Geachte heer redacteur!
(1989)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Iets over germanismen en andere ismen[Als bestuurder van het Algemeen Nederlandsche Verbond houdt Emants zich regelmatig bezig met de bestrijding van bastaardwoorden. Vele ingezonden brieven in kranten en tijdschriften getuigen van deze activiteit. De hier volgende beschouwing roept weer allerlei reacties op die Emants op zijn beurt weer beantwoordt.]
Wie de mening is toegedaan, dat een taal niet gefabriekt wordt in de studeerkamers van taalgeleerden; maar zich ontwikkelt in de samenleving van een volk en dat taalwetten niet worden opgelegd aan die taal, maar afgeleid uit haar ontwikkeling, die moet ook inzien, dat kranten een grotere invloed op de ontwikkeling van de taal oefenen dan romans, novellen, wetenschappelike en andere boeken. Elk dagblad komt dageliks in de handen van vertegenwoordigers van alle standen, terwijl romans en novellenGa naar eind1) maar door weinigen - in ons land bijna uitsluitend door de middenstand en meer door vrouwen dan door mannen - worden gelezen, wetenschappelike en andere boeken hun weg vinden tot een nog beperktere lezerskring. Hier komt bij, dat heden ten dage in een krant vrij wel alles behandeld wordt, wat in het dageliks leven voorkomt en geen stijlsoort er steeds uit verbannen blijft. Heeft de redakteur van de een of andere rubriek de gewoonte een of meer bastaardwoorden te gebruiken, dan krijgen zijn getrouwe lezers die bastaardwoorden dus zo regelmatig onder de ogen, dat zij er gewend aan raken en zonder erg ze zelf gaan gebruiken. Het is derhalve zaak de invloed van de krant, met andere woorden van de journalisten, op de taal niet te onderschatten. Die invloed kan zeer heilzaam en kan ook zeer verderfelik zijn. Moeten nu alle bastaardwoorden worden afgekeurd en in de ban gedaan? Mijns inziens zeer zeker niet en gehoor gevend aan het verzoek van de redactie van Het Vaderland laat ik over het gebruik van Germanismen en andere ismen hier enkele opmerkingen volgen. Tegenwoordig bestaan daaromtrent drie meningen. De aanhangers van de eerste streven naar een volkomen zuiver Nederlands, veroordelen dus alle woorden en wendingen, die uit een vreemde taal zijn overgenomen en zouden gaarne alle oude, in onbruik geraakte, Nederlandse woorden in ere hersteld zien. | |
[pagina 48]
| |
De aanhangers van de tweede zeggen: de taal ontwikkelt zich van zelf in de mond van het volk. We hebben dus niets af of goed te keuren; maar moeten eenvoudig vaststellen hoe de toestand is. Wordt een Germanisme vaak gebruikt, dan gebruiken wij 't eveneens; raakt het weer in onbruik, dan leggen wij ons ook daar bij neer. Tussen deze twee uitersten bewegen zich de voorstanders van de derde mening (waartoe ondergetekende behoort) die zeggen: ontstaat aan een nieuw woord een behoefte, waarin de Nederlandse taal niet en een bastaardwoord wel kan voorzien, dan zal het bastaardwoord de taal verrijken en mag het gebruik er van niet worden afgekeurd; wordt echter een bastaardwoord ingevoerd, waaraan geen behoefte bestaat, hetzij omdat een woord van volkomen gelijke betekenis reeds in de Nederlandse taal aanwezig is, hetzij omdat een nieuw dergelik woord door de Nederlandse taal kan worden geleverd, dan dient men het bastaardwoord te veroordelen en moet het gebruik er van worden tegengegaan. Hier volgt nu dadelik uit, dat het onnadenkend bezigen van een bastaardwoord in elk geval moet worden afgekeurd. En nog scherper dient onze afkeuring zch te uiten, waar het invoeren en gebruiken van vreemde woorden louter geschiedt uit een dwaze zucht tot aanstellerij of naäperij, die niet alleen onze taal schaadt, maar ons nationaal karakter verlaagt, en belachelik maakt in de ogen van iedere verstandig denkende vreemdeling. De heer dr. C.G.N. De Vooys heeft ongetwijfeld gelijk, waar (Nieuwe Taalgids VIII) hij zegt: ‘Niet de onderscheiding tussen vreemd en inheems, tussen min of meer ingeburgerd en vernederlandst, maar de onderscheiding tussen de motieven van de gebruiker moet de doorslag geven’. Ik kan echter niet berusten bij zijn uitspraak: ‘wie de betekenis van een eigen taal, waarmee men volkomen vertrouwd is, van een moedertaal inziet, zal vreemde elementen niet kritiekloos aanvaarden.’Ga naar eind2) Hoe juist deze uitspraak moge klinken, het is niet te ontkennen, dat tal van Nederlanders de betekenis van een eigen taal, waarmee men volkomen vertrouwd is, voor ons volk òf niet, òf niet voldoende beseffen. Het onnadenkend of met afkeurenswaardige bedoeling aanvaarden van vreemde elementen in onze taal is een zó veel voorkomend verschijnsel, dat alle krachten moeten worden ingespannen om voor deze grote fout van ons volkskarakter aller ogen in Nederland nog bij tijds te openen. | |
[pagina 49]
| |
Waren wij niet behept met een misselike voorliefde voor al wat vreemd is, dan zouden wij er geen ogenblik aan denken ons goed woord ‘voorhanden’ op zij te zetten, om ‘voorradig’ te gebruiken, dat een naäperij is van het Duitse ‘vorräthig’. Toch kan men in onze winkels dageliks ‘voorradig’ horen en hoort men ‘voorhanden’ zo goed als nooit meer. Aldus verdringen de afkeurenswaardige woorden: ‘daadzaak’, ‘daarstellen’, ‘keelkop’, ‘lijden’, (zelfst. nw.), ‘neven’ (in samenstellingen), ‘boomwol’, ‘verslimmeren’, ‘vervolmaken’, ‘toonaard’ enz. onze goede woorden: ‘feit’, ‘vervaardigen’, strottenhoofd’, ‘ziekte’, ‘bij’, ‘katoen’, ‘verergeren’, ‘volmaken’, ‘toonsoort’ enz. Nu zullen wij ongetwijfeld goed doen de grenslijn tussen geoorloofd en verboden niet al te scherp te trekken. De letterkundige mag en moet voor zijn kunstwerken het recht hebben woorden te gebruiken en zelfs recht hebben woorden te gebruiken en zelfs woorden te smeden, waarvan een gewone briefschrijver, een journalist, een handelaar en 'n wetenschappelike schrijver verstandig doen zich te onthouden. Van menig woord, dat door Duitse invloed onze taal is binnen gedrongen, kan men ook zeggen: het kon zeer goed Nederlands zijn. Voorziet zulk een woord als ‘benutten’ of ‘begronden’ of ‘beïnvloeden’ dus in een behoefte, waarom zou men 't dan niet neerschrijven? Men hoort tegenwoordig zelfs wel woorden veroordelen, als ‘aanstichten’ waarvan het grote Woordenboek zegt: ‘men mag het wenschelijk achten, dat het niet geheel in onbruik gerake’. Maar als wij lachen om de verandering van Petersburg in Petrograd, van Eau de Cologne in Eau de Pologne, van Eltville in EltstadtGa naar eind3), dan dienen wij toch te bedenken, dat aan een dergelijke overdrijving een gevoel voor nationale waardigheid ten grondslag ligt, waarvoor wij liever benijdende bewondering dan afkeurende spotlust moesten gevoelen. Wij spotten wel wat gauw, en maar al te vaak met zaken, waarvan wij de waarde niet inzienGa naar eind4). Dat onze taal voor nieuwe zaken of begrippen de juiste woorden niet altijd gemakkelik tot onze beschikking stelt, is waar; maar dat menig bruikbaar Nederlands woord door onze verkeerde spotlust wordt geweerd is, dunkt mij, evenmin te lochenen. Wat anders dan misplaatste spot- en vitlust belet ons regenscherm te gebruiken in plaats van parapluie, verrespreker voor telefoon, verdediging (in wetten) voor defensie, verdieping (den Haag) voor | |
[pagina 50]
| |
étage, lijst van gerechten voor menu? Gaat hier niet voor belachelik en verkeerd door, wat integendeel goed en juist is? Maar... ik moet mij beperken tot de invloed van de kranten op het gebruik van afkeurenswaardige woorden en vormen. Tot mijn spijt is 't nooit in me opgekomen daar een lijst van aan te leggen, die tans enigermate aanspraak op volledigheid zou kunnen maken. Ik lees daar ook te weinig kranten voor. Ik kan dus alleen putten uit losse aantekeningen van me zelfGa naar eind5) en lijstjes mij door anderen toegezonden. En daaruit haal ik aan: In den Haag-Scheveningen bestaan wel een ‘slachthuis’, een ‘strandweg’ en een ‘wandelhoofd’, maar geen ‘abattoir’, geen ‘strandboulevard’, geen ‘pier’. Toch zijn de drie laatste woorden in de Haagse kranten schering en inslag. In Het Vaderland vond ik voor ‘tegenspraak’ ‘démenti’ (nog wel geschreven als dementie = krankzinnigheid), voor ‘kruk’ ‘handel’, voor ‘ten eerste, ten tweede’ ‘eerstens, tweedens’; voor ‘beloven’ ‘verspreken’ (wat iets gans anders beduidt), voor ‘gedenkteken’ ‘denkmaal’; voor ‘zielsziek’ ‘geesteskrank’, ‘verstorven’ voor ‘gestorven’; voor ‘schuilplaats’ ‘abri’; voor ‘vertaalster’ ‘overzetster’ (alsof er een veerpont in het spel was); voor ‘kennisgeving’ ‘kennisgave’; voor ‘verwoesting’ ‘ravages’; voor ‘wond’ ‘blessure’; voor ‘preek’ ‘predikt’; voor ‘verzaking’ ‘verzicht’; voor ‘gevlagd’ ‘gepavoiseerd’; voor ‘op eigen gezag’ ‘op eigen vuist’; voor ‘te hopen’ ‘hopelik’; voor ‘een geding beginnen of op touw zetten’ ‘een geding in of aanspannen’; voor ‘uitstalling’ ‘étalage’; voor ‘belang of belangstelling’ ‘interesse’; voor ‘in de lucht laten vliegen’ ‘opgeblazen’; voor ‘afgeweerd’ ‘afgewezen’ en natuurlik om de haverklap voor ‘meer’ ‘meerdere’Ga naar eind6). Uit andere bladen haal ik aan: voor ‘potlood’ ‘lodenstift’; voor ‘verslaggever’ ‘reporter’; voor ‘standje’ ‘krach’; voor ‘prentbriefkaart’ ‘ansicht-kaart’; voor ‘binnenland of achterland’ ‘hinterland’; voor ‘verkoopplaats of winkel’ ‘stand’; voor ‘verwaarlozen’ ‘vernalatigen’; voor ‘bedrog’ ‘fraude’; voor ‘wedstrijd’ ‘concours’; voor ‘wedrennen’ ‘races en courses’; voor ‘veestapel’ ‘veebestand’; voor ‘voldoende-zijn’ ‘uitreiken’ (wat al weer iets gans anders is); voor ‘helling’ ‘afhang’; voor ‘zoeklicht’ ‘schijnwerper’; voor ‘feestelik getooid’ ‘feestelik aangericht’; voor ‘op zich zelf ‘aan en voor zich’; voor ‘opschriften’ ‘inscripties’; voor ‘steengroeven’ | |
[pagina 51]
| |
‘carrières’; voor ‘geheel-onthouder’ ‘teetotaller’; voor ‘verkiezingsleus’ ‘verkiezingscry’; voor ‘briefwisseling’ ‘correspondentie’ enz.; Al is 't algemeen bekend, dat onze koningin prijs stelt op het gebruik van de Nederlandse taal, een verslaggever zal er niet licht toe komen haar een japon te laten dragen. Voor hem draagt zij een robe, die soms saumonkleurig is. Om goed de zotheid van dergelike uitdrukkingen te kunnen beseffen - waaraan wij helaas gewend zijn - stelle men zich even voor, dat een Franse verslaggever zou schrijven over la reine portant un japon couleur zalm. Zijn wij minder dwaas, nu wij omgekeerd Franse woorden gebruiken, waar Nederlandse behoorden te staan? Is een coiffeur een voornamer wezen dan een kapper; stellen wij ons bij een pantalon iets mooiers of deftigere voor dan bij een broek? Onnadenkendheid, aanstellerij en onbeholpenheid bezorgden ons ook nog de volgende verkeerde woorden en dwaze wendingenGa naar eind7): Het bestormen der winkels heeft iets nagelaten. (een erfenis?) Zich spoedigst aanmelden. (voor onmiddellik of ten spoedigste) Goed ingevoerde firma's. (voor goed- of alom bekende) Spitsburger. (voor burgerman, burgerbaas, kruidenier) Vastnemen. (voor gevangen nemen) Kennisgave. (voor kennisgeving) De oorlog heeft ook Nederland erg meegenomen. (waarheen?) Houdbaar. (voor duurzaam) Opgave. (voor taak) Opname. (voor opneming) Billik. (voor goedkoop; wat iets gans anders is) Met beslag gelegd. (voor in beslag genomen) Coupe. (voor snit) Strijken. (voor schrappen; wat al weer iets gans anders is) Maagdenrede. (erbarmelike vertaling van maidenspeech) Zegenbewust. (onzin voor: vol vertrouwen op de overwinning) Perle d'amour. (onzin voor parelmoer) Zette zich. (voor ging zitten) Safekast. (allergekste samenstelling van Engels en Nederlands voor kluis) Zich verlaten op. (voor vertrouwen op) Als ergerlik onzinnig voeg ik er nog bij: De daarbij in te slagen weg. (Het Vaderland) | |
[pagina 52]
| |
Alles gelijkent zich uit. (Het Vaderland) In de tachtig jarige jaren. (Het Vaderland) Hij verstond zich op de wapens. (Het Vaderland) Een schip raakt onslaags. (Het Vaderland) Keizer Wilhelm zoo hij is (Het Vaderland) moest natuurlik betekenen zoals hij is; maar betekent inderdaad: indien hij bestaat. Tot voor korte tijd kenden wij alleen gedegen goud; tans schijnen wij ook gedegen mensen te bezitten. In Het Vaderland waande een muziekbeoordeelaar van ‘fougue’ het woord ‘fougueur’ te mogen vormen. Waarschijnlik wist hij niet, dat in het Frans met fougueur de persoon wordt aangeduid, die aan een heler het gestolene verkooptGa naar eind8). Een advertentie van Mevrouw de douairière luitenant-generaal enz. heeft gelukkig geen navolging gevonden; maar het gevaar is groot, dat ‘beaarden’ ‘begraven’ gaat verdringen. Want ‘beaarden’ is ongetwijfeld goed, waar men wil aanduiden: zand werpen op de lijkkist; maar wordt het gebruikt als vertaling van ‘beërdigen’, dan is 't een zeer verwerpelik Germanisme. Nu sukses eenmaal burgerrecht heeft verkregen, doen wij zeker verstandiger te spreken van sukses-stuk dan van ‘Schlager’ dat in de volksmond geregeld wordt tot ‘slager’. Maar wat meende de winkelier wel te verklaren, die drukken liet: onze vooruitgang bewijst ons sukses en dus den volke verkondigde: onze vooruitgang bewijst dat wij... vooruitgaan? - Een uitmuntend werk verrichtte de Redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant door het samenstellen van een leidraad in zake afkeurenswaardige woorden en wendingen. Daar ik dit blad slechts zeer zelden onder de ogen krijg, kan ik alleen vermoeden, dat de woorden, in deze leidraad aangehaald, vroeger vaak in de krant zijn voorgekomen. Ik haal er uit aan: Bemerking, (verkeerd voor opmerking) Brengen. (verkeerd waar het staat voor bevatten. Het blad brengt enz:) Doel bewust. Ingaan op. (af te keuren voor treden in) Mild. (verkeerd voor zacht, mild weer) Hij kwam naar Parijs. (verkeerd voor: te Parijs aan) Opvallend. (verkeerd voor in het oog lopend) | |
[pagina 53]
| |
Opzichtens. (verkeerd voor ten opzichte van) Omgeving. (verkeerd waar omstreken is bedoeld) Opbewaren. (verkeerd voor bewaren) Rond. (verkeerd voor om) Pluimvee. (verkeerd voor pluimgedierte) Iemand op het oog hebben. (verkeerd voor het oog op iemand hebben) Op de spits drijven. (verkeerd voor overdrijven, te ver drijven) Stammen uit. (verkeerd voor stammen van) Teruglopen. (verkeerd, waar dalen is bedoeld) Trekken. (verkeerd, waar dagen voor een rechtbank is bedoeld) Voordracht. (verkeerd, waar voorstel is bedoeld) Kas. (verkeerd, waar fonds is bedoeld; ziekenkas) Bij alle afgekeurde woorden moet men echter bedenken, dat tal van tegenwoordig algemeen gebruiklike en als Nederlands geijkte woorden van vreemde oorsprong zijn. Elke taal ondergaat de invloed van andere talen; de taal van een klein volk zelfs meer dan de talen van grote volken. Aan onze taal de eis te stellen, dat ze louter bestaan zal uit zuiver Nederlandse woorden is even dwaasGa naar eind9) als verlangen, dat alle Nederlanders zuiver Nederlands bloed in de aderen zullen hebben. Wel mogen en moeten we er voor waken, dat al wat en al wie uit de vreemde tot ons komt, Nederlands worde en zich aanpasse aan ons karakter.Ga naar eind10) Het Germanisme van heden, hoorde ik prof. Verdam eens zeggen, is vaak de geijkte uitdrukking van morgen. Goed; het algemeen gebruik beslist dus. Maar dit algemeen gebruik kan tot stand komen door een verstandige keuze en ook door domheid, aanstellerij, karakterloosheid. Laat ons daarom tegen het werk van domheid, aanstellerij en karakterloosheid bijtijds verzet aantekenen! Op het streven komt het aan. Er zijn ongetwijfeld veel goede Nederlanders, die het bezit van een betrekkelik grote voorraad bastaardwoorden nog zo kwaad niet achten en van een overdreven ‘purisme’ verarming duchten voor onze taal, ja zelfs belemmering van onze vrijheid. Maar al geven wij hun in zo verre gelijk, als ook wij menen, dat het binnendringen van vreemde woorden evenmin altijd kan als altijd mag worden tegengegaan, toch dient op dit gebied de onverschilligheid te worden bestreden en het streven om van de eigen taal een goed gebruik te maken zoveel mogelik te worden aangemoedigd. In de Tweede Kamer heeft een Minister eens gezegd: | |
[pagina 54]
| |
‘Gewone Hollandse woorden worden vaak niet gekend, terwijl een vreemde uitdrukking voor de grote massa de schijn van bekendheid geeft.’ Ik heb helaas niet gelezen, dat een van onze honderd zogenaamde volksvertegenwoordigers daarop gevraagd heeft: zijn wij werkelik al zo ontaard? Zo ja, wat denkt de Minister dan te doen om die ontaarding tot staan te brengen? En tracht een journalist zich te verontschuldigen door te zeggen: we werken zo haastig, dan hoor ik in mij de vraag: behoorden de Nederlandse woorden niet vlugger en gemakkliker aan uw pen te ontvallen dan de vreemde, die toch altijd ‘gezocht’ blijven? In Het Vaderland van 24 December las ik: ‘over het geheele geïnundeerde district in Vlaanderen avanceerden de geallieerden.’ Is 't niet merkwaardig, dat wel deze bastaardwoorden in de schrijver opkwamen; maar niet de veel eenvoudigere: over het gehele overstroomde gebied in Vlaanderen kwamen de bondgenooten vooruit? De uitspraak: ‘de taal is gans het volk’ moet geen aanleiding kunnen geven tot het stellen van de vraag: bestaat er dan wel een Nederlands volk. In het Gedenkboek van de Nieuwe Gids schreef Dr. H. Réthy: ‘Enkel in zijn taal toch leeft een volk en geen vreemde overweldiging vermag iets tegenover de in de taal zelfbewuste en krachtig zich handhavende eenheid van volksbestaan. Geen volkspersoonlikheid zonder volksbewustzijn, geen wereldburgerschap zonder behoorlik vervuld staatsburgerschap, geen echte en rechte waardering van vreemde geestesvoortbrengselen, zonder uitgesproken liefde voor eigen geestesvoortbrengsel bij uitnemendheid, voor eigen taal.’ Ik voeg er bij: wie weet, of niet zeer spoedig op een kongres van Europese mogendheden, waarvan de onzijdig-geblevenen zullen uitgesloten zijn, de vraag ter tafel zal worden gebracht: heeft de Nederlandse natie recht op een onafhankelik bestaan. Zullen wij dan de mogendheid, die de vraag oppert, in staat stellen te antwoorden: In deze tijd van opleving der nationaliteiten tonen van alle kleine volken de Nederlanders het minst: gehechtheid aan hun nationaal karakter en aan hun eigen taal? | |
[pagina 55]
| |
Aan heren journalisten de taak om door een goed en waardig voorbeeld bij voorbaat te tonen, dat dit antwoord geen waarheid zou bevatten.
(29 december 1914) |
|