Fatsoen
(1890)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Bedrijf I.Het tooneel stelt een eenvoudig gemeubeld vertrek voor. In het achterdoek een porte-brisée; links daarvan een buffet. Rechts vooraan een venster, dat uitzicht geeft op den tuin; daarachter een serre met glazen deuren, die openstaan. Bij het raam een platte schrijftafel. Links tusschen de beide zijdeuren een tafel vol boeken, schriften, speelgoed. enz. Boven deze tafel hangt een boekenrek. Midden in de kamer een tafel.Ga naar voetnoot(*)
| |
Eerste tooneel.
Staphorst, later Margaretha, later Willem.
Staphorst
(die aan de schrijftafel zit te cijferen.)
Neen, neen; mijn berekeningen zijn wel juist. Over eenige jaren kan alles weer terecht komen; maar ik mag mij ondertusschen niet in schulden steken. - Het aanbod van Gertrude is zeldzaam lief. De kinderen mogen het wel op prijs stellen. Toch heb ik den moed nog niet gehad er met hen over te spreken.
Margaretha
(door de serre uit den tuin komend.)
Zie zoo; met het opharken van de paden kunnen zij zich weer een paar minuten bezig houden. Wil je gelooven, Gustaaf, dat ik zoo'n Zaterdag-middag voor Jetje en Karel duizend dooden uitsta. | |
[pagina 4]
| |
Staphorst.
Kom, kom, beste Greta; je moet die dingen wat luchtiger opvatten! Je zuster Emma, de eigen moeder van de kinderen, maakte zich, toen Carolien en Jan nog klein waren, veel minder bang dan jij nu.
Margaretha.
Ja, zij was veel flinker dan ik... Maar waren Carolien en Jan vroeger ook zulke wildebrassen als Jetje en Karel tegenwoordig?
Staphorst.
Dat zou ik denken!
Margaretha.
En liet jij toen de oudsten even kalm begaan als nu de jongsten?
Staphorst.
In de eerste jaren van mijn huwelijk haperde er wel eens wat aan mijn kalmte; maar langzamerhand heb ik toch een beetje van je zusters kordaatheid overgenomen. Emma zei altijd: wie in zijn jeugd geen kennis maakt met het gevaar van een arm of been te kneuzen, loopt veel kans op lateren leeftijd zijn nek te breken. Daarom liet zij - en ik geloof, dat zij gelijk had - de kinderen hun overmoedigen levenslust vrij bot vieren.
Margaretha.
Vind je niet, dat Carolien naar haar moeder begint te aarden?
Staphorst.
Zij is even flink; maar verwender.
Margaretha.
Ja, papa heeft zijn best gedaan haar te bederven; maar | |
[pagina 5]
| |
gelukkig is 't hem niet heelemaal gelukt. (door het venster ziende) Kijk nu toch zoo'n jongen eens aan! Daar kloutert Kareltje weer in een boom! Karel... jongen.... (zij wil wegsnellen.)
Staphorst
(haar weerhoudend.)
Laat Kareltje nu eens klouteren en luister een oogenblik toe. Ik moet je noodzakelijk iets vertellen, dat ik al veel te lang voor je verzwegen heb.
Margaretha
(ontsteld.)
Voor mij verzwegen? Je bent in de laatste dagen zoo stil.... zoo afgetrokken.... Gustaaf... scheelt je iets? Ben je niet wel?
Staphorst.
Neen, neen, wees maar gerust; mijn mededeeling is van geheel anderen aard.
Margaretha.
Goddank; nu maakte ik mij al bezorgd over jou! Gisteren zei je weer, dat je slecht hadt geslapen en....
Staphorst.
(met bedoeling)
Waarom heb je in 't geheel niet gevraagd, hoe mij gisteren het dîner bij Gertrude bevallen is?
Margaretha.
(ernstig, bedaard, eenigszins aarzelend.)
Waarom ik dat niet heb gevraagd?... Ik zal 't je zeggen. Emma is twee jaar geleden gestorven. Drie jaren vóór haar dood was zij al te ziek om het huishouden waar te nemen en moest ik hier in huis komen. In die vijf jaren ben je nooit alleen en vroeger nooit met je vrouw op een deftig dîner gegaan. Je hebt heel weinig kennissen; | |
[pagina 6]
| |
maar met die weinigen is je omgang altijd eenvoudig en vertrouwelijk geweest. Toen je gisteren dus zoo'n ongewone daad deedt. dacht ik, daar moet een reden voor bestaan; maar als hij mij niet uit eigen beweging die reden openbaart, dan wil ik er niet naar vragen.
Staphorst.
Je hebt juist geoordeeld, Greta: ik ben naar dat dîner gegaan ter wille van mijn kinderen.
Margaretha.
(verbaasd)
Van de kinderen?
Staphorst.
Ja. Gertrude beweert - en niet zonder grond - dat ik te kort schiet in de vervulling van mijn vaderlijke plichten.
Margaretha.
(met boosheid en verontwaardiging.)
O! In hare oogen deugt hier niemendal! Het leven dat je leidt, is ongepast; de opvoeding, die je kinderen krijgen, is niet fatsoenlijk; voor de menschen, waarmee je omgaat, trekt zij den neus op.
Staphorst.
Zij overdrijft; dat is waar; maar alleen uit affectie voor mijn kinderen.
Margaretha.
Zij is gesteld op de neven en nichten, die haar naam dragen; maar je kinderen kent zij niet eens.
Staphorst.
Greta, Greta, je doet haar weer onrecht! | |
[pagina 7]
| |
Margaretha.
(tamelijk heftig)
Is 't soms niet waar, dat zij, vóór Emma's dood nooit een voet in je huis hadt gezet?
Staphorst.
Je weet heel goed, dat mijn huwelijk met je zuster Emma in Gertrude's oogen....
Margaretha.
Een mésalliance was, zeker; maar het heeft mevrouw Eltenburg niet aan den tijd en de gelegenheid ontbroken om in te zien, dat die mésalliance zeldzaam gelukkig is geworden!
Staphorst.
(verzoenend)
Dat ontkent zij ook niet. Zij beweert alleen, dat de slechte gevolgen van zoo'n huwelijk op de kinderen neerkomen en daarin heeft zij niet geheel en al ongelijk. - Hoe komt het toch, Greta, dat jij, die in den regel zoo bedaard bent in je spreken en zoo zacht in je oordeel, heftig en hard wordt, zoodra er sprake is van Gertrude?
Margaretha.
Omdat ik voel, dat zulke conventioneele, vormelijke menschen tot de leelijkste daden in staat zijn! Als je zuster liever haar hart en haar verstand geraadpleegd had dan haar wetboek van 't geen men mag doen of men moet laten, dan zou zij aan je stervende vrouw de bittere gedachte bespaard hebben, dat jij om harentwil voor altijd met je geheele familie gebrouilleerd waart geraakt!
Staphorst.
Nu ja, nu ja; je hebt gelijk; maar.... dat is al zoo lang geleden. Wij hebben allen onze fouten en bij Gertrude | |
[pagina 8]
| |
staat daar heusch veel goeds tegenover. Wat zij nu voor ons doen wil, getuigt toch waarlijk niet voor een slecht hart.
Margaretha.
Wat is dat dan?
Staphorst.
Na die brouille met mijn familie heb ik mij indertijd ook uit den kring van mijn maatschappelijke standgenooten teruggetrokken. Uit vrees, dat zij mij den rug zouden toekeeren, was ik dwaas genoeg hen te voorkomen. Misschien ben ik in die quaestie overdreven gevoelig, belachelijk trotsch, dom onhandig geweest; maar in allen gevalle ben ik dientengevolge op dit oogenblik buiten staat mijn kinderen een wereld binnen te leiden, waar de jongens de noodige relatie's, de meisjes goede partijen zouden vinden. Gertrude alleen, die de connectie's van de familie heeft aangehouden, kan mij helpen die fout weer goed te maken en......
Margaretha.
Maar Carolien is al in stilte geëngageerd met een besten, knappen jongen; Jan, die schilder wordt, heeft geen relatie's noodig en Jetje en Karel zijn nog zóó jong, dat....
(buiten weerklinkt een schreeuw)
Wat is dat?
Staphorst.
Luister nu verder.
Margaretha,
(die naar het venster is gegaan).
Ja; maar die schreeuw?
Staphorst.
Ik heb niets gehoord. | |
[pagina 9]
| |
Margaretha
(door het raam ziende.)
Daar heb je 't nu al! De tuin is leeg. De ondeugden zijn zeker weer over den muur geklommen, er misschien wel afgevallen!
Staphorst.
Welnu....
Margaretha.
Een oogenblik, Gustaaf. Hiernaast zijn meneer en mevrouw uit. Ik wil niet hebben, dat Jetje en Karel met die twee groote jongens hun huis overhoop halen. Ik ben dadelijk terug.
Willem.
(van links binnentredend.)
Goeden morgen.
Margaretha.
(bij de deur.)
Dag Willem; je komt juist van pas om je aanstaanden schoonpapa een paar minuten gezelschap te houden; maar Carolien is nog niet t'huis, hoor. Ik ben meteen weer hier! (links af)
Willem.
Wat een haast! | |
Tweede tooneel.
Staphorst, Willem.
Willem
(Staphorst de hand gevend.)
Gaat het goed, mijnheer Staphorst? | |
[pagina 10]
| |
Staphorst.
Dankje mijn jongen; neem plaats.
Willem.
Het spijt mij, dat Carolien uit is; maar zij wist ook niet, dat ik zou komen.
Staphorst.
Zij rijdt paard.
Willem.
Daar doet zij wel aan. 't Is misschien de laatste mooie dag. Ik zou ook liever paard rijden dan op mijn bureau of op de bibliotheek zitten.
Staphorst.
Je schrijft weer een boek, hè?... Jongen, 't is jammer, dat je met het eerste de menschen zoo geërgerd hebt.
Willem.
De verstandigen niet, mijnheer Staphorst. Die begrijpen, dat ik het goed en ernstig met ons volk meen, wanneer ik openhartig mijn oordeel uitspreek over onze demoralisatie en de middelen tracht aan te geven om ze te stuiten. Boos geworden zijn alleen de partijmannen van de pers en de menschen, die als mevrouw Eltenburg geen auteur lezen, eer de man minstens vijftig jaar dood is. Maar neem mij niet kwalijk: zou u er tegen hebben, als ik eenige zaken afdeed en straks terugkwam?
Staphorst.
Kan je mij niet een paar minuten afstaan? Wij zien elkander zoo zelden onder vier oogen en ik zou zoo graag eens een onderhoud met je hebben. | |
[pagina 11]
| |
Willem.
Om mij te vragen, of er nog altijd geen eind is te zien aan ons lang engagement?
Staphorst.
(eenigszins verlegen)
Ongeveer, ja; maar...
Willem.
(goedig.)
Ik begrijp wel, dat u mij geen ultimatum stelt. Toevallig komt uw vraag mij al heel gelegen.
Staphorst.
(verwouderd).
Dat is zeker toevallig; maar ik twijfel toch of....
Willem.
Laat ik u even uitleggen waarom. Op de vijftien honderd gulden, die ik aan de Nieuwe Residentiecourant verdien, kunnen wij onmogelijk trouwen. Dat hebben wij al dikwijls genoeg besproken. Wat u meegeeft....
Staphorst.
Dat is 't nu juist....
Willem.
Neen, neen, al vermeerdert u die toelage ook, daarop wil ik niet rekenen. Ik denk er niet aan te trouwen, eer ik in staat ben, zonder bijstand van wien ook, mijn vrouw te onderhouden. Dat heb ik gezegd en daar blijf ik bij. Hier te lande is met elke tractementsverhooging verbazend veel tijd gemoeid; ten minste, wanneer je als de ondergeteekende geen kruiwagens hebt.
Staphorst.
Juist. Ondertusschen gaan voor Carolien de mooiste jaren van het leven in afwachting voorbij.... | |
[pagina 12]
| |
Willem.
Maar nu heb ik een plan. Carolien kent het al en keurt het ook goed. Zij heeft mij wel verzocht er niet mee voor den dag te komen dan in den uitersten nood, omdat zij niet weet hoe u 't op zal nemen; maar die uiterste nood is nu werkelijk ingetreden. U heeft volkomen gelijk, dat de mooiste jaren van haar leven in afwachting voorbij gaan. Wanneer zich dus iets goeds voordeed, zij 't dan ook een beetje ver af.... met onze tegenwoordige middelen van verkeer....
Staphorst.
Wat? Je zoudt het land uit willen gaan.... misschien wel naar Indië trekken?
Willem.
Naar Indië niet; maar naar de Transvaal.
Staphorst.
Afrika?
Willem.
Ik heb een prachtig aanbod gekregen. Hoofdredacteur van een der grootste bladen. Een van mijn beste vrienden, die er nu al twee jaar is, schrijft mij, dat dit baantje niet alleen uitstekend bezoldigd wordt, maar bovendien daar ginds de deuren van alle loopbanen voor mij openzet en dus.....
Staphorst.
Geen denken aan, mijn waarde!
Willem.
Waarom niet? | |
[pagina 13]
| |
Staphorst.
Geen denken aan! Mijn oudste dochter zoo ver weg laten gaan, met groote kans, ja, bijna zekerheid haar nooit terug te zien? Neen, neen; daar kan niemendal van komen! Dan is 't maar beter, dat je alle trouwplannen uit je hoofd....
Willem
(verbaasd.)
Van den zomer heeft u mij zelf aangeraden eens over Java te denken. Dat ligt toch waarlijk evenmin naast de deur.
Staphorst.
't Is best mogelijk, dat ik iets dergelijks heb gezegd. Ieder mensch maakt wel eens plannen; maar tusschen zeggen en doen.... vooral in dergelijke ernstige quaestie's.... op mijn leeftijd....
Willem.
Hoe heb ik 't nu? Op dien toon heeft u nog nooit tot mij gesproken.
Staphorst.
(verward).
Dat is ook zoo. Tot nog toe.... ik dacht, zie je; maar.... bij nader indenken.... de omstandigheden worden iemand wel eens de baas.... en al mag ik je nu nog zoo graag lijden; want.... 't is waarlijk niet om je persoon.... Trouwens, je weet hoe ik over je denk.... Wij kennen elkander al meer dan een jaar. In dat jaar heb ik gelegenheid te over gehad om in te zien, dat ik te doen had met een even degelijken als goedhartigen en knappen vent. Ik zou dus niets liever willen dan jou Carolien tot vrouw geven; maar.... zoo ver weg.... in deze omstandigheden... en dan haar beste levensjaren.... | |
[pagina 14]
| |
Willem.
Maar mijnheer Staphorst! Als ik niet zag, dat u zenuwachtig werd, dan zou ik gelooven, dat u ons engagement weer af wilde maken! Ik ben u zeker te rauw op het lijf gevallen, niet waar? Nu, dat komt weer te recht. Wij zullen....
Staphorst.
Je carrière opofferen? Jongen, jongen, dat is zoo gevaarlijk. Kijk naar mij. Mijn huwelijk is zeldzaam gelukkig geweest; maar het heeft mij belet af te studeeren en zou je willen gelooven, dat er oogenblikken zijn, waarin ik mij afvraag: heb ik wel goed gedaan....
Willem.
Neen; daar geloof ik niets van. Ik heb u doen ontstellen en daarom ziet u nu allerlei schrikbeelden; maar.... Ik loop gauw naar huis, haal den brief van mijn vriend en als u dien leest, zullen al die spooksels wel verdwijnen!
Staphorst.
Neen, maar mijn jongen, heusch; ik wilde toch.....
Willem.
Heusch, laat de zaak voor het oogenblik rusten. Eerst moet u er eens alleen, kalm, met dien brief in de hand over nadenken; dan slaapt u er een paar nachten op en overmorgen pas roeren wij de quaestie weer aan. Kom, kom; nooit weerzien! Zij, even drie en twintig, u zoo'n gezonde man van nog geen vijf en veertig jaren! U zoekt ons daarginds op; dat is heel wat anders! Nog vóór het eten kom ik terug. Is dat goed? | |
[pagina 15]
| |
Staphorst.
Nu ja, kom dan maar zoo gauw mogelijk.
Willem.
Tot straks dan.
(links af).
Staphorst.
Gertrude, Gertrude; 't is mij onmogelijk! De woorden willen mij de keel niet uit. De jongen meent het zoo goed; hij houdt zoo veel van haar. Mijn hemel; wat heeft hij misdreven, dat ik hem op die manier moet behandelen? | |
Derde tooneel.
Staphorst, Margaretha, Jetje.
Margaretha.
(links met Jetje opkomend.)
Een van de ondeugden breng ik terug; maar Kareltje was mij te vlug af.
Jetje.
Hij is net een eekhorentje. Wat hebben wij gelachen! Kijk, daar zit hij weer op den muur!
(hij wijst naar buiten)
Margaretha.
De jongen krijgt nog eens een ongeluk!
(zij kijkt door het raam)
Staphorst
(tot Jetje.)
Maar kind, kind; wat zie je er uit! Mag een meisje zich zoo toetakelen?
Jetje.
Tante Gertrude zou zeggen: dat is nu eenvoudig geen manier. | |
[pagina 16]
| |
Staphorst.
En zij zou gelijk hebben. Knap je wat op en ga dan zoet je schoolwerk doen, hè.
Jetje.
Sliep uit, sliep uit; mijn werk is al lang klaar! Ik dacht wel, dat u 't zou vragen; daarom heb ik 't maar eerst afgedaan. Al mijn sommen komen uit, niet waar, tante Greta?
Margaretha.
Ja, het werk is in orde.
Jetje.
Nu kan u niets zeggen. Mag ik dus weer naar den tuin?
Staphorst.
Ja, bij de hand stoutertje; maar op ééne voorwaarde: niet weer over den muur klimmen.
Jetje.
Goed; dat beloof ik.
Margaretha.
Zullen wij samen je tuintje eens opknappen?
Jetje.
Ja, ja, morgen is 't Zondag; dan moet het er netjes uitzien! (vroolijk springend rechts met Margaretha af).
Staphorst.
(alleen).
Ik moet haar nu toch zeggen, wat..... (roepend)
Margaretha... (hij wil rechts heengaan.)
| |
[pagina 17]
| |
Vierde tooneel.
Staphorst, Jan, later Carolien.
Jan.
(van links achter met een schilderkist opkomend.)
Hola, papa! Eer u weggaat, werp eens even een blik op mijn boschgezicht.
Staphorst.
(aarzelend).
Ik wilde, Jan... ik moet...
Jan.
Eventjes maar...
Staphorst
(ter zijde).
Ik kon ook wel eerst met hem spreken.
Jan
(zijn kist openend).
Ik ben zelf benieuwd, hoe 't er binnenskamers uitziet. Dat kan mee en tegen vallen. Kijk...
Staphorst.
(in gedachten naar het schilderwerk kijkend).
Heel aardig; waarlijk heel...
Jan.
Aardig? Drommels, 't is meer dan aardig, hoor. Kijk dat luchtje eens. Hoe rijp van toon en dan dat licht door het groen. Wat zijn die boomen los! Sapperloot, ik heb er zelf schik in! | |
[pagina 18]
| |
Staphorst.
Ik kan er in komen, mijn jongen; maar het spijt mij toch hoe langer hoe meer, dat je om dat schilderen de Leidsche studie's hebt laten varen.
Jan.
(verbausd).
Wat is dat nu?
Staphorst.
Je hadt immers uit liefhebberij... en in je vrijen tijd toch wel...
Jan.
Maar is u dun heelemaal vergeten, wat mijn meester de Groot heeft gezegd? Uw zoon heeft aanleg, zei hij: maar wil hij een degelijk artiest worden, dan moet hij zich met hart en ziel aan de kunst wijden en... aan de kunst alleen.
Staphorst.
Dat is 't nu juist! Waarom wil je toch met alle geweld artiest worden? Artiesten om den broode zijn in ons land nu eenmaal niet gezien.
Jan.
Dat is waar? Ibsen is een Europeesche vermaardheid, omdat de Noren hunne kunstenaars weten te eeren; Multatuli is in het buitenland onbekend. wijl de Nederlanders alleen de kunst verstaan hun glorie te bekladden en te verduisteren.
Staphorst.
Als dat zoo is, moeten wij er rekening mee houden. | |
[pagina 19]
| |
Jan.
Heeft u mijn plannen dan niet zelf goedgekeurd?
Staphorst.
Ik heb er mij niet tegen verzet; maar om tal van redenen berouwt mij dit. Je hadt te Leiden moeten blijven.
Jan.
Om nog eens voor mijn candidaats te zakken en uit verveling en ontevredenheid voor de tweede maal aan het boemelen te raken? U weet, dat ik naar mijn vader aard en dus weinig wilskracht bezit.
Staphorst.
Alleen aan een academie kon jij de plaats in de maatschappij, die je toekomt, leeren innemen.
Jan.
Daar was ik al mooi mee bezig. Tot drie uur in bed en 's avonds onder de tafel.
Staphorst.
Nu ja; maar ten slotte had je dan toch meester voor je naam kunnen schrijven.
Jan
(verbaasd.)
Dat zegt u, die zelf geen meester is geworden, u, dien ik honderdmaal hoorde uitvaren tegen den bekrompen, inconsequenten, kruieniersachtigen kastengeest van ons volk; u, dien ik als een model-vader heb geprezen, omdat u inzag, dat het dwaasheid is iemand tot studie s te dwingen, waarvoor hij geen aanleg, bijgevolg geen zin heeft? Hoor eens, | |
[pagina 20]
| |
papa, ik was in Leiden op een verkeerden weg; maar als u mij gedwongen had er te blijven, dan zou ik zeker van kwaad tot erger zijn gekomen. Die muggenzifterij van de wetsuitlegging maakt mij ziek. Als ik een Corpus juris maar aankijk, krijg ik een gevoel of er stof op mijn tong ligt en spinnewebben huizen in mijn hoofd. Neen, ik blijf schilderen. Met den dag word ik hier frisscher, helderder en krachtiger. 's Morgens buiten of in het ruime atelier, 's avonds op de teekenacademie; dat is mijn lust in mijn leven en als ik niet een van onze eerste schilders word, dan zal 't waarlijk niet geweten kunnen worden aan mijn ijver.
Staphorst.
Je bent nog zoo jong; je hebt geen maatschappelijke eerzucht; je denkt de wereld te kunnen trotseeren; maar....
Jan
(lachend.)
Ik ben er. U heeft gedineerd bij tante Gertrude! Daar waren natuurlijk louter deftige menschen, die een week geleden vloekten en raasden, toen tante's uitnoodiging aankwam; maar gisteren avond glimlachend betuigden: ‘wij konden niet mankeeren van uw allercharmantste invitatie te profiteeren.’ O, ik ken die soort nog van Leiden! Wie weet, of u daar geen prachtige partij voor mij heeft ontmoet, wier wit gedaste, stijf geboorde papa plotseling uw hoop den bodem insloeg, door ongevraagd te verklaren, dat zijn oogappel nooit de vrouw zou worden van zoo'n vagebond van een artiest!
Staphorst.
Neen, neen, mijn jongen, ik heb veel ernstiger redenen om nog eens een bedaard en ernstig woordje met je te spreken over dit veranderen van carrière en..... | |
[pagina 21]
| |
Carolien
(ran links binnenkomend in rijgewaad.)
Daar ben ik weer heelhuids terug!
Staphorst
(tot Jan.)
Wij zullen ons gesprek straks voortzetten.
Jan
(ter zijde.)
Ik begrijp niet, wat hem bezielt. | |
Vijfde tooneel.
Dezelfden, Carolien.
Carolien.
Verrukkelijk paard gereden, papa en niet met den ouden pikeur, die altijd stapt, maar niet zijn negentienjarigen zoon, die net zoo lang galoppeert als ik goed vind. Wat zou tante Gertrude wel zeggen, als zij dit eens wist? Alleen met een jongen man in de donkere lanen van het Haagsche bosch; ieder boven op een paard! Dat past immers niet; dat doet geen fatsoenlijk meisje! Natuurlijk is mijn reputatie reddeloos verloren en maakt Willem ons engagement van avond nog af.
Staphorst.
Daar ben ik niet bang voor; maar weet je wel, Carolientje, dat je al die pretjes, waarop je zoo verlekkerd bent, zult moeten opgeven, zoodra Willem....
Carolien.
Zeker weet ik dat en ziedaar juist de reden, waarom ik | |
[pagina 22]
| |
het er nu nog eens ferm van neem. Een mensch is maar eens jong en prettige herinneringen zijn ook wat waard.
Jan
(die met zijn schilderkist bezig is.)
En ik geloof, dat Willem met zijn minachting voor menschen, die zich aan opvattingen en praatjes storen, het niets aangenaam zou vinden, als je t'huis zat te kniesooren in afwachting van je huwelijk.
Carolien.
Juist. (op Staphorst's knieën gaande zitten.) Bovendien houd ik er hij u de jeugd en de opgewektheid in. Ja, ja. Binnen korten tijd zal Jetje mijn taak moeten overnemen; maar beken eens eerlijk, of ik u niet weêr jong en vroolijk heb gemaakt, toen u eenige jaren geleden zoo melancholiek en zoo oud was geworden?
Staphorst
(aangedaan.)
Na den dood van je lieve moeder? Ja, dat is waar, kind. Jij bent altijd de zon in mijn huis geweest. Ik weet niet, wat er toen zonder jou van mij zou geworden zijn.
Carolien.
Ik heb een paard voor u gekocht - waarop u alleen niet rijden wil na een ceremonieel diner bij tante - ik heb u meegenomen op reis; ik heb u een abonnement in de comedie gegeven; ik heb allerlei pretjes verzonnen en al die middelen samen hebben u minstens twaalf jaar jonger gemaakt. Vind je niet, Jan?
Jan.
Zeker. Je hebt er alle eer van. | |
[pagina 23]
| |
Carolien.
Eerst voeden de ouders de kinderen op; later de kinderen de ouders. Het schijnt wel, dat ik bijzonder veel aanleg heb voor de paedagogie. Verbeeld u, dat mevrouw van Goor, die over eenige weken naar Indië vertrekt, mij gisteren zoo op eens in vollen ernst voorsloeg met haar mee te gaan.
Jan.
(steeds bezig met zijn schilderkist.)
Als wat?
Staphorst
(lachend.)
Als gouvernante bij haar dochters?
Carolien.
Juist. Met den titel van vriendin. Zij begrijpt wel, dat ik mij niet laat betalen: maar had u ooit gedacht, dat uw luchthartige Carolientje, die - volgens tante Gertrude - nooit weet hoe het hoort, door een deftige mama tot voorbeeld zou worden gesteld aan hare dochters?
Staphorst
Waarvan de oudste ongeveer jou jaren moet hebben.
Jan.
Net als jou afmetingen. Ik ken menschen, die jelui met elkander verwarren.
Carolien.
Mevrouw van Goor zei: ‘ik zou mijn kinderen zoo graag jou eenvoud en onafhankelijkheid zien overnemen.’
Staphorst
(lachend.)
't Is zeker wonderbaarlijk! | |
[pagina 24]
| |
Jan
(spottend.)
Zoo iets doet men niet!
Staphorst.
In allen gevalle bewijst het, dat gelukkig nog niemand een vermoeden heeft van je verhouding tot Willem.
Carolien.
Dat ‘gelukkig’ heb ik weer aan tante Gertrude te danken. Had zij u niet opgestookt, dan zou er geen sprake zijn geweest van die ellendige geheimzinnigheid. Zij hoopt mijn engagement nog eens af te zien raken, omdat zij mij bestemd heeft voor haar ideaal met het Engelsche uiterlijk, de glorie der familie, onzen innerlijk en uiterlijk onberispelijken neef George! Dat huwelijk zou dan de politieke beteekenis hebben van een verzoening tusschen de beide vijandige takken van ons illuuster geslacht. Prachtig plan; maar na mijn kennismaking met dat heerschap op de bruiloft van.....
Staphorst.
Mijn lieve kind, wat draaf je weer door! Laten wij nu toch eens een oogenblik voet bij stuk houden. Ik zelf heb van den beginne af een zwaar hoofd gehad in je engagement met Willem. Om je gevoel te sparen zeg ik niet veel; maar de zaak drukt mij hoe langer hoe meer. Zeker is hij een goede, werkzame, intelligente jongen; doch wat baat dit tegenwoordig? Wie geen kruiwagens heeft, moet het talent bezitten zich, kruipend en schuifelend als een slang, naar boven te werken. Willem is noch met het een, noch met het ander gezegend. Mijn twijfel of jelui enga- | |
[pagina 25]
| |
gement ooit tot een huwelijk zal leiden groeit met den dag aan; ondertusschen gaat je jeugd voorbij, en....
Carolien.
Maar papaatje, zoo heb ik u nog nooit hooren redeneeren! Is hier iets bijzonders gebeurd, dat.....
Jan.
Dat heb ik ook al gevraagd; maar weet je wie van alles de schuld is? Niemand anders dan tante Gertrude. Wanneer papa nog eenmaal bij haar gaat eten, dan zal je zien, dat ik weer naar Leiden moet, dat Willem aan den dijk wordt gezet, dat Jetje.....
Staphorst
(met klem doch gedwongen.)
Nu ja; ik ontken 't niet! Al wat ik heb gezegd, is het gevolg van een onderhoud met tante Gertrude; maar wanneer ik jelui dit onderhoud in zijn geheel meedeel, dan vertrouw ik, dat je veel gunstiger over haar zult gaan denken. Tante Gertrude is op dit oogenblik de reddende engel van ons huis en jelui bent oud en wijs genoeg om dit te kunnen inzien.
Jan.
Neen maar; nu ben ik toch benieuwd!
Carolien.
Tante Gertrude.... onze reddende engel? Ik krijg haast medelijden met mij zelve.
Staphorst.
Luistert! In de laatste jaren heeft mijn fortuin zware klappen gekregen. Toch hebben wij onze levenswijze kunnen | |
[pagina 26]
| |
volhouden, omdat tegelijkertijd mijn aandeelen in een Hongaarsche landontginning maatschappij, waarvan ik commissaris ben, steeds grootere dividenden afwierpen. Maar ziet, die winsten schijnen maar zand in de oogen te zijn geweest. Op een ongeloofelijk listige wijze heeft de admistrateur ons al lang bedot. Toen de zaak aan het licht kwam, was hij verdwenen en nu schijnt deze bron van inkomsten eensklaps geheel verdroogd te zijn.
Carolien.
Arme papa!
Jan.
Ja, dat is leelijk en wil tante Gertrude.... (buiten weerklinkt een gil van Jetje en stemmenrumoer.)
| |
Zesde tooneel.Dezelfden, Margaretha, Jetje, Karel. later Toon.
Staphorst.
De stem van Jetje. Wat beteekent dat nu weer? (hij springt op en gaat naar het venster; Jetje en Carolien gaan naar de tuindeur.)
Jetje
(door de tuindeur opkomend, terwijl Jan en Carolien luid lachen.)
Plaats voor den grooten Sachem! Hoezee! (Karel komt binnen omhangen met een tijgervel, dat als vloerkleed dienst heeft gedaan; op het hoofd heeft hij een krans van klimop met een haneveer er in; in zijn hand
| |
[pagina 27]
| |
draagt hij een langen stok, die op een pijp gelijkt. Margaretha komt achter hem aan.)
Jan.
Kijk Karel er eens uitzien!
Staphorst.
Ik dacht zoo waar, dat de bengel een ongeluk had gekregen. (allen lachen.)
Jetje.
Zeg nu wie je bent, Karel.
Jan.
Vooruit!
Karel
(tot Staphorst.)
Ik ben de groote Sachem der Apachen en ik kom met mijn blanken broeder uit het Oosten de vredespijp rooken. (allen lachen.)
Carolien.
Heb je ooit!
Jan.
Pas maar op, dat je niet misselijk wordt, joggie!
Staphorst.
Groote Sachem, wij zullen aan tafel een vredespijp rooken van chocola; maar sapperloot, wat heb je vuile handen! Ga je eerst wasschen, anders wil je blanke broeder niets met je te doen hebben. | |
[pagina 28]
| |
Jetje.
Leve de groote Sachem!
Jan, Carolien en Margaretha.
Hoezee!
Toon.
(van links binnenkomend.)
(op ietwat geheimzinnigen toon) Meneer, daar is Mevrouw Gertrude.
Margaretha.
Mevrouw Eltenburg... op dit uur?
Carolien.
Tante?
Jan.
Toon, je meent het immers niet?
Toon.
Zij is al binnen, jongenheer. Zij doet haar mantel af.
Staphorst.
Ik wacht ze, kinderen.
Jan.
Dan poets ik 'm!
Carolien.
En ik!
Jetje.
En ik! | |
[pagina 29]
| |
Margaretha.
Karel, handen wasschen, gauw! (Jan, Carolien, Jetje en Karel af door de voordeur links).
Staphorst.
Wat is dat nu? Kinderen, blijft toch... Margaretha!.. | |
Zevende tooneel.
Staphorst, Gertrude, later Toon.
Gertrude.
(door de middeldeur opkomend).
Alleen? Ik meende hier stemmen te hooren.
Staphorst.
Ja, de kinderen....
Gertrude.
Zijn gevlucht, toen zij mij hoorden aankomen. Eenvoudig geen manier; maar... mij verwondert het al weer niet. Zij zagen er natuurlijk ontoonbaar uit en waren met de eene of andere baldadigheid bezig.
Staphorst.
Gertrude... alles is nu tusschen ons afgesproken en ik denk er niet aan op deze afspraak terug te komen. Daarvoor hebben mijn kinderen je hulp te zeer noodig; maar toch... juist, omdat ik zoo innig overtuigd ben, dat je 't goed met hen meent... moet ik er nog eenmaal op aandringen, dat je hen zacht en liefderijk behandelt. Ik zei | |
[pagina 30]
| |
't gisteren avond al: met dwang zal je niets, met overreding veel, zoo niet alles, van hen gedaan krijgen.
Gertrude.
Gustaaf, na de gebrekkige opvoeding - of liever het gebrek aan een opvoeding - dat hen ten deel is gevallen, maak ik mij hieromtrent geen illusie's. Wel zullen de kinderen terstond beseffen, dat het voortaan uit is met hunne onfatsoenlijke losbandigheden; maar daar zal het gevolg van zijn, dat zij vooreerst niets anders in mij zien dan eene onaangename, bedilzieke gouvernante.
Staphorst.
Wel neen, wel neen; ik zal hen immers van alles op de hoogte brengen.
Gertrude.
Is dit dan nog niet gebeurd?
Staphorst.
Het was mij nog onmogelijk. De taak is ook waarlijk niet licht. Ik ben al een paar malen een eind op weg geweest; maar telkens is er wat tusschenbeide gekomen.
Gertrude.
(ontevreden).
Je hebt mij dus hier laten komen, terwijl alles nog kan afstuiten op de weigering van Carolien of Jan om zich aan mijn condities te onderwerpen?
Staphorst.
(vergoelijkend).
Nu, nu; het zal zoo'n vaart niet loopen. | |
[pagina 31]
| |
Gertrude.
Vlei je niet met de gedachte, dat ik mij ter elfder ure tot meer concessie's zal laten verleiden. In het blijven van Margaretha heb ik al toegestemd en wie weet of mij dit niet zal spijten. Ik kom je met een waar genoegen te hulp; maar....
Staphorst.
Je ziet immers op welk een hoogen prijs ik dit stel, hoe dankbaar ik je ben.
Gertrude.
Ja; maar ik wil ook voldoening van mijn werk hebben. Je kinderen zijn beneden hun stand opgevoed: zij hebben de manieren en de zienswijzen overgenomen van burgerlijke kringen; zij beseffen niet, wat iemand verschuldigd is aan zijn fatsoenlijken naam. Waren zij van adel, dan zou dit minder gevaarlijk zijn: maar nu zij het glazuur missen, dat hen in staat kon stellen onbesmet met Jan en alleman te verkeeren en een tijdlang ongedeerd dwaasheden te doen, nu moeten zij bijtijds leeren wat hun fatsoen gebiedt, toelaat of verbiedt. Jij mist het gezag om hen zoover te brengen; daarom maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn wenschen te verwezenlijken. Ten eerste moet je levenswijze dus veranderen. In plaats van te verminderen, moet je train de vie hooger worden opgevoerd. Het zou voor je meisjes allernadeeligst zijn, indien het bekend werd, dat je te veel geld verloren hadt om op denzelfden voet te kunnen voortgaan. Ten tweede sta ik er op, dat Jan zoo gauw mogelijk zijn studies in Leiden zal hervatten en dat Carolien.....
Staphorst
(zenuwachtig schellend.)
Ik weet er alles van! De kogel moet nu maar door de | |
[pagina 32]
| |
kerk. Wij zullen beginnen met Carolien hier te laten komen; daarna kunnen wij met Jan spreken. Willen zij niet dan...
Toon.
Heeft mijnheer gebeld?
Staphorst.
Toon, zeg aan juffrouw Carolien, dat ik haar verzoek even hier te komen.
Toon.
Best, mijnheer.
(af)
Gertrude.
Ik zie wel in, dat ik zelve het mes in de wond zal moeten steken.
Staphorst.
(steeds zenuwachtig.)
Als zij ten minste... God, God, je kind zulk een verdriet te moeten aandoen!... Jij weet niet, hoeveel die twee van elkander houden.
Gertrude.
En gisteren was je 't met mij eens, dat een meisje van haar leeftijd over zoo'n kleine en bovendien heilzame teleurstelling gemakkelijk genoeg heenkomt!
Staphorst.
Nu ja.... 't is beter voor haar verder leven.... en zij zal er ook wel over heen komen... Zij is jong, gezond en kordaat; maar daarom is die teleurstelling zoo klein niet. Integendeel! | |
[pagina 33]
| |
Gertrude.
Gustaaf, dat je uit zwakheid je eigen bestaan bedorven hebt, is jou zaak geweest; maar bederf nu ten minste ook de toekomst van je kinderen niet. | |
Achtste tooneel.
Staphorst, Gertrude, Carolien.
Carolien.
Dag, Tante,
(tot Staphorst). U heeft mij laten roepen, niet waar?
Staphorst.
Ja, mijn kind; ga eens zitten. - Tante... en ik... wij hebben je iets te zeggen. Je bent nu al over de drieen-twintig jaar, Carolien, en je hebt een helder verstand gekregen als erfdeel van je moeder. Ik heb altijd met jou over ernstiger dingen kunnen praten dan ik geloof, dat andere vaders met hunne dochters behandelen.
Carolien
(die hoe langer hoe angstiger is geworden)
O, God, papa, hangt ons een ongeluk boven het hoofd? Zeg 't dan liever dadelijk!
Staphorst.
Neen, mijn kind, neen; je zult later zelve inzien... Je weet immers hoeveel ik van je houd, niet waar...? Welnu, ik moet eens vertrouwelijk met spreken over... Willem. | |
[pagina 34]
| |
Carolien
(Gertrude achterdochtig aankijkend)
Over Willem?
Staphorst.
Je weet, dat ik hem graag mag; maar waarop heeft hij je nu eigenlijk gevraagd? Zijn verdiensten zijn schraal en onzeker. Hij heeft niets te wachten, geen relaties, geen vooruitzichten.
Carolien.
Maar een plan dat...
Staphorst.
Dat van de Transvaal?
Carolien.
Kent u het al?
Staphorst.
Zeker; maar daar wil ik niemendal van hooren! Mijn oudste dochter naar dat land van boeren, wilden en gauwdieven laten trekken... neen, neen, neen, dat offer zou ik niet kunnen brengen! Groote hemel, wat heb ik anders op de wereld dan mijn kinderen?
Carolien.
Maar papa...
Staphorst.
Neen. kind, zooals ik je zei, daar kan niets van komen. O, | |
[pagina 35]
| |
dat engagement bezwaart mij vreeselijk. Jelui bent allebei nog op een leeftijd, dat het gevoel het verstand overheerscht; maar de aansprakelijkheid komt op mij en ik beken, dat die aansprakelijkheid mij loodzwaar begint te drukken. Je komt in allerlei valsche toestanden... Willems eerzucht zou op den duur wel eens sterker kunnen blijken dan zijn liefde...
Carolien
(zeer verwonderd).
Wat bedoelt u daarmee?
Staphorst.
Ik wil volstrekt geen kwaad van hem spreken; maar 't is toch de waarheid, dat jij toegegeven hebt aan de eerste, de beste opwelling... Jij bent niet in de gelegenheid geweest veel jonge mannen te leeren kennen... je kunt dus geen van beiden voor de toekomst instaan en....
Carolien.
En nu komt u mij klakkeloos voorstellen van Willem af te zien?
Staphorst.
Antwoord niet eer je alles weet! Door een samenloop van omstandigheden en... gedeeltelijk ook door eigen schuld... althans onvoorzichtigheid...
Carolien.
Dat heeft u mij al gezegd.
Staphorst.
Juist; maar begrijp je niet welke gevolgen dit voor ons allen en in 't bijzonder voor jou zal hebben? | |
[pagina 36]
| |
Carolien.
Wel zeker. Wij zullen ons abonnement in de comedie moeten opzeggen, de reisplannen aan den kapstok hangen, de paarden verkoopen, misschien op een dorp gaan wonen. Dat is niet plezierig; maar wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen. Ik zal er geen traan over storten.
Staphorst.
Je bent flink en lief, dat weet ik; maar ongelukkig zouden al die bezuinigingen, waarvan je spreekt, ons bitter weinig baten. Zonder hulp zou het mij toch moeilijk, zoo niet onmogelijk, zijn de twee einden van het jaar aan elkander te knoopen. Nu is tante Gertrude bereid ons bij te staan.
Carolien.
Natuurlijk! Uw eenige zuster, die rijk en kinderloos is, zal u niet in den steek laten.
Staphorst.
Ja, maar tante stelt eenige voorwaarden en daarop komt het aan.
Carolien.
A!
Staphorst.
Die voorwaarden zijn geheel in jelui belang; daarom heb ik gezegd... dat ik hoopte... zie je, dat...
Carolien.
Ik begrijp er alles van. Zonder hem te kennen heeft tante altijd een hekel gehad aan Willem. En waarom? Omdat | |
[pagina 37]
| |
Willem van geen familie is. Een paar eeuwen geleden waren ook de Staphorsten kleine winkeliers; dat staat in uw genealogie. Toen heeft er een zich verrijkt door allerhande geheimzinnige knoeierijen, dat heeft u mij zelf gezegd en daarom zijn wij nu van een betere familie dan de Huisums, die altijd eerlijk zijn geweest, dat beweert tante.
Staphorst.
Wees nu niet zoo scherp, mijn kind. Je kent het leven nog pas uit de verte en daarom zie je niet in, hoe goed tante het met je voorheeft.
Gertrude.
Ik ben volstrekt niet zoo blind voor Willems goede eigenschappen als je denkt, Carolien; maar zijn manieren hinderen mij, zijn ongepaste uitvallen rieken naar socialisme en zijn gebrek aan eerbied voor al wat hooger is, zal hem altijd in den weg staan. Daarenboven is voor iemand van zijn stand de liefde een bijzaak, het carrière maken hoofddoel in het leven.
Carolien.
(geërgerd.)
Spaar mij uw beschouwingen, tante; zij laten mij koud, omdat zij bevooroordeeld zijn. Ik heb dus juist geraden. U stelt als voorwaarde, dat ik van Willem af zal zien.
Gertrude.
Precies.
Carolien.
En heeft papa daar in toegestemd?
(zich omwendend tot Staphorst.)
Heeft u een oogenblik kunnen aannemen, dat ik mijn woord zou breken?
| |
[pagina 38]
| |
Staphorst.
Luister nu eens bedaard. Ik ben heusch niet lichtvaardig te werk gegaan. Wat het zeggen wil veel van iemand te houden, weet ik bij ondervinding en ik gevoel levendig welk een zwaar offer wij van je vergen; maar geloof me, mijn kind, 't is voor je bestwil. Ondervraag alle menschen van leeftijd, die je kent en je zult niet alleen gewaarworden, dat verreweg de meesten om verschillende redenen van hun eerste liefde afstand hebben gedaan; maar ook, dat die gedwongen opoffering van nut is geweest voor hun gansche verdere leven.
Carolien
(hartstochtelijk).
Wat anderen gevoelen, denken en doen gaat mij niets aan! Ik zou mij zelve slecht vinden, als ik aan tante's wensch gehoor gaf! Willem heeft mijn woord. Daar vertrouwt hij op en daar moet hij op blijven vertrouwen! (Staphorst maakt een gebaar van wanhoop.)
Gertrude
(kalm).
Dan moet Jan maar als koloniaal naar de Oost trekken, Jetje met den een of anderen winkelier trouwen en Kareltje op een ambacht gaan. Zal je het bewustzijn kunnen dragen je geluk - althans wat je voor je geluk houdt - zóó duur te hebben gekocht?
Carolien.
Wil u daarmee zeggen, dat mijn weigering u beletten zal papa en de anderen te helpen, wanneer ik voor mij zelve niets begeer?
Gertrude.
Zeker. | |
[pagina 39]
| |
Carolien.
Groote God, wat kan u eigenzinnig zijn en wreed!
Gertrude.
Ik ben bereid te helpen; maar ik wil afdoende helpen. Goedheid met onverstand gepaard is gevaarlijker dan hardvochtigheid met egoïsme. Mijn conditie's zijn wel overwogen en je kent mij genoeg om te weten, dat ik geen haarbreed zal toegeven.
Carolien.
Dat is zoo!
(tot Staphorst) Maar hoe kan iemand in eens zooveel verliezen? Bestaat er dan geen andere manier om aan geld te komen?
Staphorst.
(weifelend)
Neen.
(zacht tot Gertrude.) Het wordt mij te kras. (Gertrude brengt hem door een gebaar tot zwijgen.)
Carolien.
U heeft toch uw toestemming gegeven.
Gertrude.
Toen je papa nog in staat was je jaarlijks een som mee te geven; maar dat is nu onmogelijk geworden!
Staphorst.
Ach, kind, als je beseffen kon, hoe het bewustzijn van eigen schuld mij in deze zaak pijnigt. Ik ben altijd zwak geweest, zwak voor mijzelven, zwak voor mijn kinderen. Verwijt ik mij niet elken dag, dat ik niet in staat ben een paar duizend guldens jaarlijks voor jelui te verdienen? | |
[pagina 40]
| |
Carolien
(hem aangedaan omhelzend).
Papaatje!
Staphorst.
Ook ik heb niet willen luisteren, toen mijn vader mij den raad gaf althans af te studeeren en nu ondervind ik er de gevolgen van. Op mijn leeftijd afhankelijk!
Carolien.
Ik vraag u geen rekenschap, vadertje, en ik verwijt u niets; maar ik houd van Willem, hij houdt van mij en die liefde zal nooit verflauwen, al moesten wij nog tien jaren op elkander wachten. Ik geloof vast, dat wij samen gelukkig zijn. Kan u nu van mij vergen, dat ik om der wille van tantes opvattingen een man, dien ik hoogacht, dien ik vereer, dien ik aanbid, harteloos en leelijk zal behandelen?
(zij keert zich af en gaat aan het venster staan.)
Staphorst
(zacht tot Gertrude.)
Laat het maar uit zijn. Wij zullen ons verminderen en...
Gertrude.
(zacht tot Staphorst.)
Zal je dan nooit leeren volhouden?
Staphorst.
Wat een toestand!
Gertrude.
Carolien, je denkt misschien, dat ik je dwingen wil; maar dat is volstrekt niet het geval. Liefde voor al mijn neven en nichten is mijn eenige drijfveer. Wil je die liefde afwijzen, je zult er geen kwaad woord van mij over hooren. | |
[pagina 41]
| |
Ik laat je vrije keuze; maar één ding moet je wel bedenken: de verantwoordelijkheid, die je op je neemt, is zeer groot. Ik laat nu nog daar, dat je papa zich voortaan alle genoegens zal moeten ontzeggen; maar zijn inkomen is ook niet toereikend meer om hem in staat te stellen aan Kareltje een kostbare opvoeding te geven; Jetje zal niet in fatsoenlijke kringen kunnen uitgaan; het zou dus wel een wonder zijn als zij een goed huwelijk deed en Jan, die nu met alle geweld schilder wil worden, zal te laat tot het inzicht komen, dat het in ons land een dwaasheid is van de kunst een positie of zelfs maar een broodwinning te verwachten. Armoede, fatsoenlijke armoede staat hier voor de deur en al ken je de volle kracht niet van dit woord, je zult er je toch wel eene flauwe voorstelling van kunnen maken.
Carolien.
(nadenkend.)
Armoede!
Staphorst
(die haar wil naderen.)
Kind, kind....
Gertrude.
(Zacht.)
Maak haar niet weekhartig.
(hij gaat zitten met het hoofd in de handen) (luid)
Je hebt de toekomst van vier menschen in handen.
Carolien.
De toekomst van vier menschen! Ja, die verantwoordelijkheid is wel ijselijk groot!
(uitbarstend)
Maar als ik nu toch niet kan? Als het mij onmogelijk is Willem zoo iets aan te doen?
Gertrude.
Kom, kom, weet je niet, dat alleen hetgeen wij voor an- | |
[pagina 42]
| |
deren doen ons de ware bevrediging schenkt? Je zult er naderhand zoo'n berouw van hebben, als je nu koppig blijft.
Carolien.
O God, wat een marteling, wat een marteling! (Gertrude brengt aan Carolien, die op een doel is neergezonken een glas water; Carolien springt weder op).
Papa,.... beantwoord mij ééne vraag.... oprecht. Verlangt.... u.... waarlijk... ernstig, dat ik doen zal wat tante wil?
Staphorst.
Ja, mijn kind, hoe graag ik neen zou antwoorden, ik hoop het.
Carolien.
(heftig tot Gertrude.)
Maar u zal mij toch wel een bedenktijd willen toestaan.
Staphorst.
Natuur.....
Gertrude.
(snel invallend.)
Neen. Die bedenktijd zou alleen ten gevolge hebben, dat je onder den invloed van anderen kwaamt. Je moet zelfstandig en dus dadelijk beslissen. Bovendien wil ik weten, waaraan ik mij te houden heb. Dit is het eenige, dat ik voor mij zelve verlang, waarlijk niet te veel.
Carolien.
(heftig)
U zou wel anders spreken, als u beseffen kon, wat u van mij eischt; maar daar is u te koud, te berekenend voor! Een hart breken! U zou er om huilen, wanneer het maar op het tooneel gebeurde! | |
[pagina 43]
| |
Staphorst.
Kind, zoo mag je niet spreken! Je tante.....
Gertrude.
(hem weerhoudend)
Laat haar. Zij is veel te opgewonden om de kracht van haar woorden te gevoelen. Naderhand zal zij wel anders leeren oordeelen. - Je geeft dus toe, niet waar?
Carolien.
Ik moet immers wel, als u mij dwingt, als u misbruik maakt van treurige omstandigheden, als u ons allen het mes op de keel zet!
Staphorst.
Nu, nu, nu, later zal je zelve....
Carolien.
Zeg dat niet. Ik wil er niets van hooren, dat de misdaad, die ik aan Willem bega, voor mij ooit tot een geluk zou kunnen worden! Wanneer ik het mooiste, het beste, het heerlijkste, dat ik bezit, ten offer breng, dan geschiedt dit voor u, voor Jan, voor Jetje, voor Karel. Daarom eisch ik ook van tante de erkenning, dat welke geldsommen zij voor ons uit zal geven, onze schuld van dankbaarheid op dit oogenblik door mij voor allen is..... afbetaald.
Staphorst.
Ach, ach, dat je die heftigheid niet wat kunt matigen!
Gertrude.
Ik denk er niet aan ooit eenige dankbaarheid te eischen! | |
[pagina 44]
| |
Carolien.
En onthoud ook dit nog: een anderen man neem ik nooit. Neef George behoeft zich dus geen illusies te maken!
Gertrude.
Laten wij George er niet bij halen. Je bent besloten; dat is voor het oogenblik hoofdzaak. Hoe wil je dien meneer Huisum te kennen geven, dat....
Staphorst.
Wil ik met hem spreken?
Gertrude.
Of ik?
Carolien.
Neen, ik zal hem schrijven.
Gertrude.
Maar wat?
Carolien.
De waarheid! Hij heeft recht ze te kennen en hij zal ze kennen.
Gertrude.
Maar de volle waarheid is haast even gevaarlijk als een tastbare leugen! de begrijpt toch, dat niemand iets van die geldelijke aangelegenheden mag vernemen.
Carolien.
Wees gerust, tante. Al zondigt Willem dikwijls tegen 't geen men doet of men laat, een geheim, dat ik hem | |
[pagina 45]
| |
toevertrouw, verklapt hij niet. (zij wil links voor heengaan; maar barst in tranen uit, eer zij de deur bereikt heeft.) O, God, wie had ooit kunnen denken, dat....
Staphorst.
(snelt op haar toe, slaat zijn arm om haar heen en voert haar weg.)
Mijn kind, mijn arm kind! (af.)
Gertrude
(alleen.)
(men hoort bellen.) Zij zal hem schrijven.... ja; maar het spreekt van zelf, dat die brief niet verzonden mag worden. Hoe belet ik nu, dat zoo'n Huisum....?
| |
Negende tooneel.
Gertrude, Toon.
Toon
(van links achter opkomend.)
Mevrouw, daar belt meneer Huisum. Ik heb nog maar niet opengedaan, omdat ik zoo'n druk gesprek hier hoorde. Ik wist niet.... ik dacht....
Gertrude.
Laat het denken voortaan maar aan mij over, Toon. Verzoek mijnheer Huisum hier binnen te komen; maar zeg aan niemand, dat hij er is.... aan niemand, versta je?
Toon.
O, ja, heel goed, mevrouw. (ter zijde) Er is iets niet in den haak.
Gertrude.
(Toon terugroepend.)
Toon. | |
[pagina 46]
| |
Toon.
(zich omwendend.)
Mevrouw.
Gertrude.
Er wordt tegenwoordig veel geklaagd over brieven, die verloren gaan. Dat komt meestal, doordat de adressen niet duidelijk geschreven zijn. Ik wil van nu af alle brieven, die hier uit huis gaan, zelf nazien. Je moogt er dus geen in de bus doen, dien ik niet eerst in handen heb gehad. Goed begrepen?
Toon.
Zeker, mevrouw. (af).
Gertrude
(alleen.)
Nu van avond nog een kleine altercatie met Jan, dan zijn wij al in een beter vaarwater. Margaretha zal wel eindigen met in te zien, dat zij op den duur hier niet kan blijven. | |
Tiende tooneel.
Gertrude, Willem.
Willem
(van links binnentredend.)
Hé, mevrouw Eltenburg, u hier?
Gertrude
(stijf groetend.)
Mijnheer Huisum.
Willem.
Kan u er dan nog maar altijd niet toe besluiten uw aanstaanden neef Willem te noemen? | |
[pagina 47]
| |
Gertrude.
Ven daag minder dan ooit.
Willem.
Hoe dat?
Gertrude.
Ik heb op mij genomen u eene mededeeling te doen. Carolien ziet zich om zeer overwegende redenen genoodzaakt den voorloopigen band tusschen u en haar te verbreken.
Willem
(zeer verbaasd).
Hè? Wat vertelt u? U maakt gekheid, niet waar?
Gertrude.
Ik herinner mij niet met u ooit gekheid te hebben gemaakt.
Willem.
Maar wat u zegt is onmogelijk! Het kan niet ernstig gemeend zijn.
Gertrude.
Waarom? Ik weet, dat u voor aanstaande echtgenooten het van belang acht elkander door en door te leeren kennen in een lang en vrij engagement. Welnu, uw engagement heeft zeer lang geduurd; men heeft u dikwijls genoeg samen alleen gelaten en het gevolg van de nadere kennismaking is, dat Carolien er van afziet haar toekomst aan de uwe te verbinden. Acht u dit zoo onmogelijk?
Willem.
Zeker! Carolien er van afzien haar toekomst... zoo ineens... maar ik geloof er niets van! | |
[pagina 48]
| |
Gertrude.
't Is toch werkelijk het geval.
Willem.
Om welke reden dan... om welke reden? Zulk een donderslag bij helderen hemel! Gisteren waren wij nog... van morgen is... Dit kan immers niet! Neen; dat moet zij mij zelve zeggen!
(hij gaat naar de deur links).
Gertrude
(bedaard).
Carolien is niet t'huis.
Willem.
Al weer niet? En zij heeft u met deze boodschap belast? Groote God,... de Transvaal... haar papa... die schrik! Zou hij haar gedwongen hebben?... Wel neen! Carolien is niet iemand, die zich laat dwingen.
Gertrude.
Zelfs niet overreden!
Willem.
Maar wat voor grieven heeft zij dan tegen mij?
Gertrude.
Grieven? In 't geheel geen.
Willem.
Ik moet toch het een of ander misdreven hebben.
Gertrude.
Wel neen. U wil niet trouwen, eer u haar kan onder- | |
[pagina 49]
| |
houden. Dat heeft u dikwijls genoeg gezegd. Aan uw engagement is vooreerst geen eind te zien. Dat zou zeker al voldoende wezen. Misschien zijn er ook nog andere redenen... redenen van meer intiemen aard...
Willem.
Mevrouw Eltenburg, ik neem met deze verklaring geen genoegen. Het komt mij ongeloofelijk voor, dat mijn flinke openhartige, ongekunstelde Carolien mij door een derde zou doen weten: je bent me plotseling onverschillig geworden. Ik geef haar niet op, eer ik uit haar eigen mond mijn vonnis heb gehoord (Gertrude haalt zwijgend de schouders op).
Blijft u er bij, dat ze niet t'huis is?
Gertrude.
Ik blijf bij al, wat ik gezegd heb; maar wil u het huis doorzoeken...
Willem.
Ik weet, wat mij voegt, mevrouw. Wees zoo goed mij te zeggen, wanneer ik haar kan spreken, zij 't ook voor het laatst.
Gertrude.
Nooit meer.
Willem.
Ik word dus eenvoudig als een schooier het huis uit gezet?
Gertrude.
Ik dacht, dat u verstandiger zou redeneeren, mijnheer Huisum en de zaak ook eens van Carolien's standpunt bezien. | |
[pagina 50]
| |
Willem.
Kan er dan een standpunt bestaan, dut wettigen zou....? Ach, ik zou dwaasheden gaan zeggen, misschien ook wel doen. 't Is beter, dat ik hier niet langer blijf. Ik ga, mevrouw, maar mijn heengaan beduidt volstrekt niet, dat ik mij op deze manier voor altijd de deur laat wijzen. Wat u mij heeft gezegd, is niet de waarheid, althans niet de volle waarheid! En ik moet.... ik wil de waarheid kennen! Hoe weet ik nog niet; maar ik zal een middel vinden; dat beloof ik u! (hij groet en vertrekt)
Gertrude.
(alleen, terwijl men hoort bellen.)
Wat een toon voor iemand, die zich inbeeldt een fatsoenlijk man te zijn! Dat is nu toch immers eenvoudig geen manier! Een middel.... zei hij. Nu ja, dat zal ook wel een brief zijn, die dus onderschept moet worden. | |
Elfde tooneel.
Gertrude, Toon, later Staphorst, Margaretha, Carolien, Jetje, Jan, Karel.
Toon
(aan de middeldeur)
Mevrouw, de soep staat op tafel.
Gertrude.
Is mijnheer gewaarschuwd?
Toon.
Ik heb volgens gewoonte voor het eten gebeld. | |
[pagina 51]
| |
(Staphorst van links voor met Carolien en Jetje gearmd; Margaretha van links achter gearmd met Karel en gevolgd door Jan.)
Staphorst.
(tewijl de kinderen joelend praten.)
Komaan, kinderen, aan tafel, aan tafel!
Jan.
Vooruit, groote Sachem!
Jetje.
Hé, daar is tante!
(plotselinge stilte)
Gertrude.
Ja, daar is tante, die van daag hier blijft eten.
Staphorst.
En voortaan hier blijft wonen. Alle kinderen en Margaretha.
Wat?
Gertrude.
Hat is vreemd, hè; maar je went er wel aan. Ik vertrouw, dat wij 't gauw met elkander zullen kunnen vinden.
Margaretha.
Gustaaf, als mevrouw Eltenburg hier komt inwonen en dus de leiding van het huishouden op zich neemt, dan word ik natuurlijk overbodig en....
Staphorst.
Integendeel, Margaretha; ik heb uitdrukkelijk aan mijn | |
[pagina 52]
| |
zuster de voorwaarde gesteld: Margaretha blijft de huishouding bestieren, zooals zij dit nu vijf jaren lang gedaan heeft.
Gertrude.
Welke voorwaarde ik terstond goed heb gekeurd
(zij strekt de hand uit, die Margaretha schoorvoetend aanneemt)
Ik hoop, Margaretha, dat ook wij het met elkander zullen kunnen vinden.
Margaretha.
Ik zal er mijn best voor doen, mevrouw. (Staphorst geeft Gertrude een arm en geleidt haar door de middeldeur af; de kinderen volgen fluisterend en giegelend.)
Staphorst.
Komaan, kinderen, aan tafel!
Margaretha.
(alleen)
Wat staat ons nu te wachten? |