maak geen aanspraak op de plaats, die hij nog in je hart inneemt, maar kom mij schoorvoetend voor een ander plekje aanbieden, nu ik weet dat het hem ernst is nooit weder bij ons terug te keren. Je staat thans alleen in de wereld, Clara, en de wereld is kwaadsprekend. Slechts wanneer je mij uitdrukkelijk het recht er toe geeft, mag ik als beschermer van jou en je moeder optreden.”’
‘Ja, moeder, zo sprak hij waarlijk, wij hadden aan een beschermer, als hij, toen wel behoefte.’
Nauwelijks had Clara deze woorden geuit of een schelle fluit trilde door de lucht.
‘Daar is de trein’ riep zij uit. ‘Laat ons snel licht aansteken.’
Spoedig brandde de grote lamp in het gezellig salon, waren de gordijnen neergelaten en was de grote leuningstoel, waarin Heykoper zich bij voorkeur neerliet, aan de tafel geschoven. Voordat hij echter de afstand van het station naar de villa afgelegd kon hebben, werd er reeds aan de deur getikt, en verscheen op Clara's ‘entrez’ een telegraafbode met een bericht, geadresseerd aan A. Heykoper.
‘Uit Holland? Van wie zou dat wezen?’ vroeg Elisabeth verbaasd, terwijl Clara het ontvangstbewijs invulde.
‘Ik kan het niet raden, moeder, maar een voorgevoel zegt mij dat het treurig nieuws inhoudt.’
‘Lieve kind, welk treurig nieuws kunnen wij nog uit Holland verwachten? Familie bezitten wij er niet meer, en ware vrienden hebben wij, Adolf en misschien Momstra uitgezonderd, er nooit gehad.’
De bode vertrok. Clara antwoordde niet, legde het gesloten papier voor Adolfs plaats neder, en ging naast haar moeder zitten. Aan het opgenomen handwerk vorderde zij echter niet, want haar blik bleef angstig op het telegram rusten. Zij kon het denkbeeld niet van zich afzetten dat er een verschrikkelijke tijding in vervat was.
Daar vloog de deur open, en trad Heykoper haastig binnen.
‘Dag vrouw, dag moeder, ziedaar mij gelukkig weer bij u aangeland!’
Snel wierp hij zijn reistas af, drukte Clara, volgens gewoon-