Een kriezis
(1898)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
Eerste toneel.
Suze, Henriette.
Suze
(na een korte stilte opspringend en naar het venster gaande).
Daar wordt weer gebeld!
Henriette.
O, Suze, maak je niet zo zenuwachtig! Ik ken de mannen en ik zeg je: Karel doet niets.
Suze
(langzaam naar haar plaats terugkerend).
Dat is 't juist! Ik wou, dat hij wel iets deed.
Henriette.
Waarom toch? | |
[pagina 114]
| |
Suze.
Ten eerste, omdat ik dan iets terug kon doen.
Henriette.
Wat?
Suze.
Dat weet ik niet; maar.... ik kan 't niet velen, dat Karel zo is. Als hij waarlik van me hield, dan zou hij me nu niet met rust laten. Ik word nog liever met de poliesie teruggehaald dan zó onverschillig behandeld.
Henrielle.
Ik begrijp niets van je.
Suze.
Ik soms van me zelf ook niet!
Henriette.
Als hij je door de poliesie terug liet halen, dan zou hij je immers weer van voren af aan gaan plagen en tieranniezeren.
Suze.
Goed, dan zou ik weer weglopen; maar dan wist ik ten minste zeker, dat hij van me hield!
Henriette.
Hij is genoeg op je gesteld om je niet te willen verliezen.
Suze.
Geloof je dan, dat hij denkt: ze zal wel uit eigen beweging terug komen? | |
[pagina 115]
| |
Henriette.
Best mogelik.
Suze.
Dan neemt hij mijn weglopen dus ook al niet ernstig op; dan behandelt hij me nog altijd als een kind!
Henriette.
Het zou me niets verwonderen.
Suze.
Maar dat is toch onverdragelik!
Henriette.
We zullen hem wel tot andere gedachten brengen. Wacht maar! Iedere man heeft meer kwetsbare plekken dan een vrouw. De een is bang voor de publieke opienie; de ander hecht aan zijn warm nestje. Daarbij zijn mannen minder slim dan wij en laffer.... ten minste tegenover vrouwen. Als je dus weet wat je wilt en....
Suze.
Daar heb je 't nu juist; ik wist 't heel goed; maar ik weet 't hoe langer hoe minder.
Henriette.
Hoe is 't mogelik, dat iemand, die zo verstandig over anderen kan praten, zo dwaas redeneert, als 't haar eigen zaken geldt! Heb je me niet honderdmaal gezegd, dat je in Cornelia's plaats wel zoudt weten, hoe je doen moest om Jakob mores te leren? | |
[pagina 116]
| |
Suze.
Zeker; maar dat is een heel ander geval. Jakob is altijd een onzinnige dwingeland geweest, die misbruik heeft gemaakt van Cornelia's sulligheid. Als zij hem vroeger eens een paar flinke kolen had gestoofd, dan zou hij nog niets meer dan zijn verdiende loon hebben gehad.
Henriette.
Kolen stoven is altijd een verkeerd middel. Daar heb je zelf de meeste last van!
Suze.
Maar Karel is in de eerste tijd heel lief en openhartig met me geweest en ik zou best met hem tevreden zijn, als hij maar niet veranderd was.
Henriette.
In alle geval: voor een verhouding als die van de laatste tijd bedank je, niewaar?
Suze.
Dat staat vast.
Henriette.
Wie weet, of de zaak dan al niet in orde is.
Suze
(verwonderd).
In orde?.... Hoe dan?
Henriette.
Ik heb maar eens achter je om gehandeld. | |
[pagina 117]
| |
Suze
(ontstellend).
Wat heb je gedaan?
Henriette.
Schrik nu maar niet. Ik heb je mannetje niet laten vergiftigen.
Suze.
Maak nu geen gekheid!
Henriette.
Je weet, dat Frans gisteren avond in Amsterdam moest wezen.
Suze.
Ja.
Henriette.
Ik heb hem eerst naar Karel gezonden met een konsept-overeenkomst, die natuurlik geheel in jou voordeel is.... zo'n papier als het mijne, zie je.
Suze.
Waarom heb je me daar niets van gezegd?
Henriette.
Omdat je weer moeilikheden zoudt gemaakt hebben. Je bent nog veel te gek op je Karel om je eigen belangen behoorlik te kunnen behartigen.
Suze.
Maar nu zal hij denken, dat het stuk van mij komt en dan gelooft hij, dat ik jou voorbeeld wil volgen. | |
[pagina 118]
| |
Dan ziet hij zich zelf een even gek figuur maken als Frans en....
Henriette.
Dat is weer echt vrouwelik! Klagen over de tierannie van de mannen, klinkende woorden gebruiken, des noods in een ogenblik van opgewondenheid een stap doen, maar dan weer terugdeinzen voor de gevolgen en ten slotte al jammerend in je schelp kruipen. Altijd nog liever geslagen worden dan slaan!
Suze
(opstaande).
Ik wil Karel niet vernederen en ik vind 't vernederend hem zo'n papier te laten tekenen. Daar komt bij, dat je er in rechten toch niets aan hebt. Dat heeft je eigen advokaat gezegd.
Henriette.
Als elke advokaat de wijsheid in pacht had, dan zou je er nooit twee tegenover elkander zien staan. Zo'n papier kan van heel groot nut zijn, omdat daardoor bewezen wordt, dat je gegronde grieven hebt gehad, die je heer en meester zelf zwart op wit heeft erkend.
Suze.
Nu.... ik weet niet wat er op het papier staat, dat jij hebt opgemaakt; maar als Karel dwaas genoeg is het te tekenen, dan gooi ik 't in het vuur!
Henriette
(opstaande).
Je zult wel wijzer zijn; maar daar hoor ik Frans. Nu zullen we 't dadelik weten. (tot Frans, die door de middeldeur opkomt) Heeft hij getekend?
| |
[pagina 119]
| |
Tweede toneel.
Suze, Henriette, Frans.
Frans
(zeer verstoord).
Dat is ééns; maar dat doe ik nooit weer!
Henriette.
Wat?
Frans.
Ik dank je me voor de gek te laten houden, me te laten uitlachen en uitschelden voor mispunt?
Henriette.
Mispunt?
Frans.
Mispunt! Ja! Mispunt! Ik, Hoofdkommies aan het Mienisterie van Buitenlandse Zaken, ben door mijn jongere broer, een kleinsteeds-doktertje, uitgemaakt voor mispunt! En waarom? Omdat ik de bevelen van mijn vrouw heb opgevolgd, die alles beter meent te weten dan ik!
Henriette
(zich de oren toehoudend).
O, Frans! Die schelle stem! Je weet: ik kan er niet tegen.
Frans
(nog scheller pratend).
Schelle stem of geen schelle stem: ik wil zeggen, wat ik te zeggen heb! Er is in mijn famielie al heel wat gekibbel geweest.... trouwens in jou famielie niet minder. Altijd ben ik er in gehaald om als vredestichter op | |
[pagina 120]
| |
te treden en dank zij mijn dieplomasie, is me dat ook nooit mislukt. Deze keer heb ik fiasco gemaakt, een bespottelik, ellendig, vernederend fiasco en waardoor? Ik herhaal 't: doordien ik de bevelen heb opgevolgd van mijn vrouw, die alles beter meent te weten dan ik (hij snuit zeer luidruchtig zijn neus).
Henriette
(die zich de oren toe heeft gehouden).
Ben je klaar?
Frans
(al bedarend).
Ik hoop, dat je nu eens zult inzien....
Henriette
(een bevelende toon aanslaande).
Ik zie niets in en ik kan niets inzien, omdat ik nog niets weet! Wees nu zo goed me eens kalm te vertellen wat er gebeurd is; maar bedenk eventjes, vóór je daartoe overgaat, dat je in mijn huis bent, dat je in dit huis je vroeger tegenover mij schandelik misdragen hebt, wat je zwart op wit hebt erkend en dat ik je daarvoor grootmoedig vergiffenis heb geschonken. Het past je dus niet hier een brutale toon aan te slaan. En nu, spreek op! (zij gaat zitten.)
Frans
(veel demoediger).
Er valt eigenlik niets van te vertellen. Ik heb Karel het stuk willen voorlezen; maar ik was nog niet halfweg, toen hij 't uit mijn handen rukte en verscheurde.
Suze.
Daar had hij groot gelijk in! | |
[pagina 121]
| |
Frans.
Is dat jou dankbaarheid? Ga je gang maar.
Henriette.
Ach, zij weet niet, wat ze zegt!
Frans.
Ten slotte zei Karel, dat jij geen beter middel hadt kunnen bedenken....
Henriette.
Ik?
Frans.
Zeker! Denk je, dat hij mij in staat acht zo'n stuk op te stellen? Hij zei, dat hij nu geen hand zou uitsteken om tot een verzoening te komen. Hij eist Suze's onvoorwaardelike terugkeer. Hij voegde er nog bij: des noods zal ik weten te dwingen; maar in geen geval laat ik me dwingen. Morgen zal ik een ultimatum doen opmaken door mijn advokaat.
Suze.
O, slaat hij die toon aan.
Frans.
Ja, die toon slaat hij aan.
Suze.
Heel goed; ik ook. Hij gaat naar zijn advokaat; ik naar de mijne. Oog om oog; tand om tand! (af door de achterdeur).
| |
[pagina 122]
| |
Henriette
(heen en weer lopend en na een ogenblik stilte, waarin
Frans een karaf Portwijn en een glas heeft gekregen).
Frans, wat zou die advokaat Karel aanraden te doen?
Frans
(aan de tafel gezeten zich inschenkend).
Als je dat weten wilt, lees dan de wet er maar eens op na. Ik heb genoeg van die zaak; ik bemoei me er niet langer mee! (tot zich zelf, nadat hij gedronken heeft) Mispunt!
| |
Derde toneel.
Jakob
(met Cornelia opkomend door de middeldeur).
Goede dag! Suze is immers t'huis.
Frans.
Neen.
Henriette.
Net uitgegaan. Kwamen jelui voor haar?
Cornelia.
Ja, Jakob zei....
Jakob.
Je begrijpt, dat er een eind moet komen aan die grap. | |
[pagina 123]
| |
Frans.
We zijn anders nog pas aan het begin.
Jakob
(heftig).
Wat blief?
Henriette.
Als je praten wilt, laten we er dan kalm over praten en gaat er bij zitten. Frans, geef stoelen.
Cornelia
(tot Jakob, terwijl Frans stoelen aangeeft).
Zie je nu wel, dat Henriette geen standjes zoekt. Ja, ja; dat is toch maar waar.
Henriette.
Wie beweert dat van me?
Jakob
(tussen Henriette en Cornelia plaats nemend).
Niemand! (tot Cornelia). Praat toch niet altijd je mond voorbij!
Frans.
Wat zouden jelui denken van een tikkie Port?
Jakob en Cornelia.
Dankje.
Frans.
Dan pak ik er nog eentje. | |
[pagina 124]
| |
Henriette
(tussen Frans en
Jakob gezeten).
Omdat Suze uit eigen beweging bij mij een toevlucht heeft gezocht, ben ik 't, die haar opzet tegen Karel, niewaar? Ik begrijp, dat je zo redeneert met je mannelike logieka; maar daarom is 't nog niet waar.
Cornelia.
Ach, ja, ja; ik heb dadelik gezegd....
Jakob.
Het doet er niets toe, wat jij hebt gezegd (tot Henriette). Ik neem aan, dat jij haar niet opstookt; maar wat heb je gedaan om haar met Karel te verzoenen?
Henriette.
Dat kan Frans je vertellen.
Frans
(staande bij de tafel en meer en meer opgewonden rakend door de wijn).
Ja, dat kan ik je vertellen. Al zeg ik 't zelf, ik heb het talent de mensen weer tot elkaar te brengen en met elkaar te verzoenen. Je herinnert je de geschiedenis van Charles. Nu.... hij is wel van verdriet gestorven; maar dat doet er niet toe. Ik heb hem toch maar met zijn vrouw verzoend. Erken nu eens, dat dit de waarheid is.
Henriette
(zich de oren toehoudend).
O, Frans, die stem van jou! | |
[pagina 125]
| |
Jakob
(terwijl Frans weer geheel links aan de tafel gaat zitten).
Wat hebben we nu met die Charles te maken?
Cornelia.
Dat zou ik ook willen vragen.
Jakob.
Suze kan elk ogenblik weer t'huis komen. Wij moeten 't eens zijn, eer zij terug is en nu vraag ik nog eens: wat hebben jelui gedaan om....?
Gijs
(door de middeldeur binnentredend).
Groede middag!
Jakob.
Wat is dat nu?} (tegelijk).
Frans.
Hé, oom Gijs!} (tegelijk).
Henriette.
U hier?} (tegelijk).
Cornelia.
Heremijntijd.} (tegelijk).
Henriette.
Frans, nog een stoel. Waaraan hebben we die zeldzame eer te danken?
Gijs.
Ik kom eigenlik alleen voor Suze.
Jakob.
Wij ook.
Henriette.
Die is uit. | |
[pagina 126]
| |
Cornelia.
Het arme kind. Ach, ja, ja.
Jakob.
U komt net van pas. We houden famielieraad. Doe me het genoegen uw stem daarin ook eens te laten horen.
Frans
(na aan Gijs een stoel gegeven te hebben tussen Henriette en Jakob).
Een tikkie Port?
Gijs.
Dankje.
Jakob.
Ik beschouw die zaak van Suze als een kwestie, die de hele famielie aangaat.
Frans.
Natuurlik!
Henriette.
Dat hen ik in 't geheel niet met je eens.
Gijs.
Mij dunkt: 't is een zaak, die niemand aangaat.
Cornelia.
Neen, Jakob, ik vind ook....
Jakob
(tot Cornelia).
Ach, Kee, ik weet dat immers beter! | |
[pagina 127]
| |
Henriette.
Waarom?
Jakob.
Laat me asjeblieft uitspreken! Ik zeg, dat de zaak ons allen aangaat, omdat wij allen er door over de tong zullen gaan, als er niet heel gauw een eind aan wordt gemaakt.
Frans.
Dat wil ik wel geloven; maar Karel is onhandelbaar.
Jakob.
Dat wil ik wel geloven; maar Karel heeft gelijk!
Frans.
Gelijk, gelijk!
Gijs.
Alle mensen hebben gelijk en niemand heeft gelijk.
Jakob.
Als we zo doorgaan komen we er nooit! Ik herhaal: we moeten 't eens zijn, eer Suze terugkomt.
Frans.
We zijn 't eens!
Jakob.
We zijn 't niet!
Henriette.
We zijn 't nooit!
Cornelia.
Nooit! | |
[pagina 128]
| |
Gijs.
We hoeven 't ook niet eens te zijn!
Jakob.
We moeten 't eens worden.
Gijs.
Ik zie niet in waarvoor 't nodig is!
Henriette.
Ik ook niet.
Cornelia.
Me dunkt toch....
Gijs.
En waarom: eer zij terugkomt? Zij mag toch in haar eigen zaak wel een woordje mee spreken.
Henriette
(tot Jakob).
Jij bent haar voogd niet meer.
Jakob.
Maar ik zal toch beter weten....
Henriette.
Wel neen!} (tegelijk.)
Gijs.
Wat?} (tegelijk.)
Frans.
Dat is te zeggen....} (tegelijk.)
Cornelia.
Nu ja; maar....} (tegelijk.)
Jakob
(opstaande, terwijl al de anderen zitten).
Ik beweer, dat Suze met haar malle koppigheid.... ze is altijd zo koppig geweest.... | |
[pagina 129]
| |
Gijs.
Dat is nog zo mal niet.} (tegelijk.)
Henriette.
Daar heeft ze groot gelijk in.} (tegelijk.)
Cornelia.
Dat is waar!} (tegelijk.)
Frans.
't Is een vrouw.} (tegelijk.)
Jakob.
.... nooit naar Karel terug zal keren, als wij niet eensgezind een flinke pressie op haar uitoefenen.
Gijs.
Het omgekeerde kan ook waar zijn.
Jakob.
Leer mij nu toch mijn zuster niet kennen!
Henriette.
Ze is in alle geval meerderjarig.
Jakob
(weer plaatsnemend).
Dat wordt een vrouw nooit!
Frans.
Hoor je 't, Jet?} (tegelijk.)
Henriette.
Wat een nonsens!} (tegelijk.)
Cornelia.
Herejee!} (tegelijk.)
Gijs.
Staat dat ook in de wet?
Henriette
(opstaande).
Als Suze naar Karel terugkeert zonder een flinke waarborg voor de toekomst, dan is ze gek! | |
[pagina 130]
| |
Jakob
(opstaande).
En als Suze net zo'n waarborg van Karel krijgt als jij er een van Frans hebt, dan is Karel gek!
Gijs.
Toemaar!} (tegelijk en opstaande).
Cornelia.
Hè, Jakob, hè....} (tegelijk en opstaande).
Henriette
(lachend).
Zo!} (tegelijk en opstaande).
Frans
(opstaande).
Neen, maar, hoor eens; dat begint me te vervelen! Gisteren noemt Karel me een mispunt en van daag....
Henriette
(zich de oren toehoudend).
O, Frans, je stem is weer onverdragelik schel!
Frans.
Dat kan wel zijn; maar Jakob hoeft er mij niet in te halen! En wat Karel aangaat, die geeft Suze geen waarborg en Suze keert niet naar Karel terug. Ik zeg je, dat die mensen moeten scheiden. Er zit niets anders op! Je weet, dat ik een voorstander van zachte middelen ben; maar hier helpen ze niet meer. Ze willen allebei de baas spelen en dat gaat niet!
Gijs.
Dat zal waar zijn!} (tegelijk.)
Henriette.
O, die stem, die stem!} (tegelijk.)
Cornelia.
Dat spreekt van zelf.} (tegelijk.)
Jakob.
Onzin! Allemaal onzin!} (tegelijk.)
Frans.
Waarom onzin; waarom onzin? | |
[pagina 131]
| |
Jakob.
Omdat ze volgens de wet nog niet scheiden kunnen! En al konden ze scheiden, dan moesten ze 't nog niet doen!
Frans.
Dat is onzin! Niemand meer Port? Dan neem ik nog een halfje.
Jakob.
Een huwelik is, dunkt me, toch wel iets meer dan een huurkontrakt, dat je elkaar opzegt, als je wel eens veranderen wilt.
Gijs.
Dat heb ik ondervonden!
Jakob.
Ik doel niet op de moeilikheid van een scheiding; maar op de heiligheid van de band.
Cornelia.
Ach, ja; dat is toch maar zo.
Gijs.
Larie! De zogenaamde huweliksband is niets meer dan een slechte reglementering voor de tijdelike samenkoppeling van twee beurzen en twee willen (Frans lacht).
Cornelia.
Heremijntijd!
Jakob.
Dat doet er niets toe. | |
[pagina 132]
| |
Henriette.
Waarbij het gezag, dom genoeg, altijd aan de man wordt toevertrouwd, terwijl 't toch duidelijk is, dat menige vrouw 't beter zou uitoefenen.
Gijs.
Beter.... niet; liever.... wel.
Frans
(met wijnglas in de hand Jet naderend).
Jet, dat ben ik niet met je eens.
Jakob.
Onzin, niets dan onzin!
Cornelia.
Wat zijn dat voor praatjes?
Jakob.
Hoort eens! Ik ben hier gekomen om een kwestie, een ernstige kwestie ernstig te bespreken; niet om zotteklap aan te horen. Er moeten maatregelen genomen worden om een famielie-schandaal te voorkomen. Als jelui me daarin niet wilt helpen, goed, dan zal ik 't alleen doen. Frans, jij bent de broer van Karel; ik ben Suze's broer; wij zijn dus de naaste bloedverwanten. Doe me het genoegen en kom even mee; dan zullen wij samen de zaak hiernaast onder vier ogen afdoen. (door de zijdeur af). Hier is 't onmogelik.
Frans.
Tot je dienst! (hij neemt de karaf Port benevens zijn glas mee en volgt Jakob).
| |
[pagina 133]
| |
Henriette.
Wel zeker! In mijn huis, zonder mij er bij? Dat kan je begrijpen! Kee, ik weet, dat jij je anders behandelen laat dan ik; maar ik hoop, dat je nu toch met me mee zult gaan!
Cornelia.
Ach, wat zullen we....?
Henriette.
Neen, neen! Ik laat me in mijn eigen huis de wet niet stellen! Ga gerust mee! Ik neem alles op mij!
Cornelia.
Nu goed dan. Ja, ja, och ja.
Henriette
(door de zijdeur heengaand).
Hier zijn we ook, hoor! | |
Vierde toneel.
Gijs, later Suze en Mies Spronsen.
Gijs
(alleen).
Net een kongres van doktoren.
Suze
(door de middeldeur opkomend, gevolgd door Mies Spronsen en door de knecht, die een grote doos op tafel zet).
Kom maar hier, Mies. Hé, oom Gijs! Is u nu weer hier? | |
[pagina 134]
| |
Gijs.
Zoals je ziet. Hoe gaat het juffrouw Spronsen?
Mies Spronsen..
Heel goed; dank u.
Gijs.
Nog altijd vol hoop op de aanstaande gelukstaat?
Mies Spronsen..
Nog altijd.
Gijs
(tot Suze, die onderwijl de doos opent).
Suze, ik kom afscheid van je nemen. In je huis vond ik 't zonder een vrouw zo melankoliek, dat ik mijn koffer maar weer heb gepakt en nu.... maar.... stoor ik misschien? Hebben de dames soms 't een of ander te bespreken, dat....
Suze.
Hé, neen! Ik wou Mies de bonten mantel maar eens laten zien, die ik me heb aangeschaft (de mantel tonend tot Mies Spronsen). Wat zeg je er van? Echt Sealskin!
Gijs.
Een bonten mantel! Echt Sealskin! En dat, terwijl Karel....?
Suze.
Me geen geld wil geven, niewaar?
Gijs.
Ja. | |
[pagina 135]
| |
Suze.
Dat is nu juist het advies van mijn advokaat. Eén gulden tachtig.
Gijs.
Die mantel?
Suze.
Neen, het advies. (tot Mies Spronsen) Nu, wat zeg je er van?
Mies Spronsen..
O, heel mooi, heel kostbaar; maar.... mij stuiten die kentekenen van maatschappelike ongelijkheid.
Suze.
Wat vertel je?
Gijs.
Juffrouw Spronsen bedoelt, dat ze ook zo'n mantel zal kopen, zodra haar keukenmeid er een heeft.
Mies Spronsen
(snibbig).
Waarom heeft Suze die dure mantel gekocht? Alleen om haar man er mee te kunnen plagen. Keurt u dat goed?
Gijs.
Ik heb 't waarlik niet beweerd. (Het moet Suze zijn aan te zien, dat de woorden van Mies Spronsen haar hebben getroffen).
Mies Spronsen
(met bedoeling).
En.... me dunkt, dat doel zou ze zekerder en goedkoper kunnen bereiken. | |
[pagina 136]
| |
Gijs.
Hoe dan wel? Kom, geef u nu ook eens een advies.
Mies Spronsen
(tot Suze).
Je weet, dat er bij jelui een Sanatorium wordt opgericht.
Suze.
Weten.... weten! Ik heb er wel eens op horen zinspelen; maar dat is alles.
Mies Spronsen.
Ik kan je dan meedelen, dat het plan vaststaat. En raad eens wie de heren tot dierekteur willen benoemen?
Suze.
Karel toch niet?
Mies Spronsen..
Juist.... Karel; maar.... op één voorwaarde.
Suze.
En die is?
Mies Spronsen..
Dat jij dierektriese wordt.
Suze
(verbaasd; maar tevens gestreeld).
Ik?.... Dierektriese van het Sanatorium?
Mies Spronsen..
Hoe komen ze op de gedachte, hé? 't Schijnt, dat | |
[pagina 137]
| |
Melissen je zo verrukkelik vindt. Hij is eigenlik de man; maar ik vrees, dat hij bij jou van een koude reis t'huis zal komen. 't Is natuurlik niets voor iemand als jij. Als jij nu neen zegt, dan willen de heren Karel ook niet hebben. Ze vinden, dat hun dierekteur getrouwd moet zijn. Je hebt met dat Sanatorium Karel dus geheel in je macht.
Suze.
Dat.... schijnt zo; maar.... weet je dit alles wel zeker?
Mies Spronsen.
Heel, heel zeker!
Suze.
Hoe komt het dan, dat ik er zelf nog niets van gehoord heb?
Mies Spronsen.
Misschien hebben ze pas na je vertrek bij Karel aangeklopt en heeft hij.... in afwachting van je terugkomst.... een ontwijkend antwoord gegeven.
Suze.
(in gedachten).
Ja, dat is mogelik.
Mies Spronsen.
Hoe komen ze er bij? De elegante Suze.... ziekeverpleegster!
Gijs.
U zei zo even.... dierektriese. | |
[pagina 138]
| |
Mies Spronsen.
Dat is immers hetzelfde.
Gijs.
Dat moet ik u ten stelligste tegenspreken. De dierektriese zal met de ziekeverpleging niets te maken hebben.
Mies Spronsen.
O, zo. In elk geval moet Melissen heel weinig mensekennis hebben om te kunnen denken, dat Suze zich zo zal wegsmijten. Maar.... het wordt mijn tijd.
Suze.
Beste Mies, hoe de mensen zich in je toekomstige gelukstaat toe zullen takelen, weet ik niet; maar tegenwoordig zijn er nog wel vrouwen, die er van houden zich elegant te kleden en toch iets meer willen zijn dan de speelpop van haar man.
Mies Spronsen.
Ik hoop, dat jou man die opvatting zal delen.
Gijs.
Juffrouw Spronsen, ik heb ook nog gehoord, dat, als Karel niet benoemd wordt, uw broer heel veel kans heeft. Is dat waar?
Mies Spronsen.
't Kan best wezen. Tot weerziens, Suze. Amuzeer je. (groetend) Meneer Ten Does. (Suze schelt. Gijs laatMies uit).
| |
[pagina 139]
| |
Suze
(in gedachten).
Zo, zo! | |
Vijfde toneel.
Gijs, Suze.
Gijs
(de mantel bekijkend).
Dus gelooft die advokaat, dat Karel wel zal bijdraaien, als jij bonten mantels koopt, die je.... ten minste voor het ogenblik.... niet nodig hebt.
Suze.
Zo zit de vork niet in de steel. Karel weigert mijn geld af te geven. Nu, dat is schandelik en aan Frans heeft hij gezegd, dat hij door Ruuf een ultimatum zal laten opmaken. Toen ik dit nu van Frans hoorde, ben ik naar mijn advokaat gegaan en heb ik gevraagd: wat kan ik nu weer eens doen?
Gijs.
Aha, een schaakspelletje dus. En toen heeft die advokaat gezegd: maak enige flinke beren, niet voor parelen of dieamanten; maar voor lijfgoed, want zolang uw man niet in de koerant heeft verzocht u geen krediet meer te verlenen, zullende hij de schulden van zijn vrouw niet langer betalen, is hij genoodzaakt zulke rekeningen te voldoen.
Suze.
Presies! Hoe weet u dat zo? | |
[pagina 140]
| |
Gijs.
Herinneringen, mijn lieve kind, herinneringen uit de tijd, dat ik ook schaak speelde. En wat zei je advokaat van dat ultimatum?
Suze.
Dat ik 't eerst af moest wachten. Hij dacht, dat Karel me zou willen aanklagen wegens kwaadwillige verlating; maar dat is niets, zei hij, want als je maar nu en dan naar hem toe gaat en dadelik weer wegloopt, dan kan hij toch niemendal beginnen.
Gijs.
En heb je nu aan die advokaat gezegd, dat je Karel maar een lesje wilt geven en je ten slotte weer met hem verzoenen?
Suze
(aarzelend).
Gezegd.... met zovele woorden? Neen.... dat heb ik nog niet gedaan.
Gijs.
Geloof je dan, dat die verzoening op deze manier van zelf zal komen?
Suze
(verlegen).
Wel.... ik geloof.... ik denk.... Neen; dat geloof ik niet.
Gijs.
Dus....
Suze.
Ja, dus.... ik weet 't niet.... (na een ogenblik van
| |
[pagina 141]
| |
stilte, waarin zij nadenkend rondloopt) Oom, is 't waar, wat Mies van dat Sanatorium vertelde?
Gijs.
Ongeveer.... voor zover ik weet.... ja.
Suze.
Kijk.... ik bedank er voor me op de kop te laten zitten! Dat heb ik gezegd en daar blijf ik bij. Maar.... ik zou 't me zelf nooit vergeven, als ik Karels carrière bedorven had.
Gijs
(leuk).
Je bent anders vrij aardig op weg dit te doen.
Suze
(angstig).
Gelooft u dat? Zou hij dan zó graag dierekteur van dat Sanatorium willen worden?
Gijs.
Dat spreekt toch wel van zelf.
Suze.
Ja, eigenlik wel. Maar.... waarom schrijft hij er me dan niet over?
Gijs.
Denk je, dat hij je met zo'n kunstmiddeltje terug wil lokken? Neen, kind, dan ken je je eigen man niet! Daarvoor is hij veel te trots. Eerst moet ze terugkomen, denkt hij, vrijwillig terugkomen, alleen uit genegenheid voor mij en is ze terug, dan zullen we eens spreken over het Sanatorium. | |
[pagina 142]
| |
Suze.
Ja, dat kan wel zijn.
Gijs.
En daarom had je vriendin Spronsen groot gelijk, toen ze zei: je hebt Karel in je macht.
Suze.
Zou u denken? (medelijdend) Kassian!
Gijs.
Nu is 't maar de vraag: wat zal je met die macht beginnen?
Suze.
Juist. En dan het ultimatum, waarmee hij nu aankomt!.... Oom, oom, wat is zo'n kriezis toch veel ingewikkelder dan ik eerst dacht!
Gijs.
Dat is Henriette zeker niet met je eens.
Suze.
U heeft 't niet erg op haar, hè?
Gijs.
Och.... Frans is tevreden.... ik mag haar dus de lof niet onthouden, dat ze de kunst verstaat haar man gelukkig te maken; maar vind jij hun verhouding nu benijdenswaardig? | |
[pagina 143]
| |
Suze.
Benijdenswaardig? Afschuwelik!
Gijs.
Toch heb je bij Jet raad en bijstand gezocht.
Suze.
Ja, guns; oom, ze is toch mijn schoonzuster.
Gijs.
Geloof je, dat iemands famielieleden ook per se zijn ware vrienden zijn?
Suze.
Dat niet; maar.... waaraan ken je die nu eigenlik: je ware vrienden?
Gijs.
Een vast kenmerk is moeilik te geven. In 't algemeen kan je aannemen, dat ware vrienden weinig over je praten, maar veel voor je doen; zelden je raad geven en nooit boos worden als je die raad niet opvolgt.
Suze.
Zou u me niet eens raad willen geven? Alles loopt zo anders dan ik dacht, dat het gaan zou. In plaats, dat de toestand beter wordt, wordt ie hoe langer hoe erger. 't Eerst ben ik boos geworden, toen Karel; toen werd ik bozer en Karel nog weer bozer! Hoe worden we nu ooit weer goed? In het begin was ik heel dapper en zeker van mijn zaak; maar ik word hoe langer hoe onzekerder en hoe angstiger. | |
[pagina 144]
| |
Gijs.
Dat komt eenvoudig daarvan, dat jelui hulp hebt gezocht bij de wet en bij de mensen. Wat hebben die twee je aan de hand gedaan? Middelen om elkaar te sarren en anders niet.
Suze.
Dat is wel waar. Eerst heb ik ook tegen Karel gezegd: ik lach om je wet.
Gijs.
Begin dus met de wet op zij te zetten. Bemoei je daar niet langer mee.
Suze.
Ja; maar.... waar moet ik dan heen?
Gijs.
Naar je eigen hoofd en je eigen hart. Als je nu eerst de wet op zij hebt gezet, duw dan de mensen ook wat verder van je af. Willen vrienden je een raad geven, goed, hoor ze aan en denk er over na. Maar.... doe ten slotte alleen, wat je zelf goedvindt. Niemand weet presies wat er in een ander omgaat en wie geen nul is kan alleen gelukkig zijn, als hij zijn eigen wil heeft gedaan.
Suze.
Zou u dat denken?
Gijs.
Ik ben er van overtuigd; maar.... (luisterend) ik
| |
[pagina 145]
| |
geloof zo waar, dat de famielieraad weer in aantocht is. Ik heb genoeg van hun beraadslagingen.
Suze.
Gaat u al weg? Ik zou zo graag nog eens over dat Sanatorium met u spreken. Vertel me toch eens wat liet eigenlik zeggen wil: dierektriese van een Sanatorium?
Gijs
(beswaar makend).
Op 't ogenblik....
Suze.
Blijft u nog wat in Den Haag?
Gijs.
Tot morgen of overmorgen.
Suze.
Waar loozjeert u?
Gijs.
Hôtel Bellevue.
Suze.
Mag ik morgen ochtend eens met u wandelen?
Gijs.
Ik zal je om tien uur komen halen. Tot ziens! (haastig af door de middeldeiir).
| |
[pagina 146]
| |
Suze.
(alleen).
Laat ik nu eens proberen mijn eigen wil te doen. Wist ik maar, wat ik wil willen. | |
Zesde toneel.
Jakob
(gevolgd door Henriette, Cornelia en Frans, die de Port draagt, binnen tredend, terwijl Henriette, Cornelia en Frans druk samenspreken).
Ik weet dat beter; maar willen jelui me niet geloven, goed, goed! Suze, hoor eens. Uit belangstelling in je treurige omstandigheden.... treurig niet alleen voor jou: maar ook voor ons.... hebben we overlegd, wat je te doen stond; maar.... het spijt me, dat ik 't zeggen moet.... we kunnen 't niet eens worden.
Frans.
Als jij alles beter wilt weten!} (tegelijk)
Cornelia.
Jij bent al net even koppig als zij.} (tegelijk)
Henriette.
Aan wie de schuld, dat vraag ik maar!} (tegelijk)
Jakob.
Goed, goed! We zullen daar geen woord meer over vuil maken. Maar ik verlang, dat Suze mijn mening zal kennen. Ik verkies naderhand niet het verwijt te horen: je hadt me moeten waarschuwen of iets dergeliks. | |
[pagina 147]
| |
Frans.
Ze moet mijn mening ook kennen!} (tegelijk.)
Cornelia.
Kan je dat nu niet bedaard zeggen?} (tegelijk.)
Henriette.
Mijn mening kent ze al lang.} (tegelijk.)
Jakob.
Laten we nu ten minste niet allen tegelijk spreken! (tot Suze) Ik zeg, dat je zowel tegenover je man, als tegenover ons, als tegenover je eigen toekomst zedelik verplicht bent onmiddellik naar Karel terug te gaan. Als je Karel niet hadt willen gehoorzamen, dan had je hem geen gehoorzaamheid moeten beloven!
Cornelia
(Suze bij de arm nemend).
Het zou beter en verstandiger zijn, zie je. Och, ja, ja....
Frans
(Suze naderend).
Ik zeg je, dat je scheiden moet en wel hoe eer hoe beter.
Henriette
(Suze naderend).
Wil je scheiden, best; maar daar gaat in ons land je halve leven mee heen en ik heb volstrekt geen plan je al die tijd in huis te houden.
Jakob.
Nu weet je presies hoe wij over de zaak denken en nu zou ik graag willen weten, of ik je al dan niet nog langer als mijn zuster mag beschouwen; want je moet niet denken, dat ik je gedrag met mijn naam zal dekken, als dat gedrag in mijn ogen niet volkomen onberispelik is. | |
[pagina 148]
| |
Cornelia.
Maar, Jakob, is dat nu weer....?
Jakob.
Ik ben de oudste en ik weet wat ik zeg. Ik verzoek je vriendelik me niet tegen te werken.
Henriette.
Je bent onuitstaanbaar!
Jakob.
Zo!
Frans.
Wie geeft je een raad, die in je eigen belang, alleen in je eigen belang is? Dat ben ik, Karels broer (hij wil zich weer inschenken; maar dit wordt hem door Henriettebelet).
Henriette.
Ik geloof, dat jij beter zoudt doen die Port met rust te laten.
Knecht
(een kaartje aan Henriette overreikend).
Mevrouw, deze meneer vraagt, of er een ogenblik belet voor hem is.
Henriette
(lezend).
Ruuf!
Frans.
Ruuf?} (tegelijk.)
Cornelia.
Ruuf?} (tegelijk.)
Jakob.
Karels advokaat?} (tegelijk.)
| |
[pagina 149]
| |
Henriette.
Laat meneer binnenkomen. (de knecht wil heengaan.)
Suze.
Neem me niet kwalik. - Naar wie heeft meneer Ruuf gevraagd? Naar mijn zuster of naar mij?
Knecht.
Naar u, mevrouw; maar toen ik zei, dat u famieliebezoek had, heeft meneer me eerst laten opnoemen wie er waren en toen gezegd: die hinderen me niet, vraag maar of er belet voor me is.
Suze.
Zeg dan aan meneer Ruuf, dat ik hem verzoek binnen te komen. (knecht af.)
Henriette.
Dat is een strik; pas op!
Jakob.
Karel is in zijn recht. Wees wijs en maak geen schandaal. | |
[pagina 150]
| |
Frans
(een stoel aanbiedend).
Ga zitten, meneer Ruuf, ga zitten. U komt van verre. Wat zou u denken van een tikkie Port? (Allen gaan zitten en wel - van links af - in deze volgorde: Frans, Henriette, Ruuf, Suze, Cornelia, terwijl Jakob staan blijft achter Suze).
Ruuf.
Dank u zeer.
Frans.
Dan zal ik.... (hij wil zich inschenken; maar Henriette belet dit.)
Suze.
Meneer Ruuf, u komt om mij te spreken; u heeft dus waarsckijnlik een opdracht van mijn man.
Ruuf.
Juist, mevrouw.
Suze.
Verlangt u mij die opdracht onder vier ogen mee te delen of in tegenwoordigheid van mijn broer, mijn zwager en mijn schoonzuster?
Ruuf.
De beslissing daaromtrent laat ik aan u over!
Suze.
Wat mij aangaat.... ik ben bereid al, wat u te zeggen heeft, in hun tegenwoordigheid aan te horen.
Ruuf.
Zoals u verkiest. Uw man heeft mij opgedragen u een | |
[pagina 151]
| |
voorstel over te brengen. Hij wenst, dat u een keuze doet tussen onverwijld en onvoorwaardelik terugkeren....
Frans.
Wel zeker, wel zeker!} (tegelijk.)
Henriette.
Je zoudt krankzinnig zijn als je 't deedt!} (tegelijk.)
Jakob.
Juist! Zo hoort 't!} (tegelijk.)
Cornelia
(gemoedelik).
Doe 't maar; doe 't maar! Ja, ja.} (tegelijk.)
Jakob
(snel doorpratend).
Er moet een eind komen aan dat kinderspel! Wat drommel is dat! Het zou er mooi gaan uitzien in de wereld, als 't eens gewoonte werd, dat getrouwde vrouwen bij de eerste de beste boze gril de plaat poetsten!
Frans
(hoog schreeuwend).
Strike maken! Fin de siècle!
Jakob.
Verkoop nu geen dwaasheden, Frans!} (tegelijk.)
Cornelia.
Hoe kan je daar nu gekheid over maken?} (tegelijk.)
Henriette.
O, Frans, je schelle stem!} (tegelijk.)
Jakob.
Stilte nu!
Suze
(bedaard).
Of.... meneer Ruuf?
Ruuf.
Of uw medewerking verlenen tot een onmiddellike scheiding. | |
[pagina 152]
| |
Jakob.
Onmiddellik scheiden is onmogelik!
Ruuf.
Pardon, dat is mogelik.
Frans
(zegevierend).
Wat heb ik gezegd; wat heb ik gezegd?
Henriette
(zich even de oren toehoudend).
O, Frans! (tot Ruuf) Hoe dan?
Jakob.
Niet volgens de wet.
Ruuf.
Als Remdonk zich laat aksieoneren en bij verstek veroordelen wegens overspel.... waartoe hij bereid is....
Cornelia
(ontsteld).
Wil hij overspel plegen om van zijn vrouw af te komen? O, foei!
Ruuf.
Pardon, mevrouw, in schijn maar.
Frans.
Aha!
Cornelia.
Kan hij voor die schijn dan veroordeeld worden? | |
[pagina 153]
| |
Jakob.
Het kan.
Ruuf.
En 't gebeurt.
Jakob.
Dat weet ik even goed als u, meneer. Ik weet 't misschien nog veel beter.
Henriette.
Jij weet alles beter.
Frans
(in zijn schik).
Heel goed!
Jakob.
Maar een fatsoenlik advokaat moest zo iets niet aanraden. Het is wetsontduiking en anders niet. Artiekel 263 verbiedt de echtscheiding met onderling goedvinden en weet u waarom dat artiekel is gemaakt? Om der wille van de zedelikheid. Welnu, meneer, door uw kunstgreep wordt de zedelikheid in het gezicht geslagen!
Cornelia.
Ja, maar Jakob, als Karel en Suze nu allebei....
Jakob.
Kee, jij weet van de wet niemendal af.
Ruuf.
U zal me ten goede houden, meneer Van Grevelingen, dat ik alleen te beoordelen heb, wat ik als fatsoenlik | |
[pagina 154]
| |
advokaat doen en laten mag. De zedelikheid blijft buiten spel, daar de wet zelf zijdelings toestaat, wat ie rechtstreeks verbiedt. Overigens komt het mij voor hier niet de plaats te zijn voor een juriedies debat.
Henriette.
Dat zou ik denken!} (tegelijk.)
Frans.
Groot gelijk, groot gelijk!} (tegelijk.)
Cornelia.
Dat vind ik ook.} (tegelijk.)
Ruuf.
Ik heb niets anders te doen dan aan mevrouw Remdonk het voorstel van haar man mee te delen. Nu dit is gedaan, wacht ik haar antwoord.
Jakob
(tot Suze).
Suze, ik waarschuw je nog eens: ga naar je man terug. Als je dat niet doet, dan wikkel je je zelf in een vuile historie, waarvan de gevolgen niet te overzien zijn.
Frans.
Gekheid! De reddingsboei wordt je toegeworpen. Red je en laat verder vieolen zorgen.
Cornelia
(gemoedelik).
Och, kind, ga terug, ga terug. Maak een eind aan al dat gescharrel. Je zult je heele famielie nog met elkaar in onmin brengen.
Henriette.
Wat je ook doet, stel je voorwaarden.
Ruuf.
Wil u misschien de zaak nog tot morgen in beraad | |
[pagina 155]
| |
houden? Ik ga toch pas morgen in de namiddag naar huis terug.
Suze.
O, neen, meneer Ruuf. Ik heb mijn besluit genomen.
Jakob.
Suze, ik herhaal: wees voorzichtig!} (tegelijk.)
Frans.
Aha, aha! Ze heeft een besluit genomen.} (tegelijk.)
Cornelia
Wat ik je bidden mag, kind, overijl je niet.} (tegelijk.)
Henriette.
Weet wat je doet, Suze, weet wat je doet!} (tegelijk.)
Suze
(vastberaden).
Wees zo goed aan Karel mee te delen, dat ik niet onmiddellik terug zal keren en me onvoorwaardelik onderwerpen aan zijn gezag.
Jakob.
Toch! Hoe is 't mogelik!} (tegelijk)
Henriette.
Juist! Groot gelijk!} (tegelijk)
Cornelia.
Och, jé, Suze, Suze....} (tegelijk)
Frans.
Heel goed! Houd je groot!} (tegelijk)
Ruuf.
U verkiest dus de scheiding?
Suze.
Meewerken tot een scheiding zal ik.... evenmin.
Ruuf.
Hè?} (tegelijk.)
Jakob.
Wat betekent dat nu?} (tegelijk.)
Frans.
Wat blief? Daar snap ik niets van.} (tegelijk.)
Henriette.
Niet kwaad bedacht, maar....} (tegelijk.)
Cornelia.
Och, och. Je zult nog niet zien....} (tegelijk.)
| |
[pagina 156]
| |
Suze.
Ik ben evenwel bereid de zaak te bespreken; doch.... met Karel alleen en onder vier ogen.
Jakob.
Wat is dat nu weer voor een dwaze vertoning!} (tegelijk.)
Frans.
Onder vier ogen? Maar dat is immers....} (tegelijk.)
Cornelia.
Kind, kind, och, och!} (tegelijk.)
Henriette.
Pas op! Je zult je laten in palmen.} (tegelijk.)
Ruuf.
Dat is uw defienietieve beslissing?
Suze.
Ja.
Ruuf.
Heel goed, mevrouw. Dan is mijn taak hier volbracht (groetend) Mevrouw, Dames, Heren, (af)
Jakob
(zodra Ruuf verdwenen is).
Dat ontbrak er nog maar aan.
Frans.
Ze houdt ons allen voor de gek! Allemaal!} (tegelijk.)
Jakob.
Wat beduidt die dwaasheid?} (tegelijk.)
Cornelia.
Suze, Suze, waarom geef je niet toe?} (tegelijk.)
Henriette.
Als je nu maar sterk bent en volhoudt; maar ik geloof nooit, dat....} (tegelijk.)
Jakob.
Dat je niet naar raad wilt luisteren, is jou zaak; | |
[pagina 157]
| |
maar ik wil van nu af aan met de hele geschiedenis niets meer te maken hebben?
Cornelia.
Ach, Jakob, je bent weer zo kort aangebonden!
Frans.
Daar geef ik hem groot gelijk in! Ik bemoei er me ook niet meer mee!
Henriette.
Daar verliest ze niet veel bij.
Jakob
(tot Henriette).
Stook jij ze maar op! Je zult er nog berouw over hebben. (hij spreekt heftig gestiekulerend door met Henriette. Terwijl Suze zich verwijdert naar de tafel en daaraan gaat zitten, vormen de vier anderen een kringetje rechts op de voorgrond).
Henriette
Ik had alles weer in orde gekregen; maar jij en Frans hebben mijn werk bedorven.
Jakob.
Jou werk? Jou werk is de mensen tegen elkaar opzetten en anders niet!} (tegelijk.)
Frans.
Ik, die om jouwentwil bent uitgescholden voor mispunt!} (tegelijk.)
Cornelia.
Neen, hoor eens, Jet, dat moet je niet zeggen!} (tegelijk.)
Henriette
(tot Jakob).
Heb jij met je grote woorden dan soms vrede gesticht? | |
[pagina 158]
| |
Frans.
Hier valt geen vrede meer te stichten!Ga naar voetnoot*)
Cornelia.
Zeg toch zulke akelige dingen niet!
Jakob.
Die malligheid van dat papier! Frans moest zich schamen, dat hij....
Frans.
Schamen, schamen? Waarvoor schamen?
Cornelia.
Maar, Jakob, ze hebben toch met een goed doel....
Henriette.
Volgens hem moet een vrouw door dik en dun heen gehoorzamen!} (tegelijk.)
Frans.
Zou je me ook willen zeggen, waar-voor ik me moet schamen?} (tegelijk.)
Jakob.
Wat.... goed doel? Welk goed doel? Ik zie geen goed doel!} (tegelijk.)
Suze
(aan de tafel zittend).
Oom Gijs, oom Gijs!
Frans.
Ik schaam me volstrekt niet!
Henriette.
Dat zou anders nog zo ongepast niet zijn! | |
[pagina 159]
| |
Frans.
Jet, ik verzoek je....} (tegelijk.)
Cornelia.
Hè, Jet, hoe is 't nu mogelik?} (tegelijk.)
Jakob
(tot Henriette). 't Is alles jou werk!} (tegelijk.)
Frans
(tot Henriette).
't is jou schuld!
Henriette
(tot Frans).
't Is jou schuld!
Jakob.
Jelui hebt allebei schuld!
Henriette.
En jij dan?
Cornelia.
Laten we nu in 's hemelsnaam....
Jakob.
Och, Kee, zeur niet! De zaak is bedorven en Suze moet nu maar zien hoe zij er zich uit redt? Wij.... } (tegelijk.)
Frans.
Je kunt lang wachten, eer ik me weer met famieliezaken bemoei! Heel lang, hoor!} (tegelijk.)
Henriette.
Neen, Cornelia, met schipperen en modderen bereik je niemendal! Dat heb ik altijd....} (tegelijk.)
Suze
(in een schaterlach uitbarstend, die de anderen doet verstommen en zich omwenden).
Mag ik mijn famielieleden wel hartelik dank zeggen | |
[pagina 160]
| |
voor de oprechte belangstelling in mijn treurige omstandigheden aan de dag gelegd.
Frans.
Zie je wel, dat ze ons voor de gek houdt?
Jakob
(tot Suze).
Laat jij je maar door Jet opstoken!
Henriette.
Luister voor mijn part naar Jakob!
Cornelia.
Geef maar een beetje toe. Dat moet een vrouw immers altijd doen.
Jakob.
Ik heb je gewaarschuwd. De gevolgen van je daden moet je nu maar zelf dragen!
Suze.
Dat moet ieder mens.
Jakob.
Je hele houding is even belachelik als onverantwoordelik! Kee, wij hebben hier niets meer te maken. Wij gaan heen!
Cornelia
(die druk met Frans en Henriette heeft staan praten).
Ja, man, ik ben er al. | |
[pagina 161]
| |
Frans.
Ik zal je uitlaten! (in 't heengaan) Hoe is 't mogelik, hè?
Jakob.
't Is bespottelik! Kinderspel, anders niet! (Cornelia,
Frans en Jakob gaan, druk door pratend, door de achterdeur heen).
Henriette
(na een ogenblik van stilte).
Je hebt misschien gelijk; maar als je nu mondeling je voorwaarden stelt, weet dan wat je zegt. Ik heb je ook gewaarschuwd, (af met de Port door de zijdeur).
Suze
(alleen).
Jammer, dat oom Gijs daar niet bij is geweest. |
|