Geachte heer redacteur!
(1989)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Beperking der vivisectie't Is meer gezegd, dat hij, die aan onze beschaving de vraag stelt: is de mens zelf vooruit gegaan en beter geworden, redenen te over vindt om die vraag ontkennend te beantwoorden. Moge ook vroegere ruwheid voor verfijning hebben plaats gemaakt, wreedheid, onverschilligheid voor alles, waar geen eigenbelang mee gemoeid is, grof egoïsme, huizen nog onverminderd onder de verfijndere vormen. Geen vredebond of vredesconferentie heeft nog een oorlog belet, geen gevoel voor recht en onrecht heeft nog een onderdrukking van mindere volken door meerdere kunnen verhinderen, geen eerbied voor zijn zwakkeren naaste heeft zonder den dwang van wetten en den weerstand van verenigingen, de mens nog verhinderd die zwakkere naaste uit te buiten en te beroven. In zo verre wij er naar sturen de krachten van de natuur meer en meer aan onze macht te onderwerpen en ons leven - namelik het leven van de rijken en machtigen - gemakkeliker en genot-voller te maken, gaan wij hard vooruit; maar op ethies gebied...? Dat daar de vooruitgang betwijfeld kan worden, bewijst reeds voldoende, dat deze vooruitgang veel minder duidelik merkbaar is. En toch... Toch gaat het niet aan deze vooruitgang geheel te loochenen, indien er maar één enkel flauw bewijsje voor te vinden is. Is er zo'n bewijsje? Me dunkt, dat er zelfs meer dan één zijn. Ten eerste zou ik in de algemene huichelarij, schoon op zich zelf een allerverfoeilikst kwaad, zulk een bewijs willen zien. Want, als er geen oorlog gevoerd wordt, zonder dat de edelste beginselen van bestrijding der korruptie, opheffing uit verdrukking, bevrijding uit banden worden verkondigd, om die oorlog te rechtvaardigen en de ware beweegredenen te bemantelen, bewijst dit dan niet, dat men die mooie motieven noodzakelik acht en dat men 't niet waagt alleen voor zijn ware, lelike motieven een strijd te ondernemen. En bewijst dit weer niet, dat er een algemene opinie bestaat, die het ethies goede wil, een algemene opinie, die reeds een kracht is, al valt het dan ook niet te ontkennen, dat die kracht nog gemakkelik valt te leiden en te mis-leiden vooral? Ten tweede is 't ook moeilik te loochenen, dat het socialisme meer altruïsme aan het licht brengt, dan men een poos geleden geneigd was aan het tegenwoordige mensdom toe te kennen. En dat dit altruïsme | |
[pagina 44]
| |
voorloopig nog gepaard gaat met een sterk partij-egoïsme, waardoor wederom haat en nijd worden gekweekt, terwijl het ook nog veel te vaak voortspruit uit een individueel egoïsme, dat in een gedroomde heilstaat op bevrediging hoopt, mag dit blind maken voor het vele goede inderdaad reeds door dit altruïsme gewrocht? Ten slotte lijkt ook de grotere zorg voor het dier mij een onbedriegelik teken van ethiese vooruitgang van de mens, want al komt dierenliefde ook voor bij onbeschaafde volken, dat deze dierenliefde betrekkelik algemeen goed wordt en zich openbaart in verordeningen en inrichtingen ten bate van dit dier, dit gebeurt toch pas in de nieuwste tijden en bij de hoogst staande naties.Ga naar eind1) Het ligt voor de hand, dat in de ogen van dierenvrienden de vivisectie een gruwel moest zijn, een van de ergste gruwelen, die zij terstond moesten bekampen. Een mens hoeft nog geen medestander te zijn van hem, die gezegd heeft: naar mate ik de mensen beter leer kennen, houd ik meer van de dieren, om dikwels meer medelijden te gevoelen met een gemarteld beest dan met een gemartelde mens. Ook hij, die niet lijdt aan ziekelike gevoelsverweking, kan moeilik ontkennen, dat een muis zich altijd nog enigszins beter kan verroeren en ook nog enigszins beter beschermd wordt dan de kikvors, het konijn, de kat of de hond, waarop de meeste proeven worden genomen. Wie in het menselik leven naar een schouwspel zoekt, dat op één lijn kan gesteld worden met het vertroetelde hondje, zich vriendelik op de achterste pootjes stellend, menend geliefkoosd te zullen worden, om plots roerloos gebonden neer te liggen op een snijtafel en gruwelik te worden gepijnigd, die zal moeten erkennen, dat een dergelike gruwel in het menselik bestaan toch maar een zeldzaamheid is, terwijl hij in de dierenwereld ieder ogenblik voorkomt. Geen wonder dus, dat er mensen opstonden, die verklaarden: zulk martelen mag niet langer worden gedoogd; geen vooruitgang van de wetenschap kan zo iets schandeliks rechtvaardigen. Toch gingen die mensen in de beginne te ver. Ze zagen niet in, dat de pijnverzachting, ja vaak de redding van de mens in vele gevallen niet anders te verkrijgen was dan door een wetenschap, welke slechts een schijn-wetenschap zou zijn, indien zij niet berustte op proeven en onderzoekingen, waarvoor 't toch altijd beter is een dier te nemen dan de mens zelf. En toen de beoefenaars van die wetenschap, op hun beurt over | |
[pagina 45]
| |
de ondervonden miskenning ontstemd, zich tegen de dierenvrienden ten strijde hadden aangegord, gingen pok zij te ver, gebruikten ze al te krasse woorden, bedierven ook zij hun eigen zaak. Tot er stemmen zich verhieven voor een vergelijk tussen de strijdende partijen, stemmen, die riepen: goed, laat de vivisectie een noodzakelik kwaad zijn, maar laat dan ook dat kwaad zoveel mogelik worden... beperkt. Door enigen van hen, die aldus spreken, is nu een kleine tentoonstelling geopend in Boschoord (Bezuidenhout 13). Wat er op die tentoonstelling te zien zal wezen, wil ik hier niet vertellen; maar wel wil ik opwekken tot een bezoek er aan, tot een steunen van het goede doel met die tentoonstelling beoogd. Want men weet het nog niet, hoeveel duizenden dieren er voortdurend nodeloos worden gefolterd. Dokters en geleerden genoeg zijn er, die beweren, dat vivisectie nooit noodzakelik is, dat door vivisectie niet één nuttige ontdekking is gedaan, dat vivisectie zelfs uitsluitend tot dwaalbegrippen voert aangaande de funkties der organen. Laat ons aannemen, dat zij overdrijven en het goede van de vivisectie voorbijzien, laat ons luisteren naar een professor Van Calcar, die beweert, dat proeven op dieren onvermijdelik zijn, al ware 't maar alleen voor de aanstaande chirurg, wiens handen anders immers verkeerd zouden staan bij zijn eerste operatie van een mens. Maar volgt daar nu uit, dat vivisectie vrijelik door iedereen mag worden verricht, dus ook door studenten en hogere burgerscholieren op hun kamers, dus ook door leraren, die niet weten op welke wijze het lijden der dieren tot een minimum kan worden beperkt? En volgt daar nu uit, dat eens genomen proeven eindeloos mogen worden herhaald om al maar weer te bewijzen, wat reeds lang en afdoende bewezen is, om te demonstreren wat zonder die proeven even goed kan worden aangetoond en verklaard? Is de vivisectie een noodzakelik kwaad, dat de uitoefening van dit kwaad dan uitsluitend gesteld worde in de handen van bevoegden, in de handen van hen, die er het begeerde goede mede weten te bereiken. Dit kan, al lijkt het ook niet gemakkelik, in een niet duidelik aan te geven hoe, waar, wanneer en door wie de vivisectie mag worden verricht. | |
[pagina 46]
| |
Maar zal zulk een wet tot stand komen, dan dient de vestiging van een publieke opinie er aan vooraf te gaan. Dat de kleine tentoonstelling op zichzelf in staat zou zijn zulk een publieke opinie te vormen, wil ik niet beweren, maar wat daar te zien is, wekt al licht het verlangen dieper in de kwestie door te dringen, en onder hen, die zich deze moeite willen getroosten, zullen er zeker maar weinigen gevonden worden, die niet instemmen met de wens: in alle geval moet een einde worden gemaakt aan het nodeloos martelen van duizenden onschadelike en onschuldige beesten.
(26 november 1906) |
|