Een kriezis
(1898)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 162]
| |
Eerste toneel.
Karel, daarna Dientje.
Karel.
(Karel zit aan zijn schrijftafel te lezen. Hij kijkt een paar keer op, luistert, smijt eindelik ongeduldig zijn boek neer, gaat naar het venster, schuift de gordijnen op zij en kijkt naar buiten). Nog altijd niemand! Waar of die Ruuf toch blijft? Van daag moet Melissen weten, of Suze en ik 't aannemen. Wat moet ik hem antwoorden? (Dientje klopt) Binnen!
Dientje
(van links opkomend en een brief overhandigend).
Een brief, meneer en dan is juffrouw Melissen er. Ze wou u even spreken.
Karel
(die de brief heeft aangenomen).
Juffrouw Melissen? Alweer? Zeg, dat het nu mijn | |
[pagina 163]
| |
spreekuur niet is en dat ik iemand.... (zich bedenkend). Neen; laat ze toch maar binnenkomen.
Dientje.
Bestig, meneer (links af).
Karel
(de brief even bekijkend en daarna op zijn schrijftafel werpend).
De Wit en Zoon, bontwerkers. Zeker een prijskoerant. | |
Tweede toneel.
Karel, juffrouw Melissen.
Juffrouw Melissen.
Mag ik u een ogenblikje storen.... al is 't geen spreekuur meer?
Karel
(kalm vriendelik).
Zeker, Juffrouw Melissen. Neem plaats (Zij gaan aan de tafel rechts zitten). Spelen de zenuwen weer op?
Juffrouw Melissen.
O, neen! Ik ben in de laatste dagen zó goed. Ik voel me als een meisje van twintig jaar.
Karel.
Kijk eens aan. Ik dacht 't ook wel. U heeft geen enkel organies gebrek. Juffrouw Melissen.
Ik kom u dan ook niet spreken over mijn gezondheid; maar over uw belangen. | |
[pagina 164]
| |
Karel
(nieuwsgierig en enigsins ongerust).
Zo, zo. Juffrouw Melissen.
Verbeeld u, dat ik gisteren avond bij de burgemeester op de tee ben geweest en dat ik daar juffrouw Spronsen heb ontmoet.
Karel.
De roode Mies? Juffrouw Melissen.
Dezelfde en wat vertelt ze.... zo in de loop van het gesprek? Niets meer of minder dan dat haar broer dierekteur wordt van het Sanatorium en zij dierektriese. U kan begrijpen hoe ik schrok.
Karel
(onaangenaam getroffen).
Zeker, zeker. Juffrouw Melissen.
Juffrouw Spronsen, zeg ik, voor zover 't mij bekend is, moet de benoeming nog gebeuren. Ja, zegt ze, dat is waar; maar 't hing alleen tussen mijn broer en Remdonk. Nu mevrouw Remdonk er voor bedankt.... Wat, zeg ik, bedankt mevrouw Remdonk er voor? Weet u dat wel zeker? - Wat denkt u, dat ze antwoordt? - Ik heli 't van middag uit Suze's eigen mond gehoord. U kan u voorstellen hoe ik stond te kijken en het ergste was: ik kon haar niet tegenspreken. Nu had ik wel aan mijn broer kunnen vragen wat er van aan was; maar Jan wordt altijd zo vreselik kwaad, als ik me met zijn zaken | |
[pagina 165]
| |
bemoei. Daarom dacht ik: ik ga naar mijn doktertje toe, die weet 't natuurlik nog veel beter.
Karel
(met de zaak verlegen en dus hakkelend).
Wat zal ik u zeggen, Juffrouw Melissen? Mijn vrouw heeft zo iets nog nooit bij de hand gehad. Ze ziet er dus erg tegen op en ik mag er niet op aandringen, dat ze zich met een taak zal belasten, waarvoor ze misschien niet berekend is. Juffrouw Melissen.
Maar heeft ze dan niet eens aan u gedacht? 't Zou voor u immers heel mooi en eervol wezen. Moet ze daar geen rekening mee houden? Ze had 't toch onder uw leiding wel eens kunnen proberen.
Karel.
De een denkt daar zus over, de ander zo. Of ze nu ook al vast besloten is, zou ik niet durven beweren. Juffrouw Melissen.
Mijn broer moet toch van daag antwoord hebben.
Karel.
Dat zal hij ook wel krijgen. De dag is immers nog niet om. Juffrouw Melissen.
Neen, dat is waar; maar.... (zij grijpt zijn hand) Dokter, dokter, ik heb met u te doen. | |
[pagina 166]
| |
Karel.
Heel lief van u; maar.... Juffrouw Melissen.
Ik begrijp, dat u u groot wil houden. Ik bewonder 't zelfs; maar....
Karel.
't Is nog de vraag, of dat Sanatorium me op den duur bevallen zou. Juffrouw Melissen.
Kom, kom! En hoe jammer! Ik was juist van plan onder uw leiding een koud-water-kuur te doen.
Karel.
Dokter Spronsen zal met evenveel plezier als ik de straal van de douche op u richten. Juffrouw Melissen
(schalks).
Toch nog ondeugend!
Karel.
Ik meen 't.... werkelik en.... hij is een zeer knappe man. Juffrouw Melissen.
Ik wil 't wel geloven; maar het vertrouwen laat zich niet kommanderen. Neen, neen; dat is niet mooi van uw vrouw. Als ik in haar plaats was geweest.... Maar ik weet 't wel: de meeste vrouwen denken alleen | |
[pagina 167]
| |
aan zich zelf. Arme dokter! Als u behoefte gevoelt aan simpatie....
Karel.
Dank u, juffrouw Melissen, dank voor de goede bedoeling. Maak u anders niet ongerust. Ik trek me de wereldse dingen zo erg niet aan. Juffrouw Melissen.
Dus.... als u het Sanatorium niet krijgt, blijft u dan toch hier?
Karel.
Voorlopig zeker. Met mijn gewone praktijk ben ik ook heel tevreden. Dus.... denk er aan: veel wandelen, goed eten, gerust slapen en alle emosies vermijden. Juffrouw Melissen.
Ik zal er aan denken, (hem weer de hand drukkend) Sterkte, dokter, sterkte! (links af.)
| |
Derde toneel.
Karel.
(Hij loopt eerst enige malen zwijgend, zenuwachtig heen en weer en breekt dan een vouwbeen, dat hij onwillekeurig in de hand heeft genomen. Eindelik gaat hij aan zijn schrijftafel zitten, neemt allerlei papieren voor zich, vat ten slotte de ontvangen brief weer op en opent die). Wat is dat?.... Een rekening? (lezend) Voor aan UEd. geleverd a kontant: een sealskin mantel.... Aan mij?.... Vijf honderd gulden.... Vijf honderd gulden? Dat moet een vergissing zijn.... Maar....
| |
[pagina 168]
| |
mijn naam staat er toch op.... mijn adres ook. Hoe komt die kerel daar aan? Den Haag?.... Zou Suze....? Wel zeker! Dat heeft Jet haar weer opgestookt! Ik moet net zo lang gesard worden, tot ik de strijd opgeef. Daar is 't op aangelegd! Dat is het enige, wat die twee verlangen. Maar, voor den donder, ik zet me schrap! Ik betaal die rekening niet! | |
Vierde toneel.
Karel, Ruuf.
Ruuf
(van links opkomend).
Daar ben ik weer terug.
Karel.
Eindelik? Je had toch wel wat eer aan kunnen komen. Ik wacht je al van gisteren avond af!
Ruuf.
Maar, mijn waarde, ik heb je immers gezegd, dat ik van morgen in Den Haag moest pleiten voor een jongentje, dat meer dan één vader heeft.
Karel.
't Is waar ook. 't Was me helemaal door het hoofd gegaan.
Ruuf.
Je bent tegenwoordig een beetje in de war, hoor. | |
[pagina 169]
| |
Karel.
't Is waarachtig niet te verwonderen! Kijk eens, wat me nu weer overkomt (hij toont hem de rekening)
Ruuf
(na de rekening bedaard in te hebben gekeken).
Een aankoop van je vrouw, niewaar? Ja, dat is een zet, die je kon verwachten.
Karel.
Ze heeft mijn geluk verwoest, mijn carrière gebroken; nu moet ze ons geld ook nog opmaken! Wat kan ik daartegen doen?
Ruuf.
Een advertensie in de koerant plaatsen, waarbij je verklaart voortaan geen schulden door je echtgenote gemaakt te zullen betalen.
Karel.
Heel goed voor de toekomst; maar voor het ogenblik? Wat kan ik tegen deze rekening doen?
Ruuf
(nog eens de rekening doorlezend).
Een sealskin mantel.... dus een kledingstuk. - Niets.
Karel.
't Is waar ook! Hoe kon ik dat vergeten? Ik heb alle rechten aan mijn kant; ik heb de wet voor me; maar wat kan ik er mee beginnen? Niets, niets, niets! Advie- | |
[pagina 170]
| |
zeer je dat aan iedereen? Op die manier is 't waarachtig geen kunst advokaat te zijn! Hoe is 't mogelik, dat je daar nog zes jaar voor hebt moeten studeren?
Ruuf.
Heb jij niet even lang gestudeerd? En als je geroepen wordt bij een zieke, die een hartkwaal heeft, wat kan je dan doen? Niets!
Karel.
Dus je vindt, dat ik een juriediese hartkwaal heb?
Ruuf.
Waar zoek jij je kwaal anders?
Karel.
Ach!
Ruuf.
Wil je nu weten, wat je vrouw geantwoord heeft, of zal ik je dat later eens vertellen?
Karel.
Neen, neen, spreek maar op. Ze wil scheiden, hè?
Ruuf.
Volstrekt niet!
Karel.
Wil ze dan terugkomen?
Ruuf.
Evenmin. | |
[pagina 171]
| |
Karel.
Zie je wel? Daar heb je 't alweer! Me sarren is het enige, waarin ze nog plezier heeft. O, die vrouwen, die vrouwen! Ze zouden je razend maken!
Ruuf.
Haar antwoord was: ik wil over de zaak nog wel eens spreken; maar alleen met Karel en onder vier ogen.
Karel.
Wel zeker! En dan aankomen met nieuwe voorwaarden! Voorwaarden, die opgemaakt zijn door Henriette en waarmee ze mij een even belachelike rol wil laten spelen als Frans! Ik denk er niet aan, hoor! Je kunt haar melden, dat ik in geen schikkingen wil treden! Wat meer is: nu zij koppig blijft, verlang ik haar niet eens meer bij me terug te zien. (op de tafel slaande) Ik wil een scheiding.... ik.... ik.... en anders niets!
Ruuf.
Ik zal 't haar schrijven, mijn vriend; maar.... als ze tot die scheiding wegens overspel niet meewerken wil?
Karel.
Dan moet je er maar wat anders op vinden.... iets, dat des noods tien jaar duurt. Het kan me niemendal meer schelen! Ik ben over alles heen! Ik weet nu al te zeker, dat ze niets om me geeft; ja, dat ze nooit iets om me gegeven heeft! Zoals ik je zei: mijn geluk is verwoest, mijn carrière is gebroken, mijn hele leven is geen sent meer waard! | |
[pagina 172]
| |
Ruuf.
Mag ik dus nu handelen? Tot nog toe heb je mijn advies nooit gevolgd.
Karel.
Handel, handel! (hij gaat aan zijn schrijftafel zitten).
Ruuf.
Dan zullen we eerst de kwaadwillige verlating moeten doen konstateren.
Karel.
Ga je gang! Als ik er maar zo weinig mogelik meer van hoor!
Ruuf.
Zoals je wilt, zoals je wilt. Tot ziens.
Karel.
Adieu! (aan zijn schrijftafel gezeten hem terugroepend) Ruuf!
Ruuf
(bij de deur omkerend).
Nog iets?
Karel.
Ja.... je begrijpt, dat ik van mijn kant Suze niets in de weg wil leggen. Het spreekt van zelf, dat ze haar geld dadelik terug krijgt. Ik ben ook bereid haar de helft van mijn opleg af te staan. Je moet dat royaal regelen, hoor.
Ruuf.
Dat is van veel later zorg (hij gaat heen).
| |
[pagina 173]
| |
Karel
(naar de deur lopend, nadat Ruuf reeds verdwenen is).
Ruuf!
Ruuf
(terugkerend).
Wat is er nu nog?
Karel.
Ik heb gezegd, dat ik nu een scheiding verlang en anders niets. Dat is ook zo.... daar blijf ik bij: maar.... als je haar schrijft.... laat dan een achterdeurtje voor haar open. Je kunt nooit weten. Misschien is alles toch anders dan ik 't me voorstel. Als zij nog eens terug mocht, willen komen, dan wil ik niet....
Ruuf.
Ik zal een achterdeurtje openlaten. Wees gerust.
Karel.
Goed. Ga dan je gang maar. | |
Vijfde toneel.
Karel, daarna Gijs.
Karel
(alleen).
God, God, wat heb ik veel van die vrouw gehouden!.... En nog!.... Maar 't is duidelik! Ze had in een grote stad moeten komen. Hier is ze niet op haar plaats. Dat heeft ze gevoeld en op mij gewroken. Had ik de praktijk van oom Gijs maar niet overgenomen.... | |
[pagina 174]
| |
Enfin! Wat gebeurd is, is gebeurd! (hij neemt papier en gaat zitten schrijven).
Geachte Heer Melissen!
Tot mijn spijt zie ik me genoodzaakt u te melden, dat ik af moet zien van het Dierekteurschap van het Sanatorium! Wil geloven, dat ik dat besluit slechts na rijp beraad heb genomen en dat geen vijandelike bedoelingen....
Gijs
(van links opkomend).
Goede middag!
Karel
(verwonderd opkijkend).
Wat is dat? U weer hier?
Gijs.
Om je te dienen.
Karel.
Als u denkt, dat Suze onderwijl terug is gekomen, dan heeft u 't mis.
Gijs.
Ik denk 't niet, want ik heb haar pas gesproken. Zij maakt 't naar omstandigheden nog al goed.
Karel
(bitter).
Ach, ja! Ze is nu vrij te leven, zoals ze verkiest.
Gijs.
Dat is zeker een voorrecht; maar je moet anders niet denken, dat jelui geharrewar haar onverschillig laat. | |
[pagina 175]
| |
Karel.
Ach, oom, laten we over Suze maar zwijgen. Een vrouw, die in een boze bui van me wegloopt, die dan weer als een dief bij me inbreekt, die zich door haar zuster laat opstoken om me allerlei bespottelike eisen te stellen, die om me te treiteren beren maakt, zo'n vrouw toont duidelik genoeg, dat ze niets meer om haar man geeft!
Gijs
Vind je? - En een man, die zijn vrouw geen mooi japonnetje gunt, omdat de mensen er kwaad van zouden kunnen spreken, die haar allerlei boosaardige bedoelingen toeschrijft, waaraan ze nooit gedacht heeft, die haar een advokaat zendt met een ultimatum, wat toont die?
Karel.
Wie is begonnen?
Gijs.
Dat weten jelui zelf niet eens; maar op het moment ben je in alle geval: kiet.
Karel.
Dat zie ik in 't geheel niet in.... al erken ik graag, dat er van mijn kant fouten zijn begaan. Bijvoorbeeld die belofte van geheimhouding en dan.... dat ik me driftig heb gemaakt. Maar.... doe me het genoegen en laat dat onderwerp rusten. Ik heb er nu genoeg over gedacht, genoeg over gepraat en 't helpt toch niemendal! | |
[pagina 176]
| |
Gijs.
Heel goed. Ik kom ook voor iets heel anders. Ik kom voor zaken.
Karel.
Zo.
Gijs.
Je hebt wel een ogenblikje tijd, hè?
Karel.
De hele avond, als u wil (hem een siegaar aanbiedend) Een siegaar?
Gijs.
(zittend).
Dank je (opstekend) Je herinnert je op welke voorwaarden ik je mijn praktijk heb opgedragen.
Karel.
(zittend).
Zeker. Gedurende tien jaren zou ik u een gestadig verminderend aandeel in mijn verdiensten afstaan en u verbond u geen dokterspraktijk hier meer uit te oefenen.
Gijs.
Akkoord; maar nu komt hier dat Sanatorium.
Karel.
Wat zou dat?
Gijs.
Me dunkt, dat valt buiten onze overeenkomst, omdat het nog niet bestond, toen wij die overeenkomst maakten. | |
[pagina 177]
| |
Karel
(verbaasd).
Wou u dierekteur van het Sanatorium worden?
Gijs.
Waarom niet?
Karel.
Beste oom, als 't van mij afhing benoemde ik u staande voet; maar ongelukkig hebben de heren voorwaarde gesteld, waaraan u niet kan voldoen.
Gijs.
Die is?
Karel.
De dierekteur moet getrouwd zijn.
Gijs.
En de ongetrouwde Spronsen is wel kandiedaat.
Karel.
Nu ja; maar die heeft een zuster.
Gijs.
Ik heb een nicht.
Karel.
Een nicht?.... U?.... Wie is dat dan?
Gijs.
Dat is ook een vraag! Suze. | |
[pagina 178]
| |
Karel.
Suze? Suze.... dierektriese van het Sanatorium? Hoe komt u er bij? Suze moet er niets van hebben.
Gijs.
Zo.... Hoe weet je dat?
Karel.
Van Juffrouw Melissen. Die heeft 't gisteren avond van Mies Spronsen gehoord en Mies Spronsen had 't van Suze zelf. U ziet, dat ik goed ben ingelicht.
Gijs.
't Schijnt zo en toch.... is 't niet zo.
Karel.
Wat zegt u?
Gijs.
Als Mies Spronsen dit heeft verteld, dan kan ze 't alleen distilleren uit een gesprek, dat door haar met Suze in mijn tegenwoordigheid gevoerd werd en dan verzeker ik je, dat Suze iets dergeliks niet heeft beweerd.
Karel.
Gelooft u dan, dat Suze wèl zou willen?
Gijs.
Ik geloof 't niet; ik weet 't. Zij heeft 't me van morgen zelf gezegd. | |
[pagina 179]
| |
Karel.
Maar, wat drommel, als ze 't met u wil, waarom wil ze 't dan niet met mij?
Gijs.
Ten eerste, omdat je 't haar niet gevraagd hebt. Dat is nog al glad. Maar.... al had je 't haar gevraagd.... met mij is ze beter uit dan met jou.
Karel.
Wat bedoelt u daar nu mee?
Gijs.
Als dierektriese van het Sanatorium heeft ze te gehoorzamen aan de dierekteur. Dat begrijpt ze en daar heeft ze niets tegen. Word ik dierekteur, dan houdt de zaak daar bij op; maar heeft ze met jou te doen, dan moet ze bovendien gehoorzamen.... en nog wel blindelings, aan meneer haar echtgenoot. Dat vindt ze nog al bezwarend.
Karel.
Ach kom; dat zijn praatjes! Als zij dierektriese werd, zou zij haar plicht wel begrijpen en me niet tegenwerken. Toen ik eiste, dat ze me blindelings zou gehoorzamen, was de toestand geheel anders. Toen dacht ze alleen aan zich zelf.
Gijs
(snel invallend).
Zeg jij.
Karel.
Toen kon 't haar niets schelen, of ze mij benadeelde. | |
[pagina 180]
| |
Gijs
(snel invallend).
Zeg jij.
Karel.
Toen bedankte zij er toch maar voor iets voor me op te offeren!
Gijs
(snel invallend).
Omdat jij er voor bedankte haar de noodzakelikheid van dat offer duidelik te maken, omdat jij haar als een kind bebandelde.... zegt zij.
Karel.
Kon ik weten, dat zij bereid zou zijn een ernstige taak op zich te nemen?
Gijs.
In alle geval weet je 't nu.
Karel.
Nu 't te laat is.
Gijs.
Waarom?
Karel.
Omdat zij uitdrukkelik geweigerd heeft tot mij terug te keren.
Gijs.
Onvoorwaardelik, ja.
Karel.
Welke voorwaarde stelt ze dan? | |
[pagina 181]
| |
Gijs.
Alleen deze, dat je afstand doet van het zogenaamde gezag, dat de wet je geeft. Dan is zij graag bereid het gezag te erkennen en te eerbiedigen, dat je van zelf hebben zult door je superieorieteit als mens.
Karel
(na een ogenblik nadenkens).
Houd u me nu meer dan ooit voor de mal of meent u wat u zegt?
Gijs.
Ik meen 't.
Karel
(wederom na een ogenblik van stilte, waarin hij zenuwachtig rondloopt).
Vertel me één ding. Houdt ze nog van me?
Gijs.
Evenveel als toen je met haar naar het stadhuis reedt.
Karel
(op zijn horloozje kijkend).
Over een kwartier is er een trein.... (plotseling besluitend tot Gijs) Ik ga naar haar toe.
Gijs.
Mooi zo! Je hoeft niet ver te lopen. (hij houdt Karelterug, opent de deur links en roept naar buiten) Kom maar, Suze; hij stemt toe.
Karel.
Wat? Ze is hier? | |
[pagina 182]
| |
Zesde toneel.
Karel, Gijs, Suze.
Suze.
Roept u, oom?
Karel
(ontsteld en opgewonden).
Kind.... vrouw.... Suze.... wat vertelt oom me daar? Wil je terugkomen? Is 't waar?
Suze
(op hem toelopend).
Zeker wil ik 't! (zich bedenkend) Dat is te zeggen!
Gijs.
Hè?} (tegelijk.)
Karel.
Wat? Dat is te zeggen.} (tegelijk.)
Suze
(bedaard).
Laten wij er even bij gaan zitten.
Karel
(zittend).
Je wilt toch niet van voren af aan beginnen te....?
Suze
(bedaard).
Dat wil ik volstrekt niet en ik hoop, dat jij 't ook niet wilt Daarom juist verlang ik te weten, of je mij in staat acht naast jou in het Sanatorium werkzaam te zijn?
Karel
(geprikkeld opspringend).
Anders had ik immers ook voor me zelf dadelik moeten bedanken? | |
[pagina 183]
| |
Suze
(Karel door een gebaar tot zitten dwingend).
Dat is waar.
Gijs.
En in ons land komt met het ambt altijd de wijsheid; dus....
Karel
(opspringend).
Is 't dus in orde?
Suze
(als boven).
Verlang je dan niet meer, dat ik een speelpop voor je zal zijn?
Karel.
Dat heb ik nooit verlangd!
Suze.
En zal je niet zeggen, dat ik kinderpraat verkondig, als ik in het Sanatorium eens een eigen mening zal hebben?
Karel
(opspringend).
Hoe kan je nu zo iets van me denken?
Suze
(deftig).
Dan verklaar ik me bereid hier terug te komen, ten minste....
Gijs.
Al weer....?} (tegelijk.)
Karel.
Nu nog wat?} (tegelijk.)
| |
[pagina 184]
| |
Suze
(opstaande).
Ten minste, als jij niet de voorkeur geeft aan een scheiding?
Karel.
Hoe kom je er bij?
Suze.
Waarom heb je 't me anders voor laten stellen?Ga naar voetnoot*)
Karel.
Waarom ben je van me weggelopen?
Suze.
Omdat je me wou tieranniezeren!
Karel.
Dat wou ik in geheel niet! Jij woudt 't mij doen!
Suze
(zich weer opwindend).
Neen; maar!
Karel
(zich nog meer opwindend).
Heb je er soms niet voor bedankt je wat stemmiger te kleden? Heb je niet geweigerd het fietsen te laten, toen ik je zei, dat het nadelig was voor mijn belangen? Heb je je niet door Jet laten opstoken? Heb je niet....?
Suze.
Heb jij me niet gedreigd met de wet? Heb je niet gewei- | |
[pagina 185]
| |
gerd af te geven wat toch mijn eigendom was? Heb je Ruuf niet op me af gestuurd met een onzinnig voorstel?
Karel.
Dat was in 't geheel niet onzinnig!
Suze
(geërgerd).
Wat? Oom, zeg u nu eens, of dat....
Karel.
Zeker niet! In de geschiedenis met het Sanatorium moest ik een beslissing nemen. Je liet me een gek figuur maken!
Suze.
Liet jij me soms geen gek figuur maken, toen je.... waar Jakob en Frans bij waren.... blinde gehoorzaamheid van me vergdet?
Karel.
Dat kon niet anders! Waarom wou je me niet geloven, toen ik....
Suze.
Kom je nu weer met die zelfde praatjes aan?
Karel.
Natuurlik! Als ik....
Gijs
(tussen beiden in tredend).
Een ogenblikje! Dat jelui van voren af aan beginnen | |
[pagina 186]
| |
te kibbelen, vind ik best; maar wacht nu even, dan haal ik er de man van de wet en de hele famielie ook weer bij.
Karel
(lachend even als Suze).
Oom heeft gelijk! Zullen we nu elkander op nieuw gaan plagen? We willen immers geen van beiden weer van voren af aan beginnen?
Suze.
Ik ten minste niet!
Karel.
Greet me dan een zoen, laat het verleden rusten en....
Gijs.
En denk alleen aan de toekomst met het vaste voornemen van nooit weer te gaan kibbelen.
Suze.
Dat beloof ik niet!
Gijs.
Wat? Wil jij wèl kibbelen?
Suze.
Och oom, het verzoenen is zo heerlik!
Karel
(haar kussend).
Daar heb je gelijk in. | |
[pagina 187]
| |
Gijs.
Kibbel dan voortaan onder vier ogen.
Karel.
Juist!
Suze.
Als onze belangstellende famielie dat maar niet kwalik neemt! Maar à propos, waarom heb je me niet met de poliesie terug laten halen?
Karel.
Omdat ik er de macht niet toe had!
Suze.
Zou je 't anders gedaan hebben?
Karel.
Wis en drie!
Suze
(zij omhelst hem).
Je bent een engel!
Gijs.
En nu, meneer de dokter.... zie je wel, dat jij even goed als ik geëindigd bent met het.... zoete lijntje?
Karel.
En dat ik daarmee had moeten beginnen, wil u zeggen.
Gijs.
Dat had je ten minste van mij kunnen leren. Mag ik | |
[pagina 188]
| |
nu meneer en mevrouw gelukwensen met hun benoeming tot dierekteur en dierektriese van het Sanatorium.
Karel.
Zover zijn we nog niet! Melissen wacht nog op ons antwoord.
Gijs.
Dat hebben Suze en ik hem al gebracht en toen heeft hij weer geantwoord: dan zijn ze ook benoemd!
Karel.
Hoezee!
Suze.
En zijn we nu weer even lief samen als een jaar geleden?
Karel.
Nog veel liever!
Gijs.
Neem dan een laatste raad van me aan. Blijft elkander lief hebben, alsof je niet getrouwd waart! |