| |
| |
| |
Bedrijf II.
Zelfde decoratief van het vorige bedrijf. De oude meubels zijn echter door nieuwe vervangen. De deuren zijn versierd met portières. Op de plaats van de schrijftafel staat een guéridon omgeven door een sofa en phantasie-stoelen. De tafel links is vervangen door een piano. De serre is gesloten.
| |
Eerste tooneel.
Carolien. Mevrouw van Goor.
U gaat dus morgen pas op de boot.
Ja. Van Goor is al in Amsterdam. Wij logeeren van nacht in het Bijbel-hôtel en varen morgen uit.
Telkens bekruipt mij weer de lust om toch maar met u mee te gaan.
Het spijt ons allen genoeg, dat je het niet doet. Zoowel voor mij zelve als voor de meisjes had ik je met plezier naar Batavia meegenomen.
Ik heb er waarlijk ernstig over gedacht, mevrouw; maar papa zou het zich zoo aantrekken.
| |
| |
Je papa zal het zich nog veel erger aantrekken, wanneer je verhouding tot Mevrouw Eltenburg hoe langer hoe onaangenamer wordt. En dat deze verhouding er onmogelijk op kan verbeteren ligt in den aard van de zaak. Jelui bent geen menschen voor elkaar.
Ik weet helaas maar al te goed, dat u gelijk heeft. Daarom ben ik al herhaalde malen vast besloten geweest met u mee te gaan; maar zooals 't gaat, telkens raakte ik weer aan het wankelen en....
Doe zooals je goedvindt, mijn lieve. Ons huis in de Oost staat voor je open en mocht je van daag nog tot andere gedachten komen, dan weet je waar wij in Amsterdam te vinden zijn.
(lachend.)
Het zou wat moois wezen, als ik u eensklaps op het lijf viel, zonder uitrusting, zonder....
Dat zou het minste zijn. Op de boot is nog plaats genoeg en het goed van mijn Rudolphine past je, alsof het voor je gemaakt was. Maar ik wil je niet in verleiding brengen. Als je meent hier te moeten blijven, blijf dan, mijn kind. Ik wensch je sterkte en een goede gezondheid. (zij omhelzen elkander.)
| |
| |
En ik wensch u een voorspoedige reis. Voor deze laatste maal mag ik u wel tot aan de voordeur geleiden, niet waar.
Zeker, mijn beste. (pratend links af.)
| |
Tweede tooneel.
Gertrude, Louis.
(door de middeldeur met Louis opkomend.)
Zie zoo; nu weet je bier den weg. Je voornaam isimmers Louis.
Precies, mevrouw, mijn voornaam is Louis.
Heb je voor de liverij gezorgd?
Ik wacht mijnheer van avond met den laatsten trein en ik zou graag willen, dat je dan al een beetje op dreef waart.
| |
| |
Haal dus je goed en loop in 't voorbijgaan even bij dien nieuwen kok aan...
(op een kaartje kijkend)
Adolphe de Laer.
(lezend.)
Juist: cuisinier-pâtissier, organisateur de réunions intimes et officielles. Weet je zijn adres?
Verzoek hem van middag nog hier aan te komen.
Dat is alles. (Louis buigt en gaat heen; nog eer hij weg is komt George binnen.)
| |
Derde tooneel.
Gertrude, George.
van (links achter binnentredend.)
Bonjour, chère cousine!
| |
| |
Dag George. Carolien is zeker in de serre.
O, dat treft goed. Ik zou u graag even alleen spreken.
Neem plaats. Je ziet er niet al te best uit, mijn jongen; wat gefatigeerd!
Van het werken; ja, dat kan wel zijn. Ik ben van nacht pas om drie uur naar bed gegaan. Maar..... Carolien zou hier kunnen komen; permitteer mij dus met de deur in huis te vallen.
Ik avanceer met Carolien niemendal.
Geduld, geduld! 't Is nu pas een groote drie maanden geleden, dat zij dien Huisum heeft afgewezen. Voor haar fatsoen kan zij dus moeilijk zoo gauw weer een ander....
Ja, dat begrijp ik wel; maar toch..... ziet u. Ach; 't is maar beter, dat ik u eens ronduit vertel, hoe de vork eigenlijk in den steel zit. De firma doet mooie zaken, heele mooie zelfs. Wij hebben in Rotterdam eene uitstekende repu-
| |
| |
tatie; maar dat legt verplichtingen op en als je dan ambitieus bent... met de tegenwoordige scherpe concurrentie... Enfin.... il faut faire grand en daarvoor is uitbreiding van kapitaal onvermijdelijk.
Zei je mij gisteren niet. dat je compagnon van Veen een schatrijk huwelijk gaat doen?
Ja en dat is ook de waarheid, al mag ik u den naam van het meisje nog niet noemen; maar.... daar zit nu juist de knoop. Wanneer hij zulk een groot kapitaal in de zaak steekt, dan begrijpt u wel, dat ik voor mijn fatsoen evenveel wil aanbrengen. U is niet in zaken; maar dat zal u toch wel duidelijk zijn.
Volkomen duidelijk; maar.... mijn broer heeft eigenaardige opvattingen en wie weet of....
(haastig en eenigszins beangst.)
Wat is hij eigenlijk van plan Carolien mee te geven?
Dat zou ik je niet kunnen zeggen. Hij spreekt bijna nooit over zijn financieele aangelegenheden.
Zoo.... Spreekt hij daar bijna nooit over. Anderen doen 't des te meer. Neef Gustaaf had den naam van rijk te zijn, zelfs zeer rijk; maar in den laatsten tijd....
| |
| |
Is er, dunkt mij, niets voorgevallen, dat de menschen tot andere gedachten kon brengen. Sinds ik hier in huis ben gekomen, is zijn leefwijze nagenoeg onveranderd gebleven. Wij hebben de salons eens laten opmaken, een nieuw rijtuig gekocht; wij zullen wat meer menschen gaan zien; maar overigens.....
Ja, ja; daar steekt geen kwaad in; maar.... ziet u..., die leefwijze is vroeger eenvoudig geweest.... zeer eenvoudig en nu zijn er, die zeggen: niemand behelpt zich meer dan hij moet.
Van behelpen is geen sprake!
Ik redeneer zoo niet; maar u begrijpt de menschen.... en dan met die Hongaarsche zaken is 't niet voor den wind gegaan; bijgevolg.....
Bijgevolg word jij bang je zedelijke verplichtingen tegenover je compagnon niet na te kunnen komen en....
Dat is te zeggen: ik.....
En ben je half en half van plan een overijlde stap te doen, waardoor je huwelijk met Carolien gemakkelijk zou kunnen mislukken.
| |
| |
Hoeveel geld heb je voor de uitbreiding van je zaak noodig?
Voorloopig vijftig.... (hij aarzelt en ziet Gertrude onderzoekend aan) neen, wel tachtig duizend gulden.
Dat is veel; maar het geld brengt dadelijk rente op, niet waar?
Als ik je dan eens veertig duizend gulden voorschoot. Je betaalt mij daar een matige rente van en de overwinst blijft voor de zaak.
O, nicht, dat overtreft mijn stoutste verwachtingen. Ik vind geen woorden om u mijn dankbaarheid uit te drukken.
Natuurlijk moet ik daarvoor effecten verkoopen.
Dat zal ik voor u doen en gratis, dat spreekt van zelf. Wanneer mag ik de papieren komen halen?
| |
| |
Heb je 't geld zóó gauw al noodig?
Ja; dat is te zeggen,.... alles nu juist niet; maar toch... als ik maar een gedeelte.... en dan de effecten staan tegenwoordig juist bijzonder hoog. Hoe eer u dus verkoopt, hoe voordeeliger het voor u is.
Nu goed; ik zal van daag nog in de brandkast gaan..
Dan zal ik morgen ochtend om negen uur hier zijn.
Je komt hier morgen immers eten; waarom zou je tweemaal per dag.....?
Voor u, nicht en... voor de zaken!
(hem schertsend met den vinger dreigend).
Je komt zóó druk over, dat ik mij wel eens afvraag, of je voor de liefde de zaken niet een beetje verwaarloost.
(schalks).
Daar heb ik immers een compagnon voor.
| |
| |
(schalks).
Hier is, sprak hij, noch mijn vader, noch de tuinman, die het hoort.
Nu nog een vraag: je spreekt dikwijls Leidsche studenten; dat weet ik van Jan.
Wees gerust; ik heb niets kwaads van je gehoord. Ik wilde alleen weten, hoe Jan zich gedraagt.
Ik geloof goed; maar... een student, die geen arme slokkert is, werkt zelden vóór zijn promotie. Zuinigheid is nu juist Jan's fort niet en....
Hij moet natuurlijk meedoen.
Er is meedoen en meedoen... Hij houdt nog al van spelen.
En als hij verliest moet hij dikwijls leenen of opnemen.
| |
| |
(nadenkend).
O,... (zich herstellend) Nu, als hij maar in fatsoenlijk gezelschap blijft.
Wat dat aangaat, hij is in een zeer chique club.
Weet je ook bij toeval of hij een liaison heeft?
Ik bedoel een amourette met een meisje uit den burgerstand. Dat zou hem voor veel kwaad behoeden en naderhand kan je zulke dingen gemakkelijk afkoopen.
Alors il s'agit d'y mettre le prix. Als u wil, zal ik het eens voor u onderzoeken.
Doe dat, mijn jongen. Nu ga je zeker naar Carolien?
U raadt mijn gedachten. Tot straks, chére cousine. Je vais me vouer à l' amour.
Tot straks. (George rechts af).
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
Gertrude, Jetje, Margaretha
(gevolgd door Margaretha van links opkomend).
Ik geloof zeker, dat mijn postzegel-album hier ligt.
(die op het punt was te vertrekken).
Jetje, gisteren avond heb je geen gamma's gespeeld.
Ik mocht niet, omdat u visite had.
Juist; maar dat verzuim moet nu ingehaald worden.
(boos).
In mijn vrijen tijd? Neen; dat doe ik niet.
Dat zegt geen fatsoenlijk meisje! Margaretha, ik verzoek je er voor te zorgen, dat Jetje behoorlijk studeert.
| |
Vijfde tooneel.
Jetje, Margaretha.
Dat vind ik nu eenvoudig geen manier! Papa heeft altijd
| |
| |
gezegd, dut ik tusschen twaalf en tweeën doen mocht wat ik wilde, en dus...
Kom, kom; je moet dat niet zoo uitrekenen. Studeer nu maar eerst een kwartiertje, dan hebben wij nog tijd genoeg om samen de nieuwe postzegels op te plakken. Kijk, daar ligt het album.
(zacht).
Zal je dan eerst gamma's spelen?
(die het album aanneemt en weer neerlegt).
Nu.... omdat jij het vraagt, tante Greta. (de piano openend) Voor die drilmajoor zou ik het niet doen, hoor! (Zij speelt een paar gamma's; Margaretha neemt een werk ter hand. Plotseling slaat Jetje eenige calsche, onsamenhangende accoorden aan en houdt daarna op).
Maar kind, wat beteekent dat nu? Tante Gertrude kan alles hooren.
(met de tabouret rond draaiend.)
Het kan mij niets schelen! Ik heb altijd een hekel aan muziek gehad.
Papa heeft je gevraagd gehoorzaam te zijn en je wilt
| |
| |
papa immers geen verdriet doen. Hij houdt zooveel van zijn kinderen.
Als hij nog van ons hield, zou hij tante Gertrude niet in huis hebben genomen. Niemand was op haar gesteld; jij ook niet, tante Greta. Vroeger keek papa het schoolwerk na, vertelde eens wat, speelde klok en hamer mee en leerde ons allerlei aardigheden. Tegenwoordig is hier aan commandeeren geen gebrek; maar bemoeien.... doet niemand zich meer met ons.
(opspringend en Margaretha omhelzend).
Jij bent een snoes, tante Greta. Had papa ons jou maar tot nieuwe mama gegeven, dan zou iedereen hier niet zoo sip kijken en dan was hij zelf niet voor vijf maanden op reis gegaan.
Maar hij is immers voor zaken naar Hongarije. Van avond laat komt hij terug en je zult zien, dat tante Gertrude dan veel minder streng wordt.
Ik weet er alles van, al vertelt tante mij niets. Zondag
| |
| |
zei ze aan Jan, dat hij vandaag moest komen eten, omdat papa van avond met den laatsten trein terug zou keeren.
Juist; straks komt Jan uit Leiden.
| |
Zesde tooneel.
Jetje, Margaretha, Karel.
(van links voor opkomend met schoolboeken onder den arm).
Hoe laat is 't toch?
(hij geeuwt en rekt zich uit).
Hoog tijd om naar school te gaan.
(steeds voor de piano gezeten).
Ben je weer in slaap gevallen, misschien met een sigaar in je mond?
Je weet heel goed, dat tante het rooken verbiedt.
En jij het toch doet, net als likeurtjes drinken.
| |
| |
't Is wel waar, schijnheilige vleier! Ik heb in de leerkamer een sigaar van je gevonden.
Die ga je nu zeker aan tante brengen om ook eens een prijsje te krijgen.
Of een dubbeltje, zooals jij, wanneer je klikt, hè?
Zoo laf ben ik nu niet! Hier is je sigaar, gehoorzame deugniet. (Zij geeft hem de sigaar).
Zeg je geen dankje, Karel?
Gaat dat jou wat aan? Jij hebt tegenwoordig hier in huis niemendal te zeggen.
Papa moest eens weten, hoe schandelijk jij je gedraagt, als tante er niet bij is!
(snauwend).
Houd toch je... (hij zwijgt verschrikt stil).
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
Margaretha, Jetje, Karel, Gertrude.
(door de middeldeur opkomend.)
Waarom hoor ik geen gamma's meer?
(deemoedig.)
Lieve tante, ik ga naar school.
(hem een kus gerend, op zachten toon.)
Heb je goed gegeten, Karel?
Zooveel, dat ik nu weer dorst krijg; maar ik durf geen water drinken.
Omdat ik gelezen heb, dat water alleen dikwijls ongezond is.
Wil je dan wat limonade hebben? Margaretha geef....
(haastig.)
Och, neen, tante, ik kan geen zuur verdragen; maar als u mij een scheutje Madeira zou willen geven.....
| |
| |
Wie goed oppast, mag wel eens een extraatje hebben. Margaretha, geef Kareltje wat Madeira met water. (Karel gaat zitten; Margaretha haalt een karaf water en twee glazen uit het buffet en plaatst dit alles op de tafel.)
Waarom heb ik in den laatsten tijd geen rapporten van school meer gekregen?
(onthutst.)
Omdat.... omdat zij afgeschaft zijn.
De meesters hebben geen tijd meer om rapporten te schrijven. 't Is tegenwoordig zoo druk, zoo druk!
(ter zijde.)
Wat een leugenaar!
Jij zult er niet minder vlijtig om werken, hè? Zit je nog op één, mijn jongen?
Zeker tante; ik zit altijd op één.
(ter zijde.)
Ik geloof er niets van.
(Margaretha wil inschenken; maar Karel duwt haar weg en schenkt zich zelven Madeira zonder water in.)
| |
| |
(weer strenger.)
Wat brom je toch, Jetje? Ik vroeg, waarom je geen gamma's meer speelt?
(op de piano-tabouret gezeten, werpt haar muziekboek voor Gertrudes voeten neer.)
Omdat ik den brui geef van de muziek! Ik dank voor opzitten en pootjes geven! Ik heb geen lust in een speeldoos te veranderen, die u kan opwinden en laten afloopen, als er menschen zijn!
Je stelt je weer heel onbehoorlijk aan! Raap dat muziekboek dadelijk op!
Niet, voordat u mij belooft de muziekjuffrouw af te zeggen.
Wil je het boek niet oprapen?
Neen! Carolien laat zich niet drillen; ik evenmin!
(die het boek heeft opgeraapt, op gemaakt lieftalligen toon.)
Hier is 't, lieve tante. (hij gaat weer zitten.)
Dank je, beste Karel. Jetje, je gaat dadelijk naar de
| |
| |
leerkamer en komt er niet weer uit, eer het tijd is voor de catechisatie. Het postzegel-album blijft hier.
(links voor heengaande.)
U is een tiran; maar op een goeden dag loop ik nog eens het huis uit.
(bij de deur)
Carolien heeft ook al gezegd, dat zij 't hier niet langer uithoudt! (af.)
Dat is nu toch eenvoudig geen manier!
(zonder eenige heftigheid.)
Ik wil haar toon niet verdedigen; maar als een kind geen fijn gehoor heeft en bijgevolg niet van muziek houdt, is 't dan geen nuttelooze plagerij....
(tamelijk heftig en zeer de hoogte.)
Er zijn dingen, die een welopgevoed meisje behoort te kennen. Maar Kareltje, drink je nu klare Madeira?
(bedremmeld.)
Hé.... ja.... bij vergissing! O, tante, als u wist hoe suf ik dikwijls ben van het leeren.
Er wordt tegenwoordig veel te veel gevergd van de jonge hersenen.
| |
| |
Ik droom ook meestal zoo akelig.
Nooit! Ik zeg altijd: tante wil 't niet hebben.
Je bent een brave jongen. Ga nu en zorg, dat papa trotsch op je kan zijn. Je weet, dat tante tevreden over je is.
(Gertrude kijkt om en van dit oogenblik maakt Karel gebruik om onbemerkt zijn glas uit te drinken. Daarna neemt hij zijn boeken op en gaat links achter heen.)
(haar werk nemend.)
Voor Kareltje ben ik gelukkig niet te laat hier in huis gekomen. Dat wordt een modelkind. - Je draait zoo heen en weer, Margaretha; hek je mij iets te vragen?
| |
Achtste tooneel.
Gertrude, Margaretha.
Mevrouw Eltenburg, ik heb nog eens rijpelijk nage-
| |
| |
dacht over al, wat u mij gisteren gezegd heeft en (met kwalijk bedwongen aandoening) ik moet u gelijk geven.
(ter zijde) A! (luid) Zijn de schellen je eindelijk van de oogen gevallen?
Ik had mijn verblijf in dit huis nog nooit van dezen kant beschouwd. Ik geloofde, dat niemand zich met mij bemoeide; ik dacht aan geen kwaad en...,
Dat moet wel zoo zijn, want anders zou je de zachte toespelingen, waardoor ik je aandacht op de quaestie zocht te vestigen, zeker vroeger begrepen hebben. Voor een vrouw van dertig jaren, voor iemand, die den tijd heeft gehad het leven te leeren kennen, ben je wel wat lang blind gebleven voor het dubbelzinnige van je positie.
Je streven om aan de kinderen het gemis van een moeder te vergoeden - hoe verdienstelijk ook - moest niet alleen die kinderen, maar ook de dienstboden, ook de wereld, misschien ook Gustaaf zelven er langzamerhand toe brengen je feitelijk als Emma's plaatsvervangster te beschouwen. Het is mij onaangenaam de dingen zoo cru-weg bij hun naam te moeten noemen en ik beweer ook niet, dat je, na Emma's dood, met opzet om dit doel te bereiken hier in huis bent gebleven; maar....
| |
| |
(iets heftiger)
Maar zoo redeneeren de menschen. O! ik voel 't; ik begrijp het volkomen! Wie weet, of er geen moeders zijn, die om deze reden aan hare dochters den omgang met Carolien en Jetje verbieden. Wanneer hier partijen en dîners zullen gegeven worden, zal Gust.... zal uw broer met mij verlegen zijn en....
Gustaaf heeft ook schuld. Hij beschouwde je wat veel in het licht van een huishoudster.... sans conséquence; maar als je waarlijk van de kinderen houdt....
Dan moet ik zoo gauw mogelijk hier van daan! Ja, mevrouw, dat is ook mij duidelijk geworden in den afgeloopen nacht, dien ik slapeloos heb doorgebracht. Het kost mij veel, verschrikkelijk veel, de kinderen, die ik zoo zielsliefheb, te moeten verlaten; maar ik zie in, dat het gebeuren moet. Ja, ja, het moet.
Ik waardeer je kloek besluit, Margaretha. - En heb je nog aan Toon gezegd, dat hij tegen de helft van zijn loon als koetsier in dienst kan blijven, tot hij iets beters vindt?
Neen, mevrouw; dat heb ik hem niet gezegd en dat zal ik hem ook niet zeggen! Uw broer had aan mij de bestiering van het huishouden opgedragen. In zijn afwezigheid werden door u allerlei nieuwigheden ingevoerd, waartegen ik mij, om den vrede te bewaren, niet heb verzet; maar nu een man, die hier twaalf jaren lang met voorbeeldige trouw heeft gediend, op straat wordt gezet...
| |
| |
Dat is het geval niet! Hij was koetsier en knecht tegelijk. Ik neem alleen een anderen knecht, omdat eene fatsoenlijkere bediening mij voor Gustaaf en de kinderen hoogst noodzakelijk voorkomt.
Voor Toon, die getrouwd is en weinig verdient, komt dit met op straat zetten vrij wel overeen. Ik draag de verantwoordelijkheid van dezen maatregel.... niet! Toon zal niet van mij hooren, dat hij op zijn leeftijd zonder reden weg wordt gestuurd.
't Is goed; ik zal 't hem zelve zeggen. Nu je vast besloten bent heen te gaan en op staanden voet vertrekt... niet waar, je vertrekt dadelijk?
Mijn lijfgoed is al ingepakt. Nog vóór het eten.... eer de kinderen t'huis komen... ga ik heen. Tegen een afscheid voel ik mij niet opgewassen. Mijn moed, mijn kracht zouden bezwijken. Als uw broer terugkeert, moet alles afgeloopen zijn en morgen op het dîner.... (in tranen uitbarstend) O! God, ik, die mij zóó op zijn terugkomst verheugde!
Beheersch je, Margaretha, beheersch je! Ik begrijp, dat het je hard moet vallen dit huis te verlaten; maar geloof mij: je zult geen berouw hebben van je besluit. En neemt je oom te Scheveningen je bij zich?
Hij was dadelijk bereid; maar zijn dochter is ziek. Ik wil
| |
| |
hem niet lastig vallen, eer zij geheel is hersteld. Tot zoolang heb ik in de nabijheid een kamer gehuurd. Morgen kom ik even terug om uw broer te verwelkomen en dan....
(zij verbergt het gelaat in haar zakdoek.)
Ik hoop van harte, dat het je verder goed zal gaan, Margaretha. Namens de kinderen zeg ik je dank.
Mevrouw Eltenburg, er zijn veel dingen, waarvan u meer verstand heeft dan ik; maar toch... eer ik ga... wil ik u zeggen... juist om der wille van die kinderen.. of liever wil ik u verzoeken... (zich bedenkend). Ach, wat zou het baten?
(snel links af).
(een zucht van verluchtiging slakend).
A! Nu durf ik zeggen: de kinderen zijn gered!
| |
Negende tooneel.
Gertrude, Carolien, George.
(al pratende met Carolien van rechts opkomend.)
Maar de vormen, lieve Carolien?
De vormen zijn de leugens, waarmee het spooksel Fatsoen zich in het leven houdt.
Toch zal je moeten toegeven, dat een samenleving zonder
| |
| |
vormen ondenkbaar is. Zelfs de negers houden er vormen op na.
Een volkomen vrijheid van te zeggen, wat wij meenen, te doen, wat wij willen, te toonen, wat wij gevoelen zou ons op ééne lijn brengen met de wilde beesten.
Terwijl wij nu op de getemde en gedresseerde gaan lijken!
Nicht Carolien wil ook maar niet inzien, dat een maatschappij onmogelijk kan bestaan zonder een vaste moraal, waarover nooit gediscussieerd mag worden. Ik beweer, dat de fatsoenlijke standen hun prestige over het gepeupel alleen kunnen handhaven door zwijgend voor die moraal te buigen... althans in het publiek.
(bits.)
Ik heb eens van apen gelezen, wier zucht tot nabootsen zóó ver ging, dat zij zich den nek afsneden, wanneer zij hadden opgemerkt, hoe hun meester zich schoor. Wat een ideaal volk voor een koning als meneer George Staphorst!
(boos).
Ik weet, lieve nicht, dat een lichtzinnig spreekwoord verband zoekt tusschen plagen en liefhebben; maar....
Bedoel je soms: was sich neckt, liebt sich?
| |
| |
Precies; maar ik waarschuw je bij tijds, dat plagerijen met ernstige zaken mij verre van aangenaam zijn.
(ironisch).
Dat ik je geplaagd heb, waarde neef, kan ik niet ontkennen; maar dit alleen geeft je geen recht het lichtzinnige spreekwoord op ons beiden van toepassing te verklaren.
(zoetsappig).
Blijf je dan nog altijd verzet aanteekenen tegen de wenschen van je papa en je tante? Waarom toch?
(minachtend en spottend).
O!
Valt er op mijne maatschappelijke positie wat aan te merken?
Ik wil ze voor schitterend houden.
Of op mijn zedelijken wandel?
Als het van mij afhing, kreeg je den prix Montyon.
(ongeduldig).
Welnu, ik heb je gezegd, dat ik niet aan trouwen denk.
| |
| |
.... en ondanks al je uitstekende eigenschappen, die ik gereed ben naar waarde te schatten, nog niet van gedachte verander!
Je stelt mij diep teleur, Carolien; maar ik zou wel heel weinig van je moeten houden, als ik nu al de hoop opgaf, dat je nog eens je meening omtrent mij zult wijzigen. Voor het oogenblik zal ik je bevrijden van mijn ongewenschte tegenwoordigheid.
Ga je naar Rotterdam terug?
Onmiddellijk, nicht. Carolien is min of meer opgewonden. Misschien komt zij wat tot bedaren als ik weg ben. Bovendien heb ik op het kantoor nog wel 't een en ander....
Morgen zien wij je op het dîner, niet waar?
Zonder mankeeren! Zes uur?
Half zeven. Niemand eet hier meer om zes uur.
Excellent! Au revoir dus. (af).
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
Gertrude, Carolien. Later Louis.
Als nicht tegenover een neef sla je geen bijzonder vriendelijken toon aan in de antwoorden, waarmede je George vereert.
(met bedwongen hartstochtelijkheid.)
Tante, weet u nog wat ik gezegd heb, toen ik, er in toestemde mijn engagement met Willem op uw verzoek af te breken?
Doel je op het voornemen om nooit met een anderen man te trouwen?
Juist! U moest dat eerbiedigen!
Doe ik 't dan niet? Tracht ik je op de een of andere manier te dwingen?
U vervolgt mij met dien George!
Vervolgen is een leelijk en minder gepast woord. Door Georges bemiddeling zijn de beide branches van de familie
| |
| |
met elkander verzoend; hij is een fatsoenlijke jongen, die overal ontvangen wordt....
Van wien ik alleen verg, dat hij mij met rust laat.
En als hij je nu liefheeft?
(steeds hartstochtelijker.)
Heeft u die vraag gesteld, toen het Willem gold? Gebruik toch geen woorden, die voor u maar leege klanken zijn! Honderdmaal heb ik u gezegd: ik kan dien bleeken femelaar niet uitstaan en dan was uw antwoord: hij is zoo fatsoenlijk! Beweer ik, dat hij 't achter den mouw heeft, dan zegt u: hij wordt in elk fatsoenlijk gezelschap ontvangen! Praat dus niet van liefde, wanneer u toch alleen maar hecht aan fatsoen!
Hecht jij daar dan niet aan?
Hoe langer, hoe minder! Met den dag zie ik duidelijker in, dat fatsoen maar een glimlachend masker is. De menschen zetten 't op, zoodra zij zich in het publiek moeten vertoonen, omdat zij bang zijn, dat iemand op hun gelaat zou kunnen lezen, wat er in hun binnenste omgaat! Ik heb ze nu leeren kennen, uw fatsoenlijke wereld: ik ben op visites, dîners, soirées geweest en in plaats van menschen heb ik poppen met uurwerk ontmoet. Onder het aankleeden winden zij zich op en een kwartier later geven zij handjes, beginnen zij te lachen, rammelen zij hun lijstje van conven-
| |
| |
tioneele phrases af. Ik weet wel, dat binnen in levende wezens verborgen zijn; maar als die 't zoo zelden wagen voor den dag te komen, dan zullen zij er vermoedelijk wel goede redenen voor hebben!
Het spijt mij, dat je zoo denkt; maar 't is het natuurlijk gevolg van de tuchteloosheid, waarin je groot bent gebracht.
En ik zou lachen om die vertooning, als dat ellendige fatsoen niet bezig was ons vrij, ongedwongen, gelukkig leven te ondermijnen en te vernietigen!
Ja, zeker! Ook hier moet alles schijn en leugen worden!
Een eigenaardige opvatting!
Voor de wereld ziet ons familieleven er rooskleuriger uit dan ooit te voren; maar in werkelijkheid zijn de standjes, de huilpartijen, de hatelijkheden aan de orde van den dag! Al wat natuur in ons is, elke opwelling, elke neiging, elke uiting wordt geweldadig gesmoord en alleen volgens de voorschriften van het fatsoen mogen wij handelen, gevoelen, spreken. Voor haar fatsoen leert Jetje piano; voor zijn fatsoen zit Jan in Leiden, voor mijn fatsoen moet ik trouwen met George! Vroeger gingen wij naar
| |
| |
de Hollandsche comedie, omdat wij er lust in hadden; tegenwoordig zijn wij geabonneerd in de opera.... voor ons fatsoen! Voor ons fatsoen moeten wij saaie dîners geven; voor ons fatsoen zullen wij ons van den zomer in het bosch en het badhuis zitten vervelen en om der wille van zijn fatsoen doet papa zich als rijker voor, terwijl hij inderdaad armer is geworden! Wat er met die systematische huichelarij van Jetje terecht moet komen, die nog te jong is om al vast in haar schoenen te staan, weet ik niet. Karel, uw troetelkind, zal helaas wel het ideaal worden van een fatsoenlijk man. Maar dat zeg ik u: ik wil door mijn eigen oogen kijken, naar mijn eigen goedvinden te werk gaan. Mij dwingt u..... niet!
Hoeveel u mij ook ontnomen heeft, mijn vrijheid om te leven geef ik niet prijs. Ik dank er voor achter het mombakkes der conventie te verdrogen en te vermuffen. Ik wil lachen, als ik vroolijk ben, schreien, als ik verdriet heb; ik wil zeggen, wat ik meen en meenen, wat ik zeg; ik wil lijden en genieten; ik wil liefhebben en haten! Zeker is het daar niet voor noodig, dat ik het ouderlijk huis verlaat; maar blijft u 't mij lastig maken, zooals u tot nog toe heeft gedaan, dan zal niets mij beletten heen te gaan!
Je bent tot krasse dingen in staat; dat weet ik; maar wees voor één ding gewaarschuwd: de wereld vergeeft veel, zoo niet alles, aan hen, die haar gezag erkennen; aan hen, die haar trotseeren willen, vergeeft zij niets.
| |
| |
Ik zal er mij weinig om bekommeren; maar nu u weet hoe ik denk, en wat ik verlang....
Verkies ik het gesprek op dezen toon niet voort te zetten! (Zij wil heengaan; maar Carolien houdt haar terug.)
Verkies ik, dat u mij nog even aanhoort en antwoordt! Mijn vraag zal alleen op George slaan; uw antwoord op mijn geheele toekomst!
George moet mij met rust laten of hier nooit weer een voet in huis zetten. Wil u dat alternatief hem voorstellen?
(in heftige gemoedsbebeweging.)
Wijt dan aan u zelve, wat hier zal gebeuren!
| |
| |
(een beetje ongerust)
Je wilt toch nlet.....
Dat is nu mijn zaak! (links voor af.)
(alleen)
Carolien! - Het zit in het bloed; daar is geen redden meer aan. Toch moeten wij schandaal voorkomen. Zij is in staat naar dien Huisum te gaan en..... Neen; zoo onvoorbereid durft zij dat niet. Eerst zal zij hem schrijven.... dien brief houd ik natuurlijk achter.... dan komt Gustaaf terug...
(er wordt geklopt)
Binnen!
(In liverij biedt eenige brieven op een blad aan).
Brieven, mevrouw.
(de enveloppen bekijkend.)
Een rekening.... een circulaire.... nog een rekening. Mijnheer Huisum schijnt den moed verloren te hebben. Nu, nadat hij op een dozijn brieven geen antwoord heeft gekregen, is dit zoo verwonderlijk niet.
(een brief openend)
Wat is dat? (lezend.)
De heer en mevrouw Bodder en mejuffrouw Bodder zijn tot hun leedwezen, door een plotseling sterfgeval in de familie, verhinderd gebruik te maken van de vriendelijke uitnoodiging van mevrouw Eltenburg, geboren Staphorst en den heer Staphorst voor morgenavond, die zij reeds met genoegen hadden aangenomen. Nu,
(sprekend)
dat spijt mij niet. Vrienden van Gustaaf. Van dat leedwezen geloof ik al even weinig als van dat genoegen. De Bodders zijn van niet de minste familie. Wie antwoordt in 't Hol-
| |
| |
landsch op een Fransche invitatie? Maar nu zijn wij dertien; dat gaat niet. Wie er zoo laat bij gevraagd? Met Gustaafs vrienden behoef ik wel geen omslag te maken; maar ik zie toch niet in wie.... Mevrouw Riks.... neen, een gescheiden vrouw kan ik moeilijk op een deftig diner vragen. Neen, dat gaat niet.
| |
Elfde tooneel.
Gertrude, Louis, Adolphe de Laer, later Lina.
(opkomend door de middeldeur.)
Mevrouw, meneer Adolphe de Laer is in de voorkamer.
(door de middeldeur)
Mevrouw wenscht mij te spreken?
Ja, mijnheer de Laer; wij hebben morgen een dîner. Ik was van plan alles in huis klaar te laten maken; maar met een nieuw personeel.... de vrees, dat er iets zou kunnen mislukken en bovendien ik had van u zooveel goeds gehoord....
Meer dan dertig couverts?
| |
| |
O, neen; maar een twaalftal, hoogstens veertien.
Dan heb ik het voorrecht mevrouw een drietal menu's au choix te overhandigen en neem ik de vrijheid het volgende onder haar aandacht te brengen: Onze venootschap kan - dank zij haar kapitaal - de zaken op een veel grootscheren voet drijven dan de gewone cuisiniers-pâtissiers tot nog toe in staat waren te doen. Wij leveren niet alleen elk ander menu, dat mevrouw zal gelieven op te maken, zonder in het minst van de markt of van de seizoenen af te hangen; maar bezorgen ook het porselein, het kristal, de argenterie, het damast, het pièce de milieu, de wijnen, de service de table, de stoelen, het buffet, dressoir en zelfs, indien zulks verlangd wordt: het décors van de salle à manger, inclus schilderijen of antieke-familie portretten, alles er uitziende als eigen spul.
Zeker mevrouw en onder assurantie van de stiptste geheimhouding. Zoo hebben wij onlangs bij den graaf de Revèque een geheele zaal gestoffeerd met chevaliers van de Moyen-Age af, met panaches en harnassen, tot aan de Revolutie toe, met jabots en poederpruiken, terwijl wij dienzelfden avond bij Jonkheer van Lakeraken een salon met patriciens, Renaissance en later konden decoreeren.
Respecteert u de geheimhouding altijd op dezelfde wijze?
| |
| |
Altijd, mevrouw. Wij zorgen er voor, dat hetzelfde stuk niet spoedig voor de tweede maal dienst doet en hebben een eigen peintre d'art in dienst om telkens de écussons te wijzigen en ook de typen met een toetsje hier en daar te veranderen.
Gelukkig zijn wij zelven van voorouders voorzien.
(haar een papier overhandigend).
Wij hebben er niet aan getwijfeld. Mevrouw zal in dit tarief alles duidelijk aangegeven vinden. Desverkiezend kunnen wij haar eenige proeven op zicht sturen van serviezen, glaswerk, argenteries met of zonder kroontjes, liverij of frac noir, pantalons of kuiten, met of zonder nestels. Wij hebben alles naar de nieuwste eischen in stijlen geclassificeerd en vleien ons zoowel aan de hoogste aanspraken als ook aan de bescheidenste wenschen te kunnen voldoen. Heeft mevrouw nog iets te verordonneeren?
(haar een tweede papier overhandigend.)
Dan neem ik ten slotte de vrijheid mevrouw onze carte des vins te offreeren.
Onze kelder is voldoende voorzien.
| |
| |
Wij waren er van overtuigd; maar konden toch niet nalaten onzen Château des Fourbes speciaal te recommandeeren. Deze cru heeft de eer genoten op een diplomatiek dîner door een der Russische grootvorsten bijzonder te worden geremarqueerd.
Ik zal er met mijnheer over spreken.
Waarschijnlijk is deze kamer de salle à manger.
Voor dagelijks ja; maar morgen zullen wij hiernaast eten.
(zij opent de middeldeur).
Aha, in het salon. Ja, dat wordt meer gedaan.
(binnentredend met een stapeltje servetten en een telegram.)
Mevrouw.
Wees zoo goed binnen te gaan. (Adolphe de Laer af door de middeldeur.) Wat is er?
Wat kan dat wezen? (lezend) Hé, dat is vreemd. (tot Lina)
| |
| |
Mijnheer de student komt van daag niet t'huis. Dat is dus een couvert minder.
(zij teekent)
Hier is het ontvangbewijs voor den besteller. Laat Louis gauw dekken (af door de middeldeur.)
| |
Twaalfde tooneel.
Lina, Louis, later Staphorst.
(tot Louis, die met een stapel borden binnenkomt.)
Louis, mijnheer Jan komt niet; dat is er dus één minder. (af links.)
Één minder. Ja wel; maar met hoeveel zijn zij hier ook weer?
Vijf... zes. Tel maar eens na (links af.)
(die van rechts achter op is gekomen.)
Dek voor zeven, mijn jongen. (ter zijde) Hé, wat is alles hier veranderd!
Hè.... waar komt die van daan? Wie is u, als ik vragen mag?
Ik kom door den tuin, zooals je ziet; maar zeg mij eerst wie je zelf bent?
| |
| |
Ik? Ik ben Louis, de knecht van 't huis; maar mevrouw ontvangt alleen 's Maandags. Dan heeft zij haar jour.
Die wordt van avond uit Hongarije terug verwacht.
Mis, mijn vriend; die staat voor je.
O, vraag excuus, mijnheer. (ter zijde) Wonderlijke boel hier. (luid) Ik zal mevrouw roepen.
Dek maar eerst. Ik zal je alle namen opnoemen; vergeet ze dan niet weer (terwijl Louis stoelen bijzet) Mevrouw Eltenburg, dan volgt mijn persoon, dan juffrouw Carolien, juffrouw Jetje, mijn zoon Jan....
Wat? Hij schreef mij toch....
Mevrouw heeft juist een telegram van hem gekregen.
(ter zijde.)
Daar zal wel weer de een of andere studentengrap achter
| |
| |
zitten; maar mij dunkt toch, dat na zulk een lange afwezigheid... (tot Louis) Nu... dat is dus een stoel minder. Dan volgt mijn zoon Karel en dan juffrouw Blom.
Ken je juffrouw Blom niet? Wie heeft je dan gehuurd?
Mevrouw Eltenburg. A! ik ben er. Juffrouw Blom; dat is zeker juffrouw Margaretha.
Juffrouw Margaretha, juist.
(den stoel weer wegzettend.)
Nu, die komt ook niet.
Neen; die is voor goed weg.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
Louis, Staphorst, Gertrude, later Lina, later Toon.
(door de middeldeur.)
Gustaaf! Is 't mogelijk! Wij verwachtten je pas van avond.
(opgewonden).
Gertrude, waar is Margaretha?
(stroef).
Naar haar familie teruggekeerd.
(zacht).
Zij meende, dat haar positie hier in huis te delikaat werd.
Te delikaat? Vóór mijn vertrek was die gedachte nooit bij haar opgekomen. Heeft iemand haar iets onwelvoegelijks gezegd, zich misschien een kwetsende toespeling laten ontvallen?
Voor zoover ik weet, niet; maar vind je het zoo vreemd, dat haar de oogen open zijn gegaan?
(haar strak aankijkend).
Zoo vreemd, dat haar...? Neen; dat is misschien zoo vreemd niet. (een blik naar Louis werpend). Wij spreken daar nader over.
| |
| |
De kinderen zullen je dit kleine verlies gauw doen vergeten. Louis, verzoek de freules dadelijk beneden te komen. (Louis af).
Nieuwe meubels! Margaretha weg! Een gepommadeerde luistervink achter de tafel! Mijn dochters tot freules verheven... het schijnt, dat hier gewichtige veranderingen hebben plaats gevonden!
Veranderingen, die je bij nader inzien ongetwijfeld goed zult keuren.
Dat is de vraag. Ik hoop toch niet, dat je den ouden Toon...
Wees gerust, die is er nog.
(van links binnenkomend).
Mevrouw, dominee van Weiland laat vragen, of de freule ongesteld is, dat zij niet op de catechisatie is gekomen.
Niet op de catechisatie gekomen...? Is freule Henriette dan t'huis gebleven?
Neen, mevrouw; ik heb ze zelf zien uitgaan; maar zij is nog niet terug.
| |
| |
Al weer een aangename verassing!
(tot Lina).
Weet je zeker, dat zij nog niet terug is?
Heel zeker. Ik ben juist alle kamers rond geweest.
Als dat ondeugende kind maar geen gekheid heeft gedaan!
Een gekheid? Heb je dan reden om te denken, dat...
Zoo klein als zij is, heeft zij gedreigd weg te zullen loopen.
Gertrude, je laat mij schrikken! Wat zullen wij doen? Zal ik de politie gaan waarschuwen?
Publiek schandaal maken? Ben je dwaas.
Wij kunnen hier toch niet kalm blijven wachten, dat zij opgepakt wordt of misschien een ongeluk krijgt!
(terugkeerend).
Mevrouw, freule Carolien is nergens te vinden.
Maar dat is niet mogelijk!
| |
| |
Ik heb met Toon overal gezocht; maar ik verzeker u, dat er niemand meer in huis is dan mijnheer, mevrouw en wij.
En Kareltje dan? Zijn school is al drie kwartier geleden uit gegaan. Hemelsche goedheid, wat is hier te doen? Ik weet niet of ik waak of droom! Ik...
(binnen komend).
Meneer!...
A, Toon! Hoe gaat het oude? Goddank, dat ik weer een bekend gezicht zie! Ik herken mijn eigen huis niet meer. 't Is of iedereen mij in den steek heeft gelaten!
Mij moet u doodslaan, als u mij niet langer houden wil. Maar hier is een brief. Een besteller heeft hem gebracht. Hij had hem gekregen van een jonge dame aan het station. Ik wed, dat er wat in staat van...
Waarachtig; de hand van Carolien.
(terwijl Staphorst den brief opent).
Waar is die besteller?
| |
| |
Wat zal daar in staan? (lezend).
Lief, best vadertje, mijn hart breekt bij de gedachte, dat ik u verdriet ga doen; maar morgen zou ik mijn plan niet meer kunnen volbrengen en zag ik u eerst nog terug, wie weet of de moed mij dan niet geheel zou ontzinken. Als u dezen leest, ben ik op weg naar Indië... (sprekend) Gerechte God, op weg naar Indië, Carolien!
(ter zijde).
Zou zij toch met Huisum...?
Alles draait mij voor de oogen!
Lieve goedheid, het arme kind!
(lezend).
Nu tante bij ons inwoont, zou mijn tegenwoordigheid maar een voortdurende bron van onaangenaamheden zijn. Ik weet, dat u voor Jetje en de broers van haar afhankelijk is. Mijn grieven mogen dus niet in aanmerking komen; maar het leven, waartoe tante mij dwingen wil, kan ik toch onmogelijk uithouden. Daarom ga ik heen. Ik voel mij sterk om op eigen beenen te staan en bovendien ben ik bij mevrouw van Goor in goede handen. In een volgenden brief leg ik u alles meer in bijzonderheden uit: maar geloof mij, het is maar beter zoo. Tot mijn spijt heb ik van niemand afscheid kunnen nemen. Vaarwel. Uw diep bedroefde dochter Carolien. (sprekend) Mijn kind op zee, weg naar Indië, alleen onder vreemden!
| |
| |
(zacht tot Louis.)
Een stoel minder.
(zacht tot Lina.)
En Jetje maakt twee stoelen.
Op die manier blijven wij aan den gang!
(die ontzet voor zich uit heeft gestaard.)
Mevrouw van Goor zou.... als ik mij niet vergis... Die boot vertrekt toch niet van avond. Ik ben bijna zeker...
(Zij zoekt en opent een courant; Louis en Toon gaan heen.)
(wanhopig)
Daar kan ik toch niet in berusten. Zij is wel meerderjarig; maar blijft toch mijn kind! Ik moet een middel vinden. Ik wil handelen.... ik.... Maar help mij dan toch! Wat moet ik doen? Ik kan niet meer denken. 't Is om krankzinnig te worden!
(terugkeerend.)
Kan er opgedaan worden, meneer?
Karel! Dat is nu tweemaal. (af)
Waar doen de booten van de Nederland aan? Te Southampton... te Marseille? Wacht; dat kan ik op de Witte
| |
| |
nazien!
(hij wil heen gaan; hevig rumoer rechts buiten)
Wat beduidt dat nu weer? Hoor je dat geschreeuw?
Wat straat-rumoer; anders niet.
(Hevig schellen.)
Ik wil weten, wat er te doen is!
(hem terughoudend, zacht)
Beheersch je toch in tegenwoordigheid van de dienstboden! 't Is al erg genoeg, dat je dien brief hardop....
(die door het raam kijkt.)
Kijk eens, wat een oploop achter het tuinhek!
Je zult zien, dat het Kareltje geldt, die met gebroken armen of beenen t'huis wordt gebracht!
Lina, laat het gordijn zakken! - Voor Kareltje sta ik in.
(tot Louis, die lachend terugkeert.)
Wat beteekent dat gejoel?
De jonker wordt t'huis gebracht, mijnheer. Hij ziet er uit als een geest; maar hij vloekt als een mensch.
| |
| |
(tot Gertrude.)
Wat heb ik je gezegd?
| |
Veertiende tooneel.
Dezelfden, Karel, twee Agenten.
(Het gejoel houdt op; Karel, die er erg gehavend uitziet, wordt van links tusschen twee agenten binnen gebracht en op een stoel gezet).
Het kan mij allemaal niet bommen! Klabakken bennen jelui, gemeene klabakken!
Dat jonge mensch is immers uw zoon, mijnheer?
Wat ziet hij er uit! Waar is mijn eau de cologne?
Zoo'n hazenviller! Laat me los!
| |
| |
De jongeheer schijnt een borreltje te hebben gebruikt.
(Karels voorhoofd wrijvend).
Slechte vrienden hebben 't hem zeker met geweld ingegoten.
Wel mogelijk, juffrouw. Toen is hij met een poeliersjongen, die hem uitjouwde, aan het bakkeleien geweest.
(Gertrude wegduwend).
Ga weg! Een hazenviller, die kale beer riep!
Wij hadden hem eigenlijk mee moeten nemen naar het bureau.
Een fatsoenlijk jongmensch naar het bureau van politie?
In den kennelijken staat zijn alle menschen gelijk, juffrouw; maar omdat mijn kameraad hem kende, dachten wij...
| |
| |
Dankje vriend. Hier heb je iets voor je moeite.
Vriendelijk bedankt, mijnheer. (de agenten af).
(opspringend en waggelend).
Stik, laffe steek!
(streng).
Lina, breng dien jongen dadelijk naar bed!
Blijf van mijn lijf! Ze hebben asch in de persico gedaan! Verrrrd...!
Laat dat vloeken! Weg met hem!
(tegenspartelend).
Ik ben niet dronken! Ik drink nooit en ik rook nooit! Jelui liegen 't allemaal! (Lina en Toon voeren hem links voor weg).
Gertrude, Gertrude, wat is er in mijn kinderen gevaren?
(zacht, maar met klem).
Ga zitten en bedwing je, zoolang wij niet alleen zijn.
(terwijl Lina met de soep opkomt).
Denk je, dat ik mij een oogenblik rust zal gunnen, eer Jetje en Carolien terug zijn? Ik vlieg naar het station,
| |
| |
naar mevrouw van Goor, naar dominee van Weiland, naar de Witte! O! ik kan wel zien, dat jij nooit kinderen hebt gehad! (haastig links af).
(na haar schouders opgehaald te hebben).
Louis, de soep. Ik dineer alleen. (Louis, die het bord en den stoel van Karel weg heeft genomen, bedient Gertrude).
|
|