Geachte heer redacteur!
(1989)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Een Society for Psychical research in Nederland.[Met name tijdens de ziekte van zijn echtgenote kwam Emants in aanraking met allerlei paranormale verschijnselen. Na haar dood zette Emants zijn onderzoekingen voort. Een overtuigd aanhanger van de ‘geestenhypothese’ is hij niet geworden. Frederik van Eeden zal niet ingaan op de suggestie aan het slot van Emants' artikel.]
In de loop van een lang uitgesponnen polemiek schreef de hoofdredakteur van een groot Haags blad eens: ‘Men gevoelt zich soms geneigd de pen er bij neer te leggen en zich te troosten met de troosteloze gedachte, dat polemiek één aanhoudend misverstand is.’ Die redakteur heeft de pen er nog niet bij neergelegd. Hij schijnt dus ten slotte de polemiek niet te houden voor één aanhoudend misverstand; maar dat de meeste polemieken bemoeilikt en verduisterd worden door tal van misverstanden... wie zal 't loochenen? En deze misverstanden zouden niet eens zo heel veel last veroorzaken, als ze maar niet in het leven werden geroepen en gehouden door bewuste en onbewuste kwade trouw. Onbewuste kwade trouw... misschien komen menigeen die woorden door hun innerlike tegenspraak onverenigbaar voor en lijkt de ganse uitdrukking dus onzinnig. Toch bestaat er wel degelik onbewuste kwade trouw. Zeg eens aan X: ik heb een appelboom in mijn tuin, maar door een eigenaardige bemesting van mijn grond gepaard aan een biezondere behandeling van die boom, is 't mij gelukt er in plaats van appelen een gans nieuwe vrucht aan te laten groeien. Iedereen kan bij mij de boom en vruchten komen zien. Mijn buurman echter, die weigert te komen kijken, beweert op grond van mijn verzekering, dat ik een ezel en een leugenaar ben. Wat zeg jij nu wel van die buurman. Tien tegen één, dat X antwoorden zal: die buurman oordeelt zonder kennis van zaken en is dus zelf dom of hij is... te kwader trouw. Zeg ook eens aan Z: ik heb een hond gekocht van A en die hond kent een alleraardigst kunststukje, dat hij dus hoogstwaarschijnlik van A geleerd heeft, daar hij vóór mij geen andere meester dan A heeft gehad | |
[pagina 24]
| |
en ik zelf aan honden geen kunstjes leer. Nu beweert B, dat ik lieg en knoei, want, zegt hij, ik heb je altijd gezegd: A is idioot en dus kan jou hond van A geen kunstjes hebben geleerd. Wat vin je nu wel van die B? Tien tegen één, dat Z antwoorden zal: B schijnt te menen, dat hij alwetend is, wat niet voor zijn verstand getuigt of wel hij is... te kwader trouw. En ga nu vervolgens eens na hoe dikwels X zelf zaken beoordeelt, waar van hij geen kennis heeft en hoe vaak Z zelf beweert, dat iets onmogelik is, alleen omdat het strijdt tegen zijn mening aangaande mogelikheden en onmogelikheden. In zulke gevallen zijn X en Z onbewust te kwader trouw. Een gesprek over het spiritisme begint doorgaans met de vraag: geloof je er aan; soms ook met de vraag: hecht je er aan. Onder spiritisme verstaat men dan stilzwijgend de leer, dat de mens of iets van de mens na zijn dood voortbestaat en zelfs in staat is zich dan aan levende mensen kenbaar te maken. Nu is 't duidelijk, dat als de mens na zijn dood werkelik voortbestaat, het er niets toe doet, of meneer P of juffrouw Q of mevrouw R dit al dan niet gelooft en nog veel minder of genoemde personen er al dan niet aan hechten. Verstandig denkend en sprekend zouden die mensen dus niet moeten vragen: geloof je er aan of hecht je er aan; maar acht je de zaak al dan niet bewezen, al dan niet waarschijnlik. Die vragen verneemt men echter zo goed als nooit. Er wordt geloofd en aangenomen, en er wordt niet-geloofd en verworpen. Er wordt geloofd door mensen, die wel over het spiritisme hebben gelezen, die proefondervindelik wél aan het spiritisme hebben gedaan: maar er wordt ook geloofd door mensen, die niet over het spiritisme hebben gelezen en proefondervindelik niet aan het spiritisme hebben gedaan. Eveneens wordt er niet-geloofd door mensen, die niets hebben gelezen, niets hebben gezien en wordt er ook niet-geloofd door mensen, die wèl hebben gelezen, wèl hebben gezien. Dat nu mensen, die niets over een zaak hebben gelezen en niets er van hebben gezien, ja, die zelfs verklaren er niets over te willen lezen er niets van te willen zien... dat zulke mensen zeggen: ik heb in deze noch een geloof, noch een ongeloof; ik weet er eenvoudig niets van, ik wil er ook niets van weten... we kunnen hun van die houding onmogelik een | |
[pagina 25]
| |
grief maken, al zouden we misschien wensen, dat zij belangstelling toonden en zich een oordeel trachtten te vormen. Dat mensen, die er wèl over hebben gelezen, er wèl verschijnselen van hebben gezien, het onderling niet eens zijn en, over een verklarende hypothese in twee of meer kampen verdeeld, elkander heftig met feiten, inductie's en deductie's bestrijden... we kunnen 't slechts natuurlik en begrijpelik vinden, daar één zelfde argument voor twee mensen niet dezelfde kracht, één zelfde feit voor twee mensen niet dezelfde betekenis bezit en zelfs het meest objektief redenerende verstand niet ontkomt aan de invloed van neigingen, die 't onmerkbaar wringen in de een of andere richting. Noch in het geloven of niet geloven, er van weten of niet weten alleen schuilt de onbewuste kwade trouw. Maar wat te zeggen van mensen, die zich op eens volkomen overtuigd verklaren en nu alle bezwaren tegen de aangenomen leer òf kortweg, zonder enig onderzoek waardeloos noemen, òf zó ver op zij schuiven, dat ze veinzen kunnen ze in 't geheel niet te zien? En wat ook te zeggen van mensen, die verklaren: ik weet er niets van, ik wil er ook niets van weten, want... alles moet bedrog zijn, omdat het anders in botsing zou komen met een overtuiging, die nu eenmaal bij mij vaststaat? Dachten zulke mensen logies en onbevooroordeeld door, ze zouden ongetwijfeld hun kwade trouw in deze moeten inzien; maar, verblind door hun nieuwe of door hun oude overtuiging, zijn ze tijdelik tot geen logies, onbevooroordeeld doordenken in staat en moet ten hunnen opzichte dus ongetwijfeld van onbewuste kwade trouw worden gesproken. Een Fransman heeft eens gezegd: l'homme ne veut pas être étonné. Dit geldt zekerlik voor hen, die bekrompen genoeg zijn te verklaren: ik heb nu eenmaal een overtuiging en ik noem alles wat die overtuiging aan het wankelen zou kunnen brengen, bij voorbaat en zonder enig onderzoek... onwaarheid, bedrog. Van hen evenwel, die aanstonds bereid zijn een nieuwe leer te omhelzen, alleen, omdat deze nieuw is en tot zekere hoogte met hun neigingen harmonieert, is het omgekeerde waar: zij willen juist wèl verwonderd zijn. Hoe is 't echter mogelik, dat zo weinig mensen bij machte zijn zich op het standpunt te plaatsen, van waar ze moeten inzien, dat elke | |
[pagina 26]
| |
menselike levensbeschouwing (en elke andere overtuiging) op zwakke gronden berust en dat het zaak is alle feiten, die deze levensbeschouwing dreigen omver te werpen en elke nieuwe leer, die zich uit de nieuwe feiten schijnt te ontwikkelen, ernstig en onbevooroordeeld te onderzoeken? Het ‘e pur si muove’ is mooi voor zover het steunt op geduldige waarneming, logiese beredenering en op een daarop-rustende overtuiging. Het ‘e pur si muove’ wordt domme koppigheid, zoodra het zich alleen beroepen kan op blinde ontkenning of blinde aanvaarding van 'tgeen men niet onderzocht, slecht waargenomen en in 't geheel niet overdacht heeft. 't Is waar, dat deze opvatting weer meer waarde aan de menselike rede toekent dan tegenwoordig te doen gebruikelik is; maar zij, die beweerd hebben, dat de rede toch altijd begint met iets te... geloven, verzuimden er bij op te merken, dat alle geloof altijd aangenomen of verworpen wordt door de... rede. Wat het spiritisme aangaat, ware 't zeer te wensen, dat zowel de gelovigen als de ongelovigen eens konden en wilden inzien hoeveel kwaad zij aan hun eigen zaken doen door een nauwkeurige kennisneming en een wetenschappelik onderzoek voor overbodig te verklaren, hetzij omdat men deze feiten voor verklaard, hetzij, omdat men ze voor bedrog verkiest uit te maken. Niets kan bedrog beter in de hand werken, dan het uitblijven van een onderzoek door onbevooroordeelde en bevoegde denkers; niets kan aan een gegeven verklaring beter twijfel wekken dan het blinde geloof, dat eenvoudig op zij schuift wat tot krities denken aansporen moet. De kwade trouw is evenwel aan beide zijden nog zó verbazend groot, dat men bij het waarnemen er van zich maar al te vaak gedrongen voelt het woordje ‘onbewust’ er niet aan toe te voegen.Ga naar eind(1) Het valt niet te ontkennen, dat de leer van een voortbestaan na de dood en van een ingrijpen door geesten in het aardse leven tal van vragen doet oprijzen, die de aanhangers der geestenhypothese voorloopig slechts beantwoorden kunnen met vage frases of volkomen ongestaafde beweringen. Maar het valt evenmin te loochenen, dat de tegenstanders der geestenleer òf hun toevlucht dienen te nemen tot een buitensporig vergroten van de macht en de kracht toegekend aan het subconsciente en de telepathie om zelfs dan nog niet in staat te blijken alle spiritistiese | |
[pagina 27]
| |
verschijnselen te verklaren, òf terugtrekken moeten binnen hun vesting van bekrompenheid en gewilde blindheid, waarin ze beweren: wat achter de muren ligt wil ik niet erkennen, en verklaar ik dus eenvoudig voor bedrog en inbeelding. Talloze malen is 't uitgemaakt, dat het bekende medium Home nooit van bedrog overtuigd is kunnen worden; toch houden de anti-spiritisten vol, dat Home een bedrieger was en dat zijn bedrog bewezen werd. Talloze malen heeft professor Crookes, die de geest van Katie King fotografeerde, de bewering tegengesproken, dat hij zijn uitgesproken overtuiging aangaande de werkelikheid der spiritistiese verschijnselen zou hebben herroepen; toch kan men van anti-spiritistiese zijde telkens en telkens weer vernemen, dat professor William Crookes indertijd beet werd genomen en tans dit zelf heeft ingezien en erkend. Evenals men aan de ene zijde de geestenleer niet aanneemt, omdat men moet, maar omdat men wil, zo verwerpt men die leer van de andere kant, ook omdat men wil en niet omdat men moet. Hoe weinigen zijn in staat zich tegenover een nieuwe leer te stellen als een gevoelig wit blad papier, waarop de feiten zich zelf moeten afbeelden, wier onderlinge vergelijking, aandachtige beschouwing en overdenking allengs en nagenoeg ook van zelf de juiste verklaring zal doen vinden. Emesto Bozzano geeft in zijn uitstekend werk Ipotesi spiritica e teoriche scientifiche een voorbeeld van onbewuste kwade trouw, dat te merkwaardig is om 't hier niet even te vermelden. In een zitting met Eusapia Paladino als medium in Februarie 1902 gehouden was een geleerde tegenwoordig, die er geen oogenblik aan twijfelde, dat al wat hij ging zien of horen bedrog en niets dan bedrog zou wezen. Toen zich nu merkwaardige verschijnselen voordeden, vroeg men aan die geleerde wat hij daar nu wel van zei. ‘Wel’ was het antwoord ‘als de heren weten willen wat ik denk, dan moet ik zeggen, dat het mij voor het ogenblik niet gelukt is te raden welke middelen het medium aanwendt om dit alles te weeg te brengen’. Bewijst dit antwoord reeds welk een noodlottige uitwerking vooringenomenheid op het logies denken kan hebben, Eusapia's daarop volgende opmerking toont ten duidelikste aan, dat zulk een vooringenomenheid niet alleen het denken van de geleerde | |
[pagina 28]
| |
verduisterde, maar bovendien het onderzoek ten zeerste schaadde. Want ten prooi aan de hevigste opwinding verklaarde zij: ‘Als u altijd aan bedrog denkt en niets anders ontdekken wil dan bedrog, dan zal u nog eindigen met mij tegen mijn wil te dwingen tot zulk een bedrog en vervolgens zal u me dan beschuldigen bedrogen te hebben’. Had de geleerde meneer ook maar één ogenblik onbevooroordeeld de mogelikheid aangenomen, dat spiritistiese verschijnselen kunnen ontstaan door een suggestie (van levenden en misschien ook van doden) op het medium uitgeoefend, dan had hij van te voren kunnen bedenken, dat het hier als overal zijn plicht was ter wille van een grondig onderzoek geen verklaring gereed te hebben eer hij nog iets had gezien of gehoord. Op te komen tegen al de dwaze praatjes ('t is goddeloos, 't is gevaarlik, je wordt er krankzinnig van enz.;) waarmede sommige mensen - die noch geloven, noch ontkennen - uit domme vrees of dito gemakzucht eenvoudig van alle onderzoek willen afhouden, zou in 't algemeen nutteloze woordverspilling zijn. Voor hen echter, die echter vragen: wat heeft dat spiritisme nu voor nut, zij hier nog even opgemerkt, dat zonder de prikkel van het spiritisme de studie van het subconsciente in de mens waarschijnlijk nooit tot de uiterst belangrijke uitkomsten geleid zou hebben, die deze studie nu reeds voor de psychologie heeft gehad. Welk nut een ontdekking of waarneming hebben kan, is geen mens in staat van te voren te beoordelen. Wie weet wat de telepathie nog oplevert, die zich al aardig op de voorgrond begint te dringen. Gelukkig zijn er in andere landen denkers te vinden geweest, die, zich heenzettende over de schijnbaar verstandige belachelikmaking door hen, die niet weten, omdat zij niet weten willen, en zich eveneens heenzettende over de hun-eigen-zaak-bespottelik-makende overdrijving door de gelovigen, die niet twijfelen, ook omdat zij niet twijfelen willen, het zoogenaamd occulte tot een onderwerp van ernstig onderzoek hebben gemaakt. Wie begeert te vernemen hoe wetenschappelik-denkende, logies-redenerende mensen een dergelik onderzoek beginnen en volbrengen, leze de Proceedings der Society for psychical research. Blijkt daar uit, dat de geleerde leden van dit genootschap het onderling al eens zijn, zodat wij hun uitkomsten maar hebben over te nemen? Volstrekt niet! | |
[pagina 29]
| |
Als professor J.H. Hyslop na zijn onderzoekingen met mrs. Piper tot de slotsom komt, dat alleen de geestenleer als hypothese hem lijkt te beantwoorden aan de dubbele eis van alle verschijnselen te kunnen verklaren en voldoende gesteund te worden door bewijzende feiten dan staan daar tegenover Frank Podmore en Hereward Carrington, die, hulde brengend aan genoemde onderzoekingen, toch tot andere uitkomsten menen te moeten komen. Doch nu vergelijke men eens hetgeen door deze wetenschappelik-denkende, logies en met-kennis-van-zaken-redenerende mannen vóor en tegen de zaak in het midden is gebracht met de bevooroordeelde beuzelpraat dageliks door gelovigen zowel als ongelovigen uit het publiek over het spiritisme ten beste gegeven. Gemakkelijk zal men dan de dwaasheid leren inzien van het nog-maar-altijd-door-blindelings-toeschrijven van alle spiritistiese verschijnselen aan bedrog en de grote waarschijnlikheid leren beseffen van de geestenleer zelfs in de ogen van hen, die deze leer nog steeds menen te moeten bestrijden. En waar nu Hereward Carrington, die geesten-hypothese bekampend, zegt: ongetwijfeld dekt deze leer al de feiten en is ze een hypothese, die we misschien genoodzaakt zullen worden aan te nemen, waar Frank Podmore moet toegeven, dat telepathie (de toevlucht van alle wetenschappelike bestrijders van de geesten-hypothese) het voortleven na den dood wel niet bewijst maar toch zeer krachtig suggereert, daar wordt het, dunkt mij, tijd, dat wij in Nederland eindelik ook eens een vereniging van onbevooroordeelde mannen krijgen om al wat occult lijkt te onderzoeken en de uitkomsten van hun onderzoek bekend te maken. Daardoor zal wel geen einde gemaakt worden aan de domme - zij 't onbewuste - kwade trouw, waarmede dit onderwerp heden ten dage in ons land (en ook elders) nog door de meeste mensen wordt bejegend; maar er zal ten minste een tegenwicht worden gevormd en de ernstig belangstellenden zullen te weten komen, waar zij deugdelik materiaal kunnen vinden om hun overtuiging op te bouwen. Dr. F. Van Eeden zou de man kunnen zijn om zulk een vereniging op te richten, maar zou hij willen? | |
[pagina 30]
| |
weigeren, is een verschijnsel dat men vaak genoeg kan waarnemen. In ‘Het toekomstig leven’ van 15 Augustus 1903 gaf ik van een en ander een staaltje door de ‘Frankfurter Zeitung’ geleverd. Dit blad beweerde voor mijn tegenspraak ‘Raummangel’ te hebben. Jammerliker uitvlucht is bezwaarlik te verzinnen voor een krant, die kans heeft nog wel een halve of hele eeuw dageliks te zullen uitkomen. Daartegenover lette men op het streven van spiritisten om elk gekraak in hout voor de aankondiging van een geest te laten doorgaan, elke regel automaties schrift voor de merkwaardige mededeling van een overledene te verklaren, om alle voorzeggingen, die niet uitkomen, te verdonkeremanen, alle ongestaafde verhaaltjes als vaststaande feiten voor te stellen en de zonderlingste fantasieën aangaande een toekomstig leven met een zekerheid op te dissen, alsof we elke dag ontwijfelbaar echte documenten uit het hiernamaals Een uitingswijze van de kwade trouw, die eveneens de neiging doet opkomen het woordje ‘onbewust’ maar weg te laten, bestaat hierin, dat iemand aan de voorstanders van een leer eerst iets dwaas toedicht, dit dwaze vervolgens bestrijdt en dan het doet voorkomen of hij de leer zelf bestreden en neergeveld heeft. Zo dicht men aan de voorstanders der vereenvoudigde schrijfwijze het streven toe om te schrijven gelijk de heffe des volks spreekt en of deze voorstanders nu al aantonen, dat zij de schrijftaal juist meer in overeenstemming willen brengen met de spreektaal der beschaafden... op hun goed ingelichte aanvallers heeft dit in 't geheel geen vat meer. Men beweert, dat de vereenvoudigers dit of dat willen en dus is 't ook waar, al beweren die vereenvoudigers zelf het tegendeel.
(13/14 september 1903) |
|