaren bij elk weergalmen van naderende voetstappen in de gang. Geen andere hoop bleef hun meer over dan de zeer flauwe, dat de commissaris van politie nog bewijzen mocht vinden, die de graaf het recht zouden geven, Masset een gauwdief te noemen en hem dus niet af te betalen. Aan een terugkrijgen der twaalfhonderd franken dachten zij al niet meer en hun vrees, dat De Morrien de veertig Louis, die niet gewonnen, maar geleend waren, in rechten zou kunnen opeisen nam met de minuut toe.
Plotseling werd er geklopt.
De graaf en de gravin keken elkander aan, als een paar ter dood veroordeelden, die de beul horen naderen.
Zonder op te staan, riep Bela met flauwe stem:
‘Wie is daar?’
‘Een brief.’
| |
| |
Maar half gerustgesteld opende hij de gegrendelde deur; de knecht, die binnentrad, had werkelijk een brief in de hand.
‘Van mijnheer de baron De Morrien.’
‘Moet er antwoord op zijn?’
‘Neen, mijnheer de baron is al afgereisd.’
Bela durfde zijn oren niet vertrouwen en Mirza liet haar boek uit de handen vallen.
‘Afgereisd? Weg? De baron weg! Voorgoed weg? Met zijn bagage weg?’
‘Ja, mijnheer, en hier is nog een tweede brief van het commissariaat van politie.’
Graaf Trogach beleefde een van de gelukkigste ogenblikken van zijn leven. Zodra de knecht vertrokken was, sprong hij, als een bezetene, door de kamer rond, zwaaide met de brieven als waren 't veroverde zegetekenen en riep wel tienmaal achter elkander uit:
‘Hoezee! De ene spitsboef zit achter slot, en de andere is aan de haal!’
‘Maar Bela, zou je de brieven niet eerst lezen?’
‘Lees jij ze maar! Ik weet er al lang alles van. Masset is ingepalmd. Hadden wij met de Hongaarse politie te doen gehad, dan zat ook het baronnetje achter de tralies. Spitsboeven zijn 't.’
Terwijl hij aldus doorrammelde, las Mirza de twee epistels met aandacht door en ontwaarde maar al te spoedig, dat de toestand er volstrekt niet zo rooskleurig uitzag, als haar man beliefde te geloven.
Wel gaf de uitnodiging van de commissaris, om belangrijke mededelingen te komen ontvangen, haar moed en hoop; doch, dat Masset al gevangen zat of zelfs maar werd vervolgd, bleek uit geen enkel woord. De baron was werkelijk vertrokken - ook een grote geruststelling - maar hij schreef: dat zijn vriend Prudent Masset, die op het ogenblik te Bordighera vertoefde, zich per telegram bereid had verklaard, de gelden, welke graaf Trogach aan beiden schuldig was, poste-restante in ontvangst te nemen of wel eerstdaags te gaan halen.
‘Zij zien dus volstrekt niet van hun vorderingen af.’
| |
| |
‘Bangmakerij, zuivere bangmakerij! Het zijn spitsboeven, dat is nu zonneklaar gebleken. Prudent wordt ingerekend, zodra hij zich op Frans grondgebied waagt, en de baron hebben zij misschien al aan het station opgepakt. Kleed je, dan gaan wij dadelijk naar het commissariaat en zal je horen, dat ik gelijk heb.’
Mirza kleedde zich en voor de tweede maal ging het echtpaar het politie-bureau binnen.
De commissaris was even beleefd als altijd. Klaarblijkelijk voelde hij zich te ver boven de menselijke zwakheden verheven om door kleine onhebbelijkheden geërgerd te kunnen worden. Het mensdom was in zijn ogen niet veel meer dan een vereniging van kemphanen, in wier eindeloze twisten hij zich zo laat mogelijk mengde. Hij bewaakte de strijdlustige menigte naar een vast reglement en legde zich bij elk nieuw standje de vraag voor: valt het er onder of ligt het er buiten. In het eerste geval was hij van een onverbiddelijke gestrengheid; in het andere sloot hij de ogen en liet het geharrewar zijn gang gaan.
Zodra graaf Trogach het kantoor binnen was getreden, kon hij zich niet langer beheersen, en riep triomfantelijk uit:
‘Spitsbuben, nicht wahr? Der Baron sitzt wohl schon im Kühlen!’
De commissaris zette een paar grote ogen op, schudde het hoofd, trok de schouders omhoog, en sprak:
‘Comprends pas, comprends pas!’
Zodra hij echter van mevrouw Trogach de Franse vertaling van Bela's uitroep had verkregen, vervolgde hij, kalm glimlachend:
‘In de gevangenis? Wel nee, mijnheer, wel nee. In onze republiek kunnen wij zonder deugdelijke gronden iemand niet van zijn vrijheid beroven.’
‘Het oude liedje,’ gromde de graaf. ‘Republique, liberté, égalité, fraternité; ik moet er niemendal van hebben. Eigenlijk ziet die commissaris er zelf als een spitsboef uit.’
Gelukkig verstond de commissaris geen woord van al dat gegrom. Hij kon dus bedaard hervatten:
‘Uw klacht is op schrift gebracht, mevrouw. Ik wil ze u nog
| |
| |
eens voorlezen; u moet dan de inhoud voor mijnheer de graaf in het Hongaars vertalen en als hij op de voorstelling der feiten geen aanmerkingen heeft, zal ik hem verzoeken het stuk te ondertekenen.’
De commissaris las, en, na afloop der lezing, gaf Mirza de inhoud in het Hongaars weer. Hoewel ondertussen graaf Trogachs aandacht door onderscheiden bezoekers - die hij, na een aandachtige beschouwing, allen voor spitsboeven uitmaakte - sterk werd afgeleid, aarzelde hij geen ogenblik de klacht door zijn handtekening te waarmerken. Hij vroeg wel, waartoe al dat geschrijf moest dienen, indien de kerels toch niet werden ingerekend; doch tenslotte was alles hem goed, mits hij niet behoefde te betalen.
De commissaris daarentegen begreep niet, dat men aan het nut van paperassen kon twijfelen.
‘Maar, mijnheer, dit vormt het dossier en zodra een van die heren onvoorzichtig genoeg is zich onder het bereik der strafwet te wagen, zoekt men al zijn papieren bij elkaar en versterkt aldus de klacht’.
Mirza vertaalde deze verklaring.
‘Ook goed; maar vraag hem nu, of het uitgemaakt is, dat zij spitsboeven zijn, en hoe net staat met de afbetaling.’
‘Ik zal de eer hebben u mede te delen, mevrouw, tot welke uitkomst het onderzoek heeft geleid. De sieur baron De Morrien is te Bari, waar hij voorgeeft landgoederen te bezitten... onbekend. Zijn naam komt evenmin voor op de lijst der Italiaanse adellijke geslachten. Prudent Masset noemt zich nu eens négociant, Alger, dan weder rentier, Paris. Van hem hebben wij in beide plaatsen evenmin een spoor kunnen vinden. Vermoedelijk dragen de heren dus valse namen. Aan de Riviera vertonen zij zich - althans onder hunne tegenwoordige namen - dit jaar voor de eerste maal. Zij hebben in onderscheiden hotels hoog gespeeld; maar tot nog toe heeft dat spelen geen aanleiding gegeven tot het indienen van klachten. Uw zaak is dus de eerste; doch niet gesteund zijnde door deugdelijke bewijzen, geeft ook zij de justitie geen aanleiding vooralsnog handelend op te treden.’
| |
| |
Graaf Trogach begon te meesmuilen; maar nu sloeg de commissaris een geheimzinnige toon aan, die hem weer deed verstommen.
‘Ik wil u wel zeggen, dat de heren scherp in het oog worden gehouden. Het is gebleken, dat zij zowel met elkander als met een derde in een bijzonder drukke correspondentie staan.’
Daarna zijn vorige toon hernemend, zei hij tot slot:
‘Wat de schuld aangaat, zoals u weet zijn speelschulden niet invorderbaar. Evenwel moet ik u waarschuwen, dat niet-betalen mijnheer aan onaangename bejegeningen kan blootstellen. Zolang de beide heren door het publiek in uw hotel als fatsoenlijke mannen worden beschouwd, blijft de kans bestaan, dat zij door het uitlokken van een schandaaltje u tot betaling trachten te noodzaken. Vermoedelijk zullen zij eerst per brief dreigen en kan u dus dat schrijven afwachten; maar daarna moet u zelf beslissen wat te doen.’
De schurken bleven in vrijheid en graaf Trogach moest zelf maar weten wat hem te doen stond.
Verontwaardigd en boos over deze magere uitkomst verliet de Hongaar het commissariaat. Op straat tierde en gesticuleerde hij zo hevig, dat de voorbijgangers zich omkeerden en hem bleven nastaren. Mirza deed vruchteloos haar best manlief tot bedaren te brengen; eer zij in hun hotelkamer waren teruggekeerd, vermochten de beste argumenten niets tegen zijn blinde drift. Hij draaide de punten van zijn knevel zo nijdig op, dat zij bijna loodrecht omhoog gingen staan, maakte alle Fransen en Italianen, de politie incluis, voor spitsboeven uit, verklaarde, dat hij niet verkoos te betalen, al zond men hem van huis ook een miljoen toe, en zwoer, dat hij iedereen zou uitdagen, die het waagde hem maar beledigend aan te kijken. Tenslotte besloot hij zijn pistolen te laten overkomen en verdiepte hij zich in de serie van zijn aanstaande duels.
Pas, toen 't hem aan nieuwe onderwerpen om over door te razen begon te ontbreken, slaagde Mirza er in haar echtvriend een beetje kalmer te stemmen. Gelukkig had zij een schrandere inval gekregen, en daar in Bela's hersenen dergelijke bloemen zelden
| |
| |
ontloken, plukte hij ze gaarne af, wanneer hij ze bij zijn vrouw gewaar werd.
‘Luister eens, Bela. In plaats van ons te laten overrompelen, moesten wij die gauwdieven voorkomen, door vandaag nog iedereen in te lichten. Vinden zij hier het publiek onder richt en tegen hen ingenomen, dan zullen zij zich wel tweemaal bedenken alvorens schandaal te maken.’
Bela vond het plan uitmuntend.
‘Vanavond breng ik de geschiedenis in het fumoir op het tapijt en dan zullen wij die heren eens in het zonnetje zetten.’
Zo gezegd, zo gedaan.
Na afloop van de tafel had graaf Trogach zijn eerste sigaret ter nauwernood aangestoken, als de Genuees - die een paar woorden Duits verstond - reeds wist, dat de baron De Morrien een spitsboef was, die, door de politie achtervolgd, de wijk naar Italië had genomen, om daar gedurende de heilige week zakken te rollen.
‘Da macht er die Kirchen,’ zei onze Hongaar, en verduidelijkte die woorden door een zeer eigenaardig gebarenspel.
De echte Italiaan triomfeerde.
‘Ik heb er nooit aan getwijfeld, mijnheer. Iemand, die zijn moedertaal niet spreken durft, moet immers een gek of een schobbejak zijn.’
‘Wij verdachten hem ook al lang; maar hadden tot nog toe geen bewijzen.’
‘Heeft u ze dan nu wel?’
Hierop gaf graaf Trogach in het Duits een geregeld verhaal van zijn onplezierig avontuur; de Italiaan vertaalde dit broksgewijze in het Engels, en de gravin bracht ondertussen de Franssprekende leden van het gezelschap op de hoogte. Natuurlijk was de belangstelling algemeen. Men stelde vragen, opperde vermoedens, gaf raad en vormde weldra een dicht opeengedrongen groep, waarvan de Hongaar en de Genuees, die op het biljart zaten, de kern uitmaakten.
Nadat eindelijk iedereen was ingelicht en luisterende knechts het wetenswaardige nieuws aan de portiers, de koks, de kamer- | |
| |
meisjes en de schoenenpoetsers hadden oververteld, uit wier monden het met tal van varianten allengs het bureau binnendrong, legde mevrouw Trogach aan het gezelschap driestweg de vraag voor:
‘Wat moeten wij nu doen? Uitbetalen of weigeren?’
Na een ogenblik van algemene stilte scheen zich, met horten en stoten, uit aller nadenken het oordeel te zullen ontpoppen, dat graaf Trogach zijn goed geld niet ten offer moest brengen aan een paar gauwdieven.
Wie betaalt aan vals spelers? Zij zijn immers niets beter dan gewone dieven!
De Engelsman van de ket pwemjee maakte zich tot tolk van deze mening, door al hakkelend te verklaren:
‘Auw non, il - ne - faut - pas - payer - quand - ils - ont - joué - avec - de - cawtes - mawquées. Vous - afez - cwu - qu'ils - étaient - des gentlemen; mais - ce - sont - des - bwigands.’
‘Juist, juist,’ riepen enige stemmen, en de graaf voegde er bij:
‘Het zijn geen kavalieren!’
Nu echter kwam de Genuees met een andere opinie voor de dag.
‘Mijn waarde heer, dat gaat zo niet. Zolang u speelde, meende u tegenover eerlijke en fatsoenlijke mensen - kavalieren, zoals u zegt - te zitten. Niet waar?’
‘Ja, maar...’
‘Een ogenblikje. Zo dikwijls u won, heeft u hun geld opgestoken...’
‘Met uw verlof...’
‘Neem mij niet kwalijk. Er is dus geen reden om niet te betalen, nu u verloren heeft.’
‘Dat zou waar zijn, als...’
‘Permitteer me. Ware bewezen - wat u thans slechts vermoedt - dat de tegenpartij gemerkte kaarten gebruikt of op een andere wijze vals gespeeld heeft, dan zou de zaak er geheel anders uitzien. In de omstandigheden echter...’
De Hongaar kon zich niet langer inhouden:
| |
| |
‘In deze omstandigheden, mijnheer, kan niemand van mij vergen, dat ik spitsboeven verrijk! Wanneer er bij u wordt ingebroken, krijgen de dieven dan nog een fooi toe, of schiet u hen op de plaats dood?’
‘Wanneer ik hen op heterdaad betrap, dan schiet ik; maar had ik eerst cognac en champagne met de snuiters gedronken, dan is 't wel mogelijk, dat ik hun een fooi zou geven met een bedreiging voor de toekomst!’
‘Wat zou u dan wel willen, dat ik nu deed?’
‘Eenvoudig het geld ter hand stellen aan de commissaris van politie met verzoek aan Masset en aan De Morrien het verschuldigde uit te betalen, indien deze heren door middel van getuigen of van papieren te zijnen genoege het bewijs kunnen leveren van fatsoenlijke mensen te zijn.’
‘Maar dat kunnen zij immers toch niet.’
‘Welnu, in dat geval moet de commissaris het geld aan de armen geven.’
Graaf Trogach vond het denkbeeld alleronvernuftigst, en maakte er zich boos over, dat een verstandig mens zulke dwaze dingen kon zeggen. Toen hij zijn toorn echter eens flink wilde luchten, kreeg hij 't gauw met de Franse taal te kwaad.
‘Aux pauvres? Pourquoi aux pauvres? Croyez-vous que nous n'avons pas des pauvres en Hungrie? Les pauvres n'ont pas joué et pas gagné. Moi, ne perdre pas à des mendiants. Et ici en France, les pauvres, la police, les juges... alles spitsbuben! Savez-vous ce que moi ferai? Quand Masset vient... payer, bon; mais après... après...’
Plotseling weer in het Duits overslaande, galmde hij met een veelbetekenend gebaar:
‘Wissen sie was? Ein Ungar bezahlt, aber prügelt nachher!’
Een homerisch gelach deed hem voor de rest van de avond verstommen. Was dat een bijvalsbetuiging of stak men de draak met hem?
Graaf Trogachs strijdlustige opwellingen, de ontkleurde nalatenschap van een voorvader uit de Hunnen-tijd, waren nooit be- | |
| |
stand gebleken tegen het liefelijke, maar nuchtere morgenlicht.
In plaats van om pistolen te schrijven of te telegraferen, ging hij zijn nood klagen bij de portier - een Zwitser - en verzocht hij dat statige heerschap noch de baron De Morrien, noch de heer Masset ooit weer tot hem te laten doordringen. Op welk uur, van de dag of van de nacht de spitsboeven zich zouden aanmelden, altijd moest hun ten antwoord worden gegeven: monsieur le comte est sorti.
Deze maatregel had in zoverre een goede zijde, als het vervolgde echtpaar zich daarmede een bijna volkomen vrijheid van beweging waarborgde binnen de vier muren van het hotel. Toen de zaak evenwel de gasten ter ore kwam, die elke avond in spanning zaten te wachten op het ‘bezahlen’ gevolgd door het ‘prügeln’, maakte zij een zeer slechte indruk.
Men begon dadelijk te mompelen en te glimlachen. De geschiedenis werd in de slaapkamers besproken, en van daar uit verbreidde zich allengs de mening, dat graaf Trogach een hals en een snoever of... zelf een spitsboef moest zijn.
De Genuees was een ijverig voorvechter van de laatste leer en hij ontzag zich niet, dit openlijk te doen blijken. Aan tafel namelijk had een der Engelsen verteld, dat men 's morgens te Monte Carlo een zakkenroller in het Casino had betrapt en ingerekend.
‘Zo ziet u ook hier weer het Franse spreekwoord bewaarheid.’
‘Welk spreekwoord?’ vroeg de Brit.
De Italiaan, die reeds herhaalde malen alle employés, directeuren en aandeelhouders van de bank schurken had genoemd, vestigde nu zijn blik op de graaf en antwoordde, met betekenisvolle langzaamheid:
‘A filou, filou et demi.’
Mirza werd doodsbleek; Bela wist niets terug te zeggen en het gehele gezelschap gluurde de Hongaren van ter zijde met vrees en afschuw aan.
Na dit alleraangenaamst middagmaal, wilde onze graaf zich geheel in zijn kamer terugtrekken; maar hiertegen kwam zijn vrouw in verzet.
‘Als wij die mensen niet flink onder de ogen zien, dan eindigen
| |
| |
zij met alle schuld op ons te werpen en zo'n De Morrien voor een verongelijkte, bestolen engel te houden.’
Het gelukte Mirza haar man nog eenmaal moed in te spreken en hem het fumoir binnen te doen gaan, waarin reeds een talrijk gezelschap verenigd was. Ofschoon men hier een luidruchtig gesprek had gevoerd, werden de Hongaren met een diepe stilte ontvangen.
Graaf Trogach stak een sigaret op, bestelde koffie met cognac, en nog altijd dampte men zwijgend voort.
Eindelijk opende een Engelsman het vuur. Zijn vraag was onschuldig genoeg, maar had toch een algemeen ginnegab ten gevolge. Hij zei alleen:
‘Is u vandaag de stad in geweest, mevrouw?’
Mirza, die al dikwijls hoofdpijn voor had gewend om hun thuis-zitten te verklaren, wist zo spoedig geen nieuwe verontschuldiging te vinden, kleurde dus, en stotterde:
‘Wij gaan straks uit.’
‘Aha, in de nachtelijke duisternis!’
Wederom volgde een langdurige stilte; daarna nam een andere Brit in gebroken Duits het woord:
‘Is 't uit medelijden met de aandeelhouders van de bank, dat u het onfeilbare systeem niet meer in praktijk brengt?’
Bela lachte zuur, draaide zenuwachtig aan de punten van zijn snor en stotterde insgelijk:
‘J'attendre argent de Hongrie.’
‘Zo zo, laten zij u wachten. Ja, dat is lang niet prettig.’
Nu wierp de Genuees een duit in het zakje.
‘Het zou jammer wezen, indien uw onfeilbaar systeem de speelbank om zeep deed gaan.’
‘Hoe zo, mijnheer? U beweert immers, dat Monte Carlo, goed beschouwd, een rovershol is?’
‘Zeker, maar als men in dat rovershol het geluk heeft te winnen, dan krijgt men tenminste zijn geld dadelijk zonder fout uitbetaald. Gaat de publieke speelbank te niet, dan zullen de geheime speelgelegenheden toenemen en u weet even goed als ik - misschien veel beter nog - hoe 't daar toegaat.’
| |
| |
Het bloed steeg de graaf naar het hoofd en zijn vingers begonnen zenuwachtig te beven, maar hoewel hij thans Duits kon spreken, vond hij in zijn verhit brein geen enkele geschikte frase om te antwoorden.
Reeds was de stilte pijnlijk geworden, toen Mirza te hulp schoot.
‘In Hongarije, mijnheer, speelt men in de clubs, waar alleen fatsoenlijke mensen worden toegelaten. Daar is men dus tegen ontmoetingen met schavuiten voldoende gewaarborgd.’
De Britten meesmuilden; een Duitser, die achter de gravin had plaats genomen, lachte luid.
De Genuees bleef het antwoord niet schuldig.
‘Ja, ja, mevrouw; men hoort van uw land zulke wonderlijke dingen vertellen, dat ik ze voor ongelooflijk zou houden, als ze mij niet door Hongaren waren meegedeeld. Zo heeft een Magyaar mij eens gezegd, dat de Hongaarse boer gesmolten kaarsvet eet in plaats van soep.’
‘Dat is gelogen,’ brulde graaf Trogach; ‘maar al ware 't gelijk u zegt, dan zou dit toch alleen ons zelf aangaan, terwijl door de smerigheid der Italianen de koorts en de cholera zich verbreiden over geheel Europa!’
Dat op deze woorden de handtastelijkheden, die een duel onvermijdelijk maken, niet waren gevolgd, verbaasde graaf Trogach naderhand zodanig, dat hij er een reden voor ging zoeken.
Hier de werking van die eigenaardige menselijke leukheid te zien, welke een dramatisch conflict op net toneel heel boeiend, in het dagelijks leven tamelijk dwaas vindt, was een verklaring, die niet in hem opkwam. Het bleef hem dan ook onbekend, dat de Genuees in zijn jeugd - evenals hij zelf - tot die algemene soort van bengels had behoord, die op straat elkander niet alleen heftig uitschelden, maar zelfs tarten; daarna evenwel bedaard naar links en naar rechts uiteengaan, om 't op een lopen te zetten, zodra zij de hoek om zijn.
Liever schreef hij veel op rekening van het onwillekeurig ontzag, dat een kavalier altijd aan een koopman inboezemt; maar de diepere grond vond hij pas de volgende morgen, nadat er zowel
| |
| |
een onbeschaamde dreigbrief van Masset als een zeer lichte geldbrief uit Hongarije waren aangekomen.
‘Mirza,’ zei hij toen, ‘daar gaat mij eensklaps een licht op. Je herinnert je, dat de commissaris van politie van een derde spitsboef sprak, met wie onze beide vrienden in correspondentie zouden staan?’
‘Ja, welnu...’
‘Welnu, die derde is... de Genuees.’
Mirza knikte zwijgend; dezelfde gedachte was ook bij haar opgerezen.
Terstond echter herstelde zij zich, wees naar de nog ongeopende geldbrief, en vroeg op de toon van iemand, die de leiding der zaken in handen neemt:
‘Hoeveel heeft papa gezonden?’
‘Vijfhonderd franken.’
‘Kunnen wij daarmee naar huis komen?’
‘Dat zal wel gaan.’
‘Heb je bovendien genoeg om de rekening te betalen?’
‘Ik zou desnoods mijn gouden ketting kunnen verkopen.’
‘Bela, dan moeten wij onze fortuin in de steek laten en vandaag nog vertrekken.’
‘Mirza, ik geloof, dat je gelijk hebt, want onze toestand hier is letterlijk onhoudbaar geworden.’
IJlings pakte het echtpaar zijn koffers, en een paar weken nadat zij Muth in der Brust, Siegesbewusst te Mentone waren aangekomen, trokken zij bang en terneergeslagen weer af.
De Hongaar, die zou winnen, betalen en ranselen, gewann nicht, bezahlte nicht und prügelte nicht.
|
|