Een kriezis
(1898)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 66]
| |
Eerste toneel.
Karel, Gijs.
Karel
(voor de schoorsteen staande tot Gijs, die op de sofa sit.)
En wat zegt u daar nu wel van?
Gijs
(krachtige oude man met spierwit haar en zware witte baard.)
Voorlopig niemendal.
Karel.
Voorlopig? Maar u weet nu toch alles.
Gijs
(zeer bedaard sprekend.)
Behalve de voorstelling, die Suze van de kwestie geeft.
Karel.
Gelooft u dan, dat ik u niet de waarheid heb verteld? | |
[pagina 67]
| |
Gijs.
Suze zal me ook de waarheid vertellen en die twee waarheden zullen niet presies aan elkaar gelijk zijn.
Karel.
Nu ja; maar ik vraag niet om een rechterlike uitspraak. (bij Gijs plaatsnemend) Zeg me, wat u vindt, dat ik doen moet. Geef me een raad.
Gijs.
Beste jongen, toen ik pas dokter werd, deed ik niets dan raad geven, mediesijnen voorschrijven, ingrijpen waar ik maar kon. Naarmate ik ouder werd, ben ik spaarzamer geworden met mijn wenken, spaarzamer met mijn pillen, spaarzamer met al wat handelen of raadgeven is en.... mijn pasieënten zijn er niet slechter bij gevaren. Twee jaar geleden heb ik me toch nog laten verleiden jou een raad te geven.
Karel.
Maar oom, die kon ik immers niet opvolgen! Toen ik tot over mijn oren verliefd was, zei u: spiegel je aan mij en trouw nooit.
Gijs.
Juist. Je hebt die raad niet opgevolgd en.... daar had je groot gelijk in. Wat voor mij geldt, geldt daarom nog niet voor een ander. Een mens leert alleen door eigen ondervinding.... ten minste.... als hij leert.
Karel.
Dat is wel zo; maar in een huwelik kan je doorgaans | |
[pagina 68]
| |
pas van ondervinding spreken, wanneer alles voor goed verknoeid is.
Gijs.
Daar heb jij nu weer gelijk in.
Karel.
Daarom vraag ik: geef me ten minste een wenk. In uw langdurige praktijk heeft u natuurlik heel wat ondervinding opgedaan. Laat me daarvan profieteren. Ik kan wel aanmerkingen horen. Als u 't bijvoorbeeld afkeurt, dat ik me driftig heb gemaakt, dan geef ik u dadelik en volmondig gelijk.
Gijs.
Driftig-worden lijkt me zeker een kapietale fout in een spesiealieteit voor zenuwziekten.
Karel.
O, tegenover mijn pasieënten blijf ik altijd doodkalm.
Gijs.
En dan krijgt Suze de reaksie? Heel prettig voor je vrouw!
Karel.
Dat zeg ik niet! Maar u zal me toch toegeven, dat ik tot Suze in een heel andere verhouding sta! Het zou ook zo'n vaart niet gelopen hebben, als Jet haar niet had opgestookt en het ergste is nu, dat ze bij Jet in huis is, de hele dag onder Jets invloed staat. Had ik maar de macht Suze terug te doen halen; maar dat is niet het geval. Twee advokaten hebben me gezegd, dat ik niets kan aanvangen. | |
[pagina 69]
| |
Gijs.
Maar je gelooft immers, dat ze uit eigen beweging terug zal komen.
Karel.
Als Jet er maar niet achter zat! 't Is waar, zij heeft geen kleren, geen toilet-artiekelen en geen tien gulden op zak. Op Jets fienansieële hulp hoeft ze niet te rekenen.
Gijs.
Ze is anders net een persoontje om vol te houden.
Karel.
Ze is koppig genoeg; maar van koppigheid kan een mens niet leven en Jakob en Mies zullen haar ook niet helpen.
Gijs.
Nu.... als je van dit alles zo zeker bent, wat wil je dan nog meer?
Karel
(zich opwindend.)
Maar oom, dat is toch duidelik genoeg! Ik verlang niet alleen, dat ze terugkomt; maar ook dat ze mij voortaan gehoorzamen zal. Ik heb het voorbeeld van Frans voor ogen en ik wil gewaarborgd zijn, dat ze me niet meer zulke kolen stooft als die van gisteren. Ik verkies niet uitgelachen te worden en al vertel ik nu zelf rond, dat mijn vrouw voor haar plezier uit de stad is, wie staat er me voor in, dat de meiden hun mond houden?
Gijs.
Het tegendeel is waarschijnliker. | |
[pagina 70]
| |
Karel.
In een huwelik moet een gezag zijn. De wet geeft dat gezag aan de man....
Gijs.
Als je zó denkt, neem dan het gezag, dat de wet je geeft.
Karel.
Houd u me nu voor de gek?
Gijs.
Ik ben zo ernstig mogelik. Je spreekt van de ondervinding, die ik in mijn praktijk heb opgedaan. Laat ik je daar eens wat uit opdissen. Ik heb een vrouw gekend die al in de eerste maanden van haar huwelik zodanig jaloers bleek te zijn, dat haar man ze waanzinnig moest noemen. Als hij bijvoorbeeld een dame moest gaan opereren - hij was chierurg - dan stopte zij zijn instrumenten weg. 't Was niet uit te houden! Hij zei 't haar ronduit; zij vond de toestand ook ondragelik; ergo kwamen ze overeen maar weer van elkaar te scheiden. Nu zou een gewoon mens denken: als je 't samen eens bent, dat je elkander het leven tot een hel maakt, ga dan van elkaar af en liever nog van daag dan morgen; maar.... dat verbiedt de wet. Weet je waarom? De rechtsgeleerden zeggen: om der wille van de heiligheid van de huweliksband! De burgemeester, door wie ze in de echt verbonden waren, had in zijn toespraak gezegd, dat getrouwde mannen de grondzuilen zijn van de maatschappij en de wet zei: vriendjelief, eenmaal grondzuil moet je minstens zeven-jaar-lang dat baantje waarnemen, voor je eervol ontslag krijgt uit de dienst. Je kunt | |
[pagina 71]
| |
begrijpen, hoe prettig het bestaan van de luitjes gedurende die zeven jaren is geweest! Toen ze elkander twee jaren hadden getreiterd.... om der wille van de heiligheid van de huweliksband.... mochten ze voor de rechter verschijnen om ten minste te scheiden van tafel en bed. Verbeeld je, dat zo'n edel achtbare, die noch van de man, noch van vrouw iets afwist,.... volgens de wet.... eerst nog pogingen moest doen om hen met elkander te verzoenen! Als je niet wee werd van zo'n wet, zou je de man immers eenvoudig uitlachen!
Karel.
Maar na de scheiding van tafel en bed was de echtgenoot dan toch van zijn kwelgeest bevrijd.
Gijs.
Mooie grap! Toen de rechter hun verplichting tot samenwoning had opgeheven, zei de vrouw doodleuk: heen gaan? Ik denk er niet aan. Ik ben hier en ik blijf hier.
Karel.
Kon hij haar dan niet uit zijn huis laten zetten?
Gijs.
Met de wet in de ene hand en het rechterlik gewijsde in de andere kon hij zijn ex-vrouw niet eens noodzaken zijn huis te verlaten. Na lang tobben heeft zijn advokaat, geholpen door haar broer, mevrouw met een zoet lijntje weg moeten krijgen. - Weet je nu, wie die man was?
Karel.
Hoe zou ik dat weten? | |
[pagina 72]
| |
Gijs.
Net, wat ik dacht. Ik gaf je de raad je aan mij te spiegelen en je wist niet eens, wat mij overkomen was.
Karel.
Ik wist, dat u gescheiden was, maar is dit u overkomen?
Gijs.
Ja, mijn jongen, dit is mij overkomen, toen jij nog een kleine bengel was. 't Is mijn verleden en hoe kon ik nu verwachten, dat jij een les zoudt trekken uit mijn verleden? Hè?
Karel.
Beste oom, de enige les, die ik ook nu uit uw verleden zou weten te trekken is: trouw niet en daarvoor is 't te laat.
Gijs.
Als je er niets anders uit weet te halen....
Karel.
Wat dan toch?
Gijs.
Als ik 't je zei, zou ik je toch weer een raad geven. Denk er dus maar eens zelf over na.
Karel.
Denken, denken! Ik heb veel te veel dingen aan mijn hoofd om nu ook nog raadseltjes te gaan oplossen! - Misschien meent u wel, dat ik goed zou doen maar dadelik mijn toevlucht te nemen tot zo'n zoet lijntje als | |
[pagina 73]
| |
uw advokaat ten slotte gebruiken moest. Reken daar niet op! Van overeenkomstjes en beloftetjes: als jij dit doet, doe ik dat, moet ik niets hebben!
Gijs.
Heel goed, mijn jongen, houd jij je dan maar aan de wet.
Karel
(steeds meer opgewonden.)
Dat zal ik ook; dat zal ik ook! Maar ondertussen.... (op zijn. horloozje kijkend) Ondertussen zou ik waarachtig mijn pasieënten vergeten. Om tien uur moet ik in het ziekehuis zijn (haastig opstaande) U neemt me niet kwalik.
Gijs.
Doe je plicht en bekommer je niet om mij.
Karel
(bij de linker zijdeur.)
Als u iets nodig heeft, bel dan Dientje maar (af.)
| |
Tweede toneel.
Gijs, daarna Dientje.
Gijs
(alleen.)
Dat is een lelike misrekening, (langzaam naar de boekekast gaande en er boeken uitnemend) Ik had er me al een feest van gemaakt veel met Suze te wandelen en nu zit ik hier weer even eenzaam te koekeloeren als t'huis op de hei. Wat is een mens toch dwaas! Eerst ben je vrij en wil je met alle geweld trouwen. Eenmaal getrouwd beweeg je hemel en aarde om weer van je vrouw af te komen en ben je eindelik voor de tweede keer vrij, dan
| |
[pagina 74]
| |
zoek je weer naar een gelegenheid om samen te zijn met.... een vrouw! (hij blijft voor de kast staan en neemt er verschillende boeken uit, waarin hij even bladert.) Von Hartmann.... De neurasthenie.
Dientje
(van links opkomend.)
Meneer Ten Does, hier is een telegram voor onze meneer.
Gijs.
Een telegram? (hij houdt het telegram een ogenblik in handen) Wel Dientje, de dokter is naar het ziekehuis. Als je hem het telegram daar eens bracht.
Dientje.
Dat kan ik wel even waarnemen (af.)
Gijs.
Zou dat van Suze zijn? Zou ze terugkomen? Ik mag 't lijden; maar 't zou me toch verwonderen. (een boek inkijkend) Chamfort! Die komt me juist van pas (hij begint te lezen staande voor de kast.)
| |
Derde toneel.
Gijs, Suze, Henriette, later Dientje en een andere meid.
Suze
(de linker zijdeur voorzichtig openend en naar binnen glurend.)
Net, zoals ik berekend had: Karel is uit. (tot Henriette, die nog buiten is) Kom maar (nu eerst bemerkt zij Gijs) O, jee!
| |
[pagina 75]
| |
Gijs
(zich omwendend.)
Wat is dat? - Nu al terug?
Suze
(verward).
Hé, oom! Guns, het spijt me erg, dat....
Gijs.
Dat je me hier vindt.
Suze.
Neen, het spijt me, dat ik er niet aan gedacht heb, dat u zou komen.
Gijs.
Trek je dat niet aan. Het heeft me aan niets ontbroken. En hoe gaat het mijn nicht Henriette? Kom jij het afgedwaalde schaap terugbrengen?
Henriette.
Niet presies.
Suze.
Ach oom, wat ik u bidden mag: verraad ons niet.
Gijs.
Verraden?
Suze.
U weet natuurlik al, dat ik weggelopen ben.
Gijs.
Had je dat soms geheim willen houden?
Suze.
Neen.... hoewel.... maar u weet niet waarom. | |
[pagina 76]
| |
Gijs.
Geloof je, dat Karel de reden verzwegen heeft?
Suze.
Wat hij zelf niet goed begrijpt, kan hij u toch niet vertellen.
Gijs.
O, meen je, dat hij niet begrijpt....
Henriette.
Suze, bedenk, dat we niet veel tijd hebben.
Suze.
Ja, ja, ga jij maar vast aan het inpakken en bel de meiden om je te helpen. Ik leg oom Gijs alles in twee woorden uit en zodra ik klaar ben, kom ik ook....
Henriette.
Goed, goed! (rechts achter af; na een ogenblik hoort men haar bellen.)
Suze
(haar hoed afzettend.)
Oom, luister nu gauw. Karel en ik zijn aan de kriezis.
Gijs.
De kriezis? Wat de kriezis in een ziekteproses is, weet ik en ik heb ook wel eens uit de verte wat van een mienisterieële kriezis gehoord; maar een kriezis tussen man en vrouw....
Suze.
't Is allemaal hetzelfde! | |
[pagina 77]
| |
Gijs.
O, zo!
Suze.
Toen ik nog op school was, heb ik de mama van een meisje eens horen zeggen: wanneer je getrouwd bent komt er vroeg of laat een kriezis en van die kriezis hangt je hele verdere leven af. Ik heb daar eerst om gelachen; maar nu ik weet hoe 't gegaan is met Henriet en Frans en Cornelia en Jakob, moet ik erkennen, dat zij gelijk heeft gehad.
Gijs.
En dus zijn Karel en jij aan jelui kriezis.
Suze.
Juist! Karel wil me op de kop zitten en weet u waarom? Alleen uit angst, dat ik anders hem op de kop zou zitten. Maar oom, dat is onzinnig, want als Karel zich op de kop liet zitten, dan zou ik hem niet meer uit kunnen staan.
Gijs.
Houd je dan nog van hem?
Suze.
Dat is ook een vraag!
Gijs.
Neem me niet kwalik. Als een vrouw van haar man wegloopt, dan.... | |
[pagina 78]
| |
Suze.
Ja, ziet u, dat zit eigenlik zó in elkaar. Zodra wij getrouwd waren merkte ik, dat Karel me wilde behandelen als een onmondig schaap. Dat ben ik niet en daarom dacht ik terstond: mannetje, dat moet ik je af leren; maar toen hij nu hoe langer hoe verder ging en zelfs van blindelings gehoorzamen begon te praten, toen werd ik toch zo woedend, dat ik in mijn binnenste zei: dat nooit, liever loop ik weg, dan me als een rekruut te laten drillen.
Gijs.
En toen ben je weggelopen.
Suze.
Ja.... maar.... toen ik nu eenmaal weg was.... O, wat heb ik naar Karel verlangd!
Gijs.
Dus wil je je toch weer met hem verzoenen?
Suze.
Zeker, maar niet zo gauw. Ik zeg u immers: het is de kriezis, waarvan ons hele verdere leven afhangt.
Gijs.
Maar wat wil je dan voor 't ogenblik doen?
Suze.
Hem een flinke les geven.
Gijs
(met klimmende verbazing).
Aha! En mag ik ook weten, waarin die les zal bestaan? | |
[pagina 79]
| |
Suze.
Dat moet u zelfs weten, want als u me tegenwerkt kan ik niets beginnen.
Gijs.
Je hebt me dus nodig.
Suze.
Juist.
Gijs.
Des te beter, lieve kind. Dat is op mijn leeftijd net enige middel om met een jong aardig vrouwtje op goede voet te komen.
Henriette
(aan de deur twee onde portretten vertonend).
Suze, moeten de portretten van je papa en mama ook ingepakt worden.
Suze.
Zeker. Alles gaat mee. (tot Gijs teruggekeerd). Luister. Ik heb eerst geprobeerd met vriendelike woorden Karel eens aan zijn verstand te brengen, dat hij niet zo schoolmeesterachtig met me moest omgaan. Maar dat hielp niet.
Gijs.
Zo.
Suze.
Ach oom, weet u wat ik al eens meer gemerkt heb? Hoe knapper man, hoe dommer hij dikwijls doet tegenover vrouwen.
Gijs.
En je vindt Karel knap. | |
[pagina 80]
| |
Suze.
O, heel knap!
Gijs.
Komaan, dat treft hij.
Suze.
Als ik hem nu zijn domheid maar kon doen inzien.
Gijs.
Hoe denk je dat aan te leggen?
Suze.
Door hem het bewijs te leveren, dat hij mij niet aan een touwtje heeft en dat.... als ik bij hem blijf.... ik 't niet gedwongen doe, maar vrij, helemaal vrij, omdat ik 't wel zo verkies en omdat ik van hem houd.
Gijs.
Lieve kind, met die.... mannelike opvatting had je beter gedaan niet te trouwen.
Suze.
Dat is nu eenmaal gebeurd en.... wat doet 't er ook toe, of je samen naar het stadhuis bent geweest?
Gijs.
Och, neen! (ter zijde) Al weer een mannelike opvatting.
Henriette
(aan de deur een hoed vertonend).
Moet deze oude hoed ook mee? | |
[pagina 81]
| |
Suze
(lachend).
Neen; die mag Karel houden. (tot Gijs teruggekeerd) Maar nu weet u nog altijd niet, waarin u me helpen moet.
Gijs.
Ten minste....
Suze.
Ik ben naar een advokaat gegaan.
Gijs.
Jij ook al?
Suze.
Op raad van Henriet. Ik had aan Karel schriftelik verzocht mijn kleren en al wat verder van mij is, op te zenden naar Den Haag; maar daar heeft meneer per telegram eenvoudig voor bedankt.
Gijs.
En wat zegt je advokaat daarvan?
Suze.
Mijn advokaat zei: uw man is in zijn recht. Maar.... ons recht staat in verschillende wetboeken. Als hij zich houdt aan 't ene, dan moet u u houden aan 't andere. U heeft geen recht uw boeltje op te eisen; dat staat vast; maar.... ziet u kans het met list weg te halen.... ga dan gerust uw gang.
Gijs.
Met andere woorden, besteel je man. | |
[pagina 82]
| |
Suze.
Hoe kan ik nu stelen, wat mijn eigendom is?
Gijs.
Dat is ook waar. Dus kom jij je eigendom stilletjes weghalen.
Suze.
Als u 't me ten minste niet belet.
Gijs.
Ik.... me steken tussen man en vrouw en nog wel tussen een man en een vrouw, die van elkaar houden? Ik zal er wel voor oppassen.
Suze.
Dan ga ik aan het werk. Karel is in het ziekehuis; dat weet ik. We hebben een rijtuig met imperieaal voor de deur en het stasieon is vlak bij.
Gijs.
Maar de meiden?
Suze.
Die zijn op mijn hand en dan: voor een fooitje....
Gijs.
Daar kon je gelijk in hebben.
Henriette
(terugkerend gevolgd door Dientje).
Kom je nu eindelik? | |
[pagina 83]
| |
Suze.
Ik ben er al.
Henriette.
Je japonnen zijn ingepakt, je linnengoed en je toiletartiekelen ook. Kijk nu zelf eens rond, wat hier van jou is.
Suze.
In deze kamer.... die plaat, dit album en deze vaasjes, die ik nog van mama heb. Dan zijn hiernaast nog mijn boeken. Hier, Dientje! (zij geeft de plaat en het album aan Dientje en neemt zelf de vaasjes mee, in 't heengaan zeggend) Oom is gewonnen.
Henriette.
Ik merk met genoegen, oom, dat u partij trekt voor de vrouwen.
Gijs.
Ik trek partij voor de vrouwen? Ik, met mijn ondervinding?
Henriette
(lachend).
't Is waar ook; u is een gescheiden man. Ik dacht er zo gauw niet aan. Als man heeft u misschien de wijsste partij gekozen, want in een huwelik moet een mens kiezen tussen twee dingen: je tieranniezeert of je wordt getieranniezeerd.
Gijs.
Jij doet liever het eerste.
Henriette.
Vraag eens aan Frans, of hij niet tevreden is? | |
[pagina 84]
| |
Suze
(terugkerend).
Kom nu toch, Henriet. (tot Dientje en een andere meid, die, een zware mand dragend, haar volgen) Dien, zet die mand gauw op het rijtuig. (tot Henriette) Heb je de sleutel van de grote koffer?
Henriette.
Ja.
Suze.
Sluit 'm dan gauw. 't Is hoog tijd.
Henriette.
We hebben nog juist een groot kwartier, eer de trein afrijdt. (de meiden zijn links heengegaan, keren over het toneel terug en gaan nog twee maal met zware koffers voorbij;Henriette gaat rechts achter af).
Suze.
Oomlief, wil u 't me vergeven, dat ik voor deze keer mijn plichten als gastvrouw ergerlik verwaarloos?
Gijs.
Zeker, kind.
Suze.
U moet maar eens gauw terugkomen.
Gijs.
Ik zal beginnen met af te wachten, wat er wordt van jelui kriezis.
Suze.
Die zal best aflopen. Als Karel ziet, dat ik niet | |
[pagina 85]
| |
buig, zal hij wel eieren voor zijn geld kiezen en mij beleefd verzoeken terug te komen. En dan zal ik zeggen: goed; maar laat ik je eerst eens vertellen, wat ik onder een huwelik versta.
Henriette
(terugkerend).
Suze, nu moeten we gaan; anders zal je nog zien, dat iemand Karel gaat waarschuwen en dat hij ons snapt.
Suze.
Dat mag zeker niet gebeuren. (zij zet haar hoed op;Henriette helpt haar).
Gijs.
Haast je dan maar.
Suze.
Gelukkig ligt het stasieon rechts en het ziekehuis links.
Henriette.
(tot Dientje, die met een koffer voorbij gaat). Gauw, Dien! gauw! Zeg, Suze, we geven alles als passaazjiersgoed aan; anders zou Karel er nog beslag op kunnen leggen.
Suze.
Goed, goed! Jij denkt toch aan alles!
Henriette.
Adieu, oom!
Gijs.
Adieu! Mijn hartelike groeten aan je tevreden echtgenoot! | |
[pagina 86]
| |
Suze.
Tot weerziens, oompje!
Gijs.
Het beste, mijn kind! (nadat de dames verdwenen zijn, gaat Gijs aan het venster staan) De bagaazje is er op; ze stappen er in; de kool is gestoofd.
| |
Vierde toneel.
Gijs, daarna Karel, daarna Dientje.
Gijs
(alleen.)
De kriezis, zei ze. Ik mag lijden, dat ze gelijk heeft; maar vrees er toch voor. In de regel worden zulke ziekten chronies. Ja, heren van de wet, dat komt er van, als je de natuur aan banden wilt leggen. Je kweekt ziekten en anders niet (hij herneemt het boek) Komaan, vriend Chamfort, help me nu eens nadenken over de menselike dwaasheden.
Karel
(opgewonden van links opkomend).
Oom, begrijpt u wat dit telegram betekent?
Gijs.
't Was immers goed, dat ik 't je liet brengen?
Karel
(snel invalllend).
Jawel; maar wat beduidt het?
Gijs
(lezend).
Blijf heden t'huis. | |
[pagina 87]
| |
Karel
(als boven).
Anders niet en geen ondertekening.
Gijs.
Het komt uit Den Haag.
Karel
(als boven).
Vermoedelik is 't dus van Jakob, of van Frans, of van Suze.
Gijs.
Het zal wel van Frans zijn.
Karel
(als boven).
Waarom?
Gijs.
Omdat.... Zie je hier geen veranderingen?
Karel
(zenuwachtig).
Veranderingen?.... Hier?.... In deze kamer.... Wat dan? Waar?
Gijs.
Kijk maar eens rond!
Karel.
Dat de plaat weg is?
Gijs.
Onder anderen. | |
[pagina 88]
| |
Karel.
En.... de vaasjes op de schoorsteen en.... het album, Suze's album? Hè? (hij loopt haastig rechts achter weg.)
Gijs
(alleen).
De kriezis! (hij gaat kalm zitten lezen voor de schrijftafel).
Karel
(na een ogenblik van stilte nog opgewondener terugkerend, gaat vlak voor Gijs staan en kan eerst van drift haast niet spreken).
Hoe is 't in de wereld mogelik?
Gijs
(kalm).
Beheers je, mijn jongen, beheers je. Doe, alsof je een pasieënt voor je hadt.
Karel.
Wel zeker! Maak nog maar gekheid op de koop toe! D'r kleren, weg! D'r toiletartiekelen, weg! D'r boeken, d'r portretten, al d'r kleine snuisterijen weg, weg, alles weg! Mijn huis leeggedragen! Wat zeg ik? Leeggestolen! En daar heeft u bijgezeten? Dat heeft u kalm aangezien en toegelaten! Jet, of misschien wel Suze zelf, of misschien die twee samen....
Gijs.
Juist, die twee samen.
Karel.
Die hebben op hun gemak alles weggehaald, wat hen aanstond en noch u, noch de meiden hebben zich daartegen verzet! God weet, of u niet een handje geholpen heeft! | |
[pagina 89]
| |
Gijs.
Had je me tot bewaarder van je inboedel aangesteld?
Karel.
Ach, wat een vraag!
Gijs.
Wat voor recht had ik Suze te beletten haar eigen goed mee te nemen?
Karel.
Haar eigen goed? Ben ik hier de baas of zij?
Gijs.
Dat weet ik niet.
Karel
(woedend aan de bel trekkend).
Dat wordt me nu toch al te gek! Ik ben het hoofd van de echtvereniging; ik heb het recht mijn vrouw te dwingen hier bij mij te blijven; aan mij hoort het bestier over al wat ons beiden toekomt en toch weigert Suze me te gehoorzamen; toch kan ik haar niet terughalen, als ze wegloopt; toch zou ik mijn inboedel het huis uit moeten laten dragen zonder daar iets tegen te kunnen doen?
Gijs.
Het lijkt dwaas; maar er is zoveel dwaasheid in de wereld. (Dientje verschijnt).
Karel.
Dien, ga dadelik naar meneer Ruuf en vraag of meneer eens wil komen zien wat er hier gebeurd is. | |
[pagina 90]
| |
Dientje.
Heel goed, meneer, (links af).
Gijs.
Je blijft dus vasthouden aan de wet.
Karel
(boos).
Ik heb u al gezegd, dat ik het afschrikkend voorbeeld van Frans voor ogen heb. Suze moet beginnen met het hoofd te buigen.
Gijs
(schouderophalend).
Jij moet 't weten.
Karel.
Sakkerloot, oom, u zou me ook al mijn geduld doen verliezen!
Gijs.
Dat artiekel schijnt je nog al eens te ontsnappen.
Karel.
Aan wie de schuld? Dat u me niet raden wil, goed; maar nu u Suze gesproken heeft, zou u me toch wel een wenk kunnen geven! Zeg me ten minste wat u denkt. U begrijpt toch wel, dat ik niets liever verlang dan met Suze weer op goede voet te komen. Ik houd dol van haar; ik geloof nog altijd, dat ze ook van mij houdt. Ik ben overtuigd, dat wij 't best samen zouden kunnen vinden, als....
Gijs
(snel invallend).
Als de dingen maar anders waren dan zij zijn. Ja; dat komt meer voor. | |
[pagina 91]
| |
Karel.
Steekt u nu al weer de draak met me?
Gijs.
Volstrekt niet. Als je weten wilt, wat ik denk, luister dan maar. - Wanneer twee mensen veel van elkaar houden.... zóveel, dat zij op een onbewaakt ogenblik de dwaasheid begaan hun beide indieviedueele willen tot één wil te laten samenbinden, dan bestaat hun enige kans van behoud daarin, dat zij ook inderdaad zoveel mogelik tot één wil worden. Volkomen lukt dit nooit. Voor een echt goed huwelik zouden twee engelen nodig zijn en nu heb ik.... misschien ben jij gelukkiger geweest; maar ik heb nog nooit één engel ontmoet. Ergo moeten echtgenoten 't altijd stellen met een ten-naasten-bij en dit ten-naasten-bij komt tot stand.... als 't tot stand komt.... of door konsessies of door een hete strijd. Frans en Henriette hebben de konsessies gekozen; jullie kiezen de strijd. Nu.... dat is een kwestie van smaak en van temperament.
Karel.
Denk u eens in mijn plaats.
Gijs.
Niemand kan zich in de plaats van een ander denken.
Karel
(wrevelig).
Bij benadering toch wel. Ik merk, dat Suze aanstoot geeft; ik word gewaarschuwd, dat een mooie betrekking me ontgaan kon. Wat had u nu in mijn plaats gedaan? | |
[pagina 92]
| |
Gijs.
Vroeger of tegenwoordig met mijn witte haren?
Karel.
Tegenwoordig.
Gijs.
De zaak met Suze besproken.
Karel.
Dat kon niet, omdat ik geheimhouding had beloofd.
Gijs.
Elk geheim tussen man en vrouw is een blinde klip in het vaarwater van hun huweliksboot.
Karel.
't Is wel mogelik; maar als Suze tot vandaag geduld had willen oefenen, dan wist ze er nu alles van. Melissen heeft me van morgen in het ziekehuis opgezocht en offiesieëel uitgenodigd dierekteur te worden van het Sanatorium voor zenuwlijders, dat hier wordt opgericht. Ziedaar; nu weet u 't ook!
Gijs.
Suze belet je toch niet ja te zeggen
Karel.
Dat doet ze wel! De heren willen niet alleen een dierekteur hebben; maar ook een dierektriese en die dierektriese moet voor de goede samenwerking de vrouw of de zuster zijn van de dierekteur. Eigenlik is dat denkbeeld nog afkomstig van mij-zelf. Ik heb eens aan Melissen gezegd: | |
[pagina 93]
| |
het verkeerde van een Sanatorium bestaat hierin, dat de pasieënten buiten de uren van geneeskundige behandeling te veel aan hun lot worden overgelaten. Dan gaan ze over hun toestand praten en oefenen zij in de regel een hoogst nadelige invloed op elkander uit. Men moest in een Sanatorium een beschaafde dame hebben, die zich met de geneeskundige leiding in 't geheel niet behoefde te bemoeien; maar die in overeenstemming met de dierekteur te waken had over de konverzasie, de bezigheden, de amuzementen en zo voorts. Dat denkbeeld vond instemming en ik scheen de aangewezen man om 't in toepassing te brengen; maar wat wil het geval? Een paar van de heren hadden bezwaren tegen Suze en daar maakten de anderen gebruik van om Spronsen aan te bevelen. Gelukkig heeft Melissen, die zeer op Suze gesteld is, veel invloed; maar de heren zijn toch overeengekomen, mij alleen te zullen benoemen, als zij vooruit weten, dat Suze dierektriese wil zijn en niet in naam, maar met hart en ziel.
Gijs.
Zo! Is dat de kwestie.
Karel.
En nu vraag ik nog eens: wat moet ik doen? Toen ik van morgen niet wist wat te antwoorden, heeft dat telegram me voor het ogenblik uit de brand gered; maar Melissen komt natuurlik op de zaak terug.
Gijs.
Ja, dan zal je het Sanatorium er aan moeten geven.
Karel
(snel invallend).
En mijn hele carrière opofferen! | |
[pagina 94]
| |
Gijs.
Of de zaak toch met Suze gaan bespreken.
Karel
(snel invallend).
En haar een middel aan de hand doen om me onder de duim te krijgen?
Gijs.
Zie je nu wel, dat raadgeven onzin is?
Karel.
Als u me ook dingen aanraadt, waarvan u overtuigd is, dat ik ze niet doen zal!
Gijs.
Dat ben ik niet. Ik houd jou voor een verstandig man en Suze voor een verstandig vrouwtje.... ten minste in jelui normale toestand.... en ik zou 't niets meer dan verstandig vinden, als jelui, in plaats van te harrewarren over je gezag, de wet, de gehoorzaamheid en dergelike gekheden meer, eenvoudig samen overlegden wat....
Karel.
U vergeet, dat Suze een vrouw is en dat er met vrouwen niet te redeneren valt.
Gijs.
Met mannen dikwijls evenmin.
Karel.
Ik weet heel goed, dat u me op dit ogenblik dwaas | |
[pagina 95]
| |
vindt; maar zoals de zaken staan, moet de toenadering van Suze's kant komen. Ik kan mijn waardigheid niet te grabbelen gooien en dat zou ik doen, als....
Dientje
(van links).
Meneer, daar is meneer Ruuf.
Karel.
Laat dadelik binnenkomen. (Dientje af.)
Gijs.
De man van de wet. Laten we hopen, dat hij het geneesmiddel zal brengen, dat ik niet vinden kan. | |
Vijfde toneel.
Karel, Gijs, Ruuf, later Dientje.
Ruuf
(van links achter).
Goede middag! Meneer Ten Does.
Karel
(voortdurend zeer zenuwachtig opgewonden en dus snel invallend).
Ga zitten, kerel en geef me raad.
Ruuf.
Tot je dienst.... als vriend; maar.... loop je weer van mij naar een andere advokaat, zoals eergisteren, dan onttrek ik me aan je zaak.
Karel.
Maak asjeblieft geen gekheid! | |
[pagina 96]
| |
Ruuf.
Ik zou 't niet durven.
Karel.
Je dacht, dat Suze uit eigen beweging terug zou komen, niewaar?
Ruuf.
Dat is te zeggen....
Karel.
Ik dacht 't ook; maar we hebben 't mis. Suze en ik zijn formeel op voet van oorlog.
Ruuf.
Zo.
Karel.
Zij heeft de vijandelikheden geopend door van morgen stilletjes over te komen en al, wat haar toebehoorde, weg te halen, terwijl ik in het ziekehuis was.
Ruuf.
Aha!
Karel.
Wil je de lege kasten en het lege toilet soms in ogenschouw nemen?
Ruuf.
Onnodig, onnodig!
Karel.
Je herinnert je, dat ze me schriftelijk verzocht heeft haar alles op te zenden, niewaar? | |
[pagina 97]
| |
Ruuf.
Zeker!
Karel.
Je weet ook nog, wat je me geraden hebt te doen.
Ruuf.
Ja. - Niets.
Karel.
Want, zei je, Suze kan volgens de wet niemendal beginnen.
Ruuf.
Juist.
Karel.
Wees dus zo goed en zeg me nu eerst: wat kan ik doen om het weggehaalde goed weer terug te krijgen?
Ruuf
(na enig nadenken).
Niets.
Karel.
Al weer?
Gijs.
Toch een krachtige steun, zo'n wet!
Karel
(geëxaspereerd).
Maar als mijn vrouw uit mijn huis dingen ontvreemdt, waarop zij volgens de wet geen recht heeft, dan moet de wet mij toch een middel aan de hand doen om die dingen weer terug te krijgen! | |
[pagina 98]
| |
Ruuf.
Jij kan wel zeggen, dat de wet dit of dat moet; maar de wet doet 't eenvoudig niet!
Karel.
Waar dient die wet dan toch toe?
Ruuf.
Daar heb ik nog nooit naar gevraagd.
Gijs.
Tot verschansing voor standjeszoekers!
Karel
(opgewonden rondlopend).
't Zij zo! - Laat ze haar goed houden! - Wat kan 't me ook schelen?.... (voor Ruuf staande blijvend) Maar nu wat anders! Suze of liever Jet, want die zit er natuurlik weer achter, schijnt van de zaak een soort spelletje te willen maken. Daar bedank ik voor, zie je. Nu zou ik haar voor het volgende alternatief willen plaatsen: òf ze keert ogenblikkelik terug, òf ik stel even ogenblikkelik een eis tot echtscheiding in. Dan ziet ze ten minste, dat het me ernst is. Wat kan ik nu doen om haar tot een keus tussen het een en het ander te noodzaken?
Ruuf.
Niets (Gijs barst in lachen uit).
Karel
(zeer boos).
Houd jij me voor den duivel ook voor de gek? | |
[pagina 99]
| |
Ruuf.
Ik denk er niet aan. Voor een verzoek tot scheiding van tafel en bed moet je nog één jaar en voor een echtscheiding wegens kwaadwillige verlating moet je nog vijf jaar wachten. En dan moet je vrouw in het eerste geval nog meewerken, want misdaan heeft ze.... niets.
Karel.
Ze is weggelopen, ze heeft de boel het huis uit gedragen; maar misdaan heeft ze niets. Hoeveel wetsartiekelen moet een vrouw dan wel schenden, eer de man wat tegen haar kan beginnen? - Is dat alles, wat jij uit de wet voor me halen kunt?
Ruuf.
Alles.... tenzij....
Karel.
Tenzij.... wat?
Ruuf.
Tenzij Suze tegen jou of jij tegen Suze.... maar ook dan moet Suze meewerken.... een aksie instelt tot echtscheiding ter zake van overspel.
Karel.
Overspel! Ben je razend! Denk je, dat ik die ellendige kwaadsprekers nog een schijn van gelijk wil geven? Denk je, dat ik Suze of me zelf er op wil laten aanzien, dat wij, die pas twaalf maanden getrouwd te zijn, nu al....? (buiten zich zelf van drift) O, kerel, ga weg, ga weg! Ik weet wel, dat je 't niet helpen kunt; maar al wat je zegt, maakt me zo kokend, dat ik...., dat ik.... Ja, ik weet niet, waartoe ik niet in staat zou zijn!
| |
[pagina 100]
| |
Ruuf
(ontsteld).
Je bent wel vriendelik. (hij neemt snel zijn hoed) Ik heb de eer, meneer Ten Does. (bij de deur) Als je denkt dat dit advies graties is geweest, dan heb je 't mis, hoor
(links achter af).
Gijs
(tot Karel, die buiten westen op een sofa neer is gevallen).
Ziezo! Bij de wet vinden we dus geen baat. Wat zou je er van denken, als we nu eens hulp zochten bij de goede vrienden?
Karel.
Oom, wat ik bidden mag....
Dientje
(van links achter).
Meneer, daar is meneer Melissen.
Karel.
Daar heb je 't nu al! Wat moet ik die man antwoorden? Ik ben niet t'huis!
Dientje.
Maar meneer Ruuf heeft aan meneer Melissen gezegd, dat u wel t'huis was.
Karel
(ten einde raad).
Laat hem dan maar binnenkomen! (Dientje af.)
Gijs.
Neem me niet kwalik; maar het wordt me hier al te grappig. Ik ga mijn koffertje weer inpakken. | |
[pagina 101]
| |
Karel.
Doe, zoals u wil.
Gijs
(hem de hand reikend).
Beterschap, hoor!
Karel
(gemelik).
Tot weerziens! (Gijs rechts achter af.)
| |
Zesde toneel.
Karel, Melissen, later Frans.
Melissen
(van links achter).
Goede morgen, dokter! Mag ik je nog eventjes plagen met mijn Sanatorium?
Karel.
Ga zitten, meneer Melissen, ga zitten.
Melissen.
Door dat telegram hebben we van morgen ons gesprek niet ten einde kunnen brengen. - 't Was toch niets ernstigs?
Karel.
Volstrekt niet!
Melissen.
Des te beter! Ik was al bang, dat je vrouw.... Ze is immers voor haar plezier op reis, niewaar? | |
[pagina 102]
| |
Karel.
Zeker. Ze loozjeert bij mijn schoonzuster in Den Haag.
Melissen.
Zie je wel! Ik dacht ook al. Waar bemoeien de mensen zich toch mee?
Karel
(gedwongen lachend).
Mag mijn vrouw niet uit loozjeren gaan?
Melissen.
't Is immers al te gek! Overal zoeken ze wat achter en zuigen ze venijn uit. Maar dat is niets. Den Haag ligt niet ver af: een briefje is gauw geschreven en misschien ga je er zelf even heen.
Karel.
Is er op eens zo'n haast bij de zaak?
Melissen.
Wat zal ik je daarvan zeggen. Je weet: een paar van de heren hebben altijd Spronsen gewild en als ze hem los hebben gelaten, dan is 't, omdat ik gezegd heb, dat zijn zuster een dweepster is, die het Sanatorium gebruiken zou om propaganda te maken voor haar sosiealistiese denkbeelden.
Karel.
Ja, ja.
Melissen.
Daar staat nu tegenover, dat men bedenkingen had tegen je vrouw. Ze kleedde zich te veel; ze was te mooi, | |
[pagina 103]
| |
ze hield van de pret enz. enz. Natuurlik heb ik van antwoord gediend. Wel alle dit en dat, heb ik gezegd, wat zijn dat voor bespottelik Harleveense praatjes! Zijn dan alleen lelike, onbehagelike, vervelende vrouwen tot iets ernstigs in staat? Ik zeg je, dat mevrouw Remdonk door haar beschaving, haar kordaatheid en haar opgeruimdheid juist de vrouw is, die we nodig hebben. Het spreekt van zelf, dat 't haar nog ontbreekt aan ondervinding; maar dat gebrek vermindert met de dag en ik sta er borg voor, dat zij onder de leiding van haar man uitstekend zal voldoen.
Karel.
Ik ben u biezonder dankbaar, meneer Melissen, heel biezonder....
Melissen.
Ja wel; maar nu is die reis gekomen, zie je. Daar praten de mensen kwaad van. Ik behoef je niet te zeggen wat ze vertellen; maar.... kort en goed: de heren verlangen, dat je dadelik beslissen zult voor je zelf en voor je vrouw.
Karel.
Dadelik, dadelik! Suze zit in Den Haag en u begrijpt....
Melissen.
Ik begrijp er alles van en ik heb dan ook gedaan gekregen, dat ze je tweemaal vier en twintig uren tijd zullen laten.
Karel.
Waartoe die haast? | |
[pagina 104]
| |
Melissen.
Die haast is overdreven; maar er bestaat toch wel een grond voor. Spronsen heeft nog een andere aanbieding gekregen. Neemt hij die nu aan en zegt je vrouw ten slotte: neen, dan zouden wij helemaal achter het net vissen.
Karel.
't Is goed, meneer Melissen. Binnen tweemaal vier en twintig uren zal u onze beslissing hebben.
Melissen.
Uitstekend! Dan vertrouw ik, dat de zaak in orde is. Neem me niet kwalik, dat ik je een ogenblikje opgehouden heb.
Karel.
Volstrekt niet! Ik zal u even uitlaten.
Melissen.
Geef je geen moeite; ik zal de deur wel vinden.
Frans
(binnentredend als de beide anderen juist voor de deur links zijn aangekomen).
Pardon.
Karel
(verbaasd).
Frans, jij hier?
Melissen
(tot Frans).
Bonjour, meneer! Het ga je wel, dokter. | |
[pagina 105]
| |
Zevende toneel.
Karel, Frans.
Karel
(gejaagd).
Je komt natuurlik van Suze. Wat wil ze nu eigenlik?
Frans.
Je zult alles vernemen, als je me kalm, maar kalm wilt aanhoren.
Karel.
Goed, goed; maar ik zeg je vooruit, dat ik van halve maatregelen niets weten wil. De grap heeft lang genoeg geduurd; er moet een eind aan komen. Onze lieve stadgenoten houden er zich al mee bezig. Ze opperen vermoedens; ze verzinnen histories; ze babbelen en mijn vijanden maken daar gebruik van om me zooveel mogelik kwaad te doen. Daarom verkies ik nu elke oplossing, waarmee ik ruiterlik voor de dag kan komen, boven een voortduring van het geheimzinnig gescharrel, waarover ik moet zwijgen. Ik bedank er voor....
Frans.
Maar, Karel, is dat nu me kalm aanhoren? Ik heb nog geen woord kunnen zeggen. Je bent dadelik zo opgewonden!
Karel.
Me dunkt, dat ik daar reden voor heb! Maar 't is goed: begin maar; ik luister (hij biedt Frans een stoel aan, gaat zelf een ogenblik zitten; maar springt telkens weer op; zijn zenuwachtigheid neemt voortdurend toe).
| |
[pagina 106]
| |
Frans.
Heb je mijn telegram ontvangen?
Karel.
Ja; te laat.
Frans.
Dat spijt me; maar uit mijn waarschuwing heb je toch kunnen opmaken, dat ik niet sta aan de zijde van je vrouw en Henriette. Ik wens dan ook geen partij te kiezen; maar op te treden als pacificator.
Karel.
Zonder instruksies?
Frans.
Zonder instruksies.
Karel.
En dat doe je uit eigen beweging?
Frans.
Geheel uit eigen beweging.
Karel.
Hoe durf je 't?
Frans
(geërgerd).
Ja, hoor eens: ik heb innig met jelui te doen en ik vind 't alleronaangenaamst, dat er in onze famielie iets voorvalt, waarmee de publieke opienie zich gaat bemoeien; maar als je nu begint met me te beledigen, dan.... | |
[pagina 107]
| |
Karel.
Neen, neen, neen! Ik trek mijn woorden in. Zeg, wat ik je bidden mag, wat je te zeggen hebt.
Frans
(kalm).
Je zult me wel het recht niet willen betwisten me zelf de oudste te noemen van ons beiden.
Karel
(snel invallend).
Het komt niet in me op!
Frans.
Tegenover jou mag ik dus zonder enige pedanterie spreken van mijn meerdere ondervinding.
Karel
(snel invallend).
Spreek er van; spreek er van!
Frans.
Welnu; die ondervinding heeft me tot het inzicht gebracht, dat onze wetgeving op het punt van het huwelik zeer onvolledig is.
Karel.
Wel, wel!
Frans
(steeds bedaard).
Indien de verhouding van man en vrouw nauwkeuriger geregeld was, als hun wederzijdse rechten en verplichtingen scherper waren afgebakend, dan zouden er, mijns inziens, veel minder ongelukkige huweliken bestaan. | |
[pagina 108]
| |
Kare1.
Een mooie kwestie voor de juristen-vereniging. In afwachting raad ik je aan de zaak eens met oom Gijs te behandelen.
Frans.
Dat wil ik met genoegen doen. Vroeger heb ik dit alles zelf niet zo duidelik ingezien; maar Henriette met haar kloek verstand....
Karel.
Hoe noem je dat artiekel?
Frans.
Ja, Karel, ik weet heel goed, dat jij niet erg op Henriette gesteld bent; waarschijnlik, omdat je te veel tegen haar opziet....
Karel.
Acht je dat waarschijnlik?
Frans.
Maar dat doet hier niets ter zake. Ik wil maar zeggen, dat er tussen Henriette en mij een schriftelike regeling.... een soort modus vivendi, tot stand is gekomen, die aanvult, wat er aan de wet ontbreekt.
Karel.
Aha!
Frans.
Het denkbeeld van zulk een regeling heeft jou nooit toegelachen. | |
[pagina 109]
| |
Karel.
Dat zal wel waar zijn!
Frans.
Maar als ik je nu zeg, dat ik me nooit gelukkiger heb gevoeld dan sinds die modus vivendi onze verhouding om zo te zeggen beheerst? Als ik je nu verzeker, dat sedert die tijd Henriette een engel voor me is, dat er nooit weer een minder aangename woordenwisseling tussen ons heeft plaats gevonden, dat we ons verheugen in een omgang, zoals er misschien geen tweede....
Karel.
Besluit, mijn jongen, besluit!
Frans.
Hemelse goedheid, wat ben jij haastig gebakerd! Zou je 't dan zo verkeerd vinden, dat je je eens aan mij spiegeldet en....
Karel.
Ik aan jou?
Frans.
Bedaard, bedaard! Laat ik je nu even voorlezen welke overeenkomst ik ontworpen heb om je huweliksgeluk, je huiselike vrede op nieuwe en hechtere grondslagen te vestigen. (Karel gaat opgewonden rondlopen) Wil je even luisteren?
Karel
(zich bedwingend).
Lees maar! | |
[pagina 110]
| |
Frans
(lezend).
Ik, ondergetekende, de juistheid erkennende van de bedenkingen door vrouwe Suze van Grevelingen, mijne beminde echtgenote, gemaakt, rakende de tussen haar en mij bestaande samenleving, waarin de haar toekomende rechten, meer bepaald hare vermogensrechten, niet, altans niet voldoende, zijn geregeld, terwijl de aanspraken, welke zij daaraan rechtmatig kan ontlenen, evenmin afdoende zijn gewaarborgd en van ganser harte aan hare mijns-inziens-gegronde bezwaren wensende tegemoet te komen ter instandhouding en bevordering van de goede verstandhouding tussen ons beiden, verklaar hierbij mij volgaarne te verbinden tot de stipte naleving van hetgeen hieronder nader in biezonderheden is op schrift gesteld, welke bepalingen op verlangen van mijne echtgenote overigens voor wijziging en aanvulling vatbaar zijn.
Karel
(het papier van Frans neerslaande).
Zeg eens: ben jij dol geworden?
Frans.
Een ogenblikje, een ogenblikje! De redaksie van de verschillende artiekelen staat nog niet vast; maar dat is ook onnodig. Je kunt best een voorlopig stuk tekenen. Inhoud en strekking komen hierop neer. (leest verder) Een groter deel van de inkomsten Suze toekomende (sprekend) bijvoorbeeld 3/5 of 4/5 (lezend) zal ter harer beschikking staan. Hiermede zal zij vrij zijn zich te kleden zoals zij wil, te leven gelijk zij wil, zich te amuzeren naar haar wil. Ik verbind mij hierop nimmer
| |
[pagina 111]
| |
enige aanmerking te zullen maken en zal alleen, wanneer het een of ander onze gemeenschappelike belangen mocht benadelen, door Suze hierop te wijzen, met haar te rade gaan hoe dusdanig nadeel te herstellen of....
Karel
(hem het papier uit de handen rukkend en het verscheurend).
Schei maar uit! Hier is mijn antwoord voor Suze of degeen, die....
Frans.
Maar Karel, is dat nu een manier!
Karel
(razend).
Ik heb geluisterd. Nu is 't jou beurt! Ondanks al je ondervinding acht ik je niet in staat de onzin, die je me voorgelezen hebt, zelf bijeen te flansen! Spreek me nu maar niet tegen! Ik zeg je, dat Jet er achter zit en daar blijf ik bij. Maar als ze me had willen noodzaken om geen hand uit te steken tot een verzoening en onverbiddelik te blijven eisen, dat Suze hier terug zal keren en zich onvoorwaardelik onderwerpen, dan had ze geen beter middel kunnen bedenken dan jou op mijn dak te zenden met zo'n papier vol zotte bepalingen! Zeg haar, dat ik nu vast besloten ben morgen door mijn advokaat aan Suze een ultimatum te laten stellen. Ik zal des noods weten te dwingen; maar in geen geval laat ik me dwingen. En weet je waarom niet? Omdat jij, broerlief, in mijn ogen het levende voorbeeld bent van het bespottelike mispunt, waartoe een man zich zelf verlaagt, wanneer hij zich door een vrouw laat ringeloren en de wet stellen! | |
[pagina 112]
| |
Frans
(woedend).
Karel, Karel.... je bent een.... kwajongen! (links af).
Karel
(alleen).
Dat geeft ten minste lucht! (Hij schenkt zich een glas water in en drinkt) En nu naar Ruuf!
(links af).
|
|