Fatsoen
(1890)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
Eerste tooneel.
George, Louis.
Louis
(die achter George binnentreedt, biedt hem een stoel aan; George heeft en houdt zijn hoed op.)
Mijnheer kan hier wachten, als hij dit verkiest; maar ik weet niet, wanneer de dames t'huis zullen komen.
George.
Dit antwoord krijg ik nu van daag al voor de vierde maal.
Louis.
Ik hoop, dat mijnheer daar mij geen verwijt van zal maken. Mevrouw Eltenburg heeft gisteren avond een telegram uit Rotterdam ontvangen, waarop zij terug heeft geseind: ik kom zelve morgen Henriëtte halen. Zij is dan ook onmiddellijk na het déjeuner vertrokken. | |
[pagina 106]
| |
George.
Is Jetje dan ook uit logeeren?
Louis.
Op dezelfde manier als haar zuster.
George.
Wat bedoel je met dezelfde manier?
Louis
(leuk.)
Ik?.... Niets, mijnheer.
George
(die Louis een oogenblik verwonderd heeft aangekeken.)
O, zoo. (Hij biedt Louis zijn sigarenkoker aan). Rook je, Louis?
Louis.
Soms, mijnheer. (Hij neemt een sigaar.) Als mij wat fijns wordt aangeboden. Dank u. (hij steekt de sigaar in zijn zak.)
George.
Je wilt dus zeggen, dat....
Louis.
Dat juffrouw Jetje - voor mijn part freule Henriette, hoewel ik het mal vind je freule te laten noemen, als je maar juffrouw bent - ....
George.
Nu? | |
[pagina 107]
| |
Louis.
Dat juffrouw Jetje door is gegaan.
George.
Door gegaan....? En dus geloof je, dat freule Carolien....
Louis
(strak)
Uit logeeren is.
George
(die Louis weer heeft aangekeken.)
Hm! (Hij haalt langzaam een beurs voor den dag en geeft Louis een gulden.) Waar?
Louis.
In Amsterdam. Adres: Koningin Emma.
George.
Koningin Emma? Dat is een schip.
Louis.
Juist; van de Maatschappij Nederland.
George.
Drommels!.... Alleen?
Louis.
Voorloopig ja; maar of dit geen ondergestoken kaart is met dien Huisum.... hm.... hm!
George.
Zoo. Wat weet je meer? | |
[pagina 108]
| |
Louis.
(strak.)
Niets mijnheer.
George.
(haalt wederom zijn zijden beurs voor den dag, laat het geld heen en weer glijden; maar geeft niets.)
Niets?
Louis.
Hm!.... Ik voor mij geloof, dat de kinderen geen van allen recht deugen. Het zit 'm in het bloed. Mevrouw Eltenburg zal er nooit dames van maken. Heeft u al gehoord, dat het diner van van daag weer afgeschreven is?
George.
Ja, maar welke reden heeft mevrouw Eltenburg opgegeven.
Louis.
Angst voor een besmettelijke ziekte.
George.
Van wie?
Louis.
Van Kareltje natuurlijk, die van morgen zeldzaam katterig was. Nu, als er hier zoo weinig te doen is, blijf ik niet. Mijn plan was hooger op te gaan. Mocht mijnheer soms een bekwamen bediende verlangen.... het is mij minder om hoog loon dan om een fatsoenlijke behandeling te doen.
George.
(steeds zoekend)
Is dat al wat je mij te vertellen hebt? | |
[pagina 109]
| |
Louis.
(geheimzinnig lachend)
Weet mijnheer, dat mevrouw Eltenburg die juffrouw Margaretha de deur uit heeft gezet? Haar meubelen zijn nog hier; maar zij is toch voor goed weg. Het schijnt, dat dit juffertje met onzen mijnheer.... Nu.... verwonderen zou het mij niet. De zuster was natuurlijk niet veel bijzonders; maar.... ik wil er toch liever de zegsman niet van zijn. Van jonge meisjes - zij mogen wezen wat zij willen - spreek ik nooit kwaad.
George.
(droog)
Dat is dus alles?
Louis.
Mij dunkt.....
George
(zijn beurs wegbergend.)
Dat je al meer dan genoeg hebt gebabbeld! Ik zou je in overweging geven, Louis, voortaan wat voorzichtiger te zijn. Ik zoek je ongeluk niet; maar.... houd je voor gewaarschuwd.
Louis.
Wel zeker!
George.
(nadat er in de gang is gescheld)
Ik geloof, dat er aan de voordeur gescheld wordt.
Louis.
Ik ga al. (ter zijde) Een sigaar en een gulden voor zooveel nieuws. Wat een vrekkige zedepreeker! Maar den oude
| |
[pagina 110]
| |
met zijn ‘kerel’ heb ik toch een kool gestoofd en voor mevrouw Eltenburg met d'r trotsche gezicht staat er ook nog een op het vuur. (links af)
George.
(opstaande)
Carolien op den loop, eer ik die veertig duizend gekregen heb! Dat is een gek geval. Het best zal zijn neef eerst de tanden te laten zien naar aanleiding van Caroliens uitstapje en dan mijn aanspraken prijs te geven met belofte van stilzwijgendheid, indien hij.... (gebaar van geld tellen) over de brug komt. (hij neemt een boek op en kijkt er in.)
| |
Tweede tooneel.
George, Louis, Margaretha, later Staphorst.
Louis
(Margaretha van links binnenlatend.)
Mijnheer is uit; maar hij kan elk oogenblik t'huis komen.
Margaretha.
Dan zal ik wachten. Mijnheer George. (zij groet George, die teruggroet, maar zijn hoed dadelijk weer opzet.)
George.
Juffrouw. (terzijde) Neef Gustaaf heeft toch zoo'n slechten smaak niet.
Louis.
U wil uw goed zeker niet onopgemerkt weghalen. Nu, daar heeft u wel gelijk in. De menschen wantrouwen wie zij | |
[pagina 111]
| |
vertrouwen moesten en omgekeerd. Neem mij niet kwalijk; er wordt weer gebeld. (links af)
George.
(na een oogenblik stilte)
Ik hoor tot mijn verwondering, juffrouw Blom, dat u dit huis voor goed heeft verlaten.
Margaretha.
Ja, mijnheer; nu de kinderen groot zijn, ben ik hier overbodig geworden.
George.
Zoo... is dat de reden. En... heeft u alweer een anderen weduwnaar gevonden, die uw goede zorgen kan gebruiken?
Margaretha.
Over eenige dagen, hoogstens een paar weken, neem ik mijn intrek bij een oom te Scheveningen.
George.
O... Waar blijft u dan in dien tusschentijd?
Margaretha.
Er staan kamers genoeg leeg.
George.
Heeft u al een apartement? (hij nadert haar langzamerhand.)
Margaretha.
Ja.
George.
Waar, als ik vragen mag? | |
[pagina 112]
| |
Margaretha.
Het kan voor u immers van geen belang zijn dit te weten.
George.
Integendeel. Als ik hier dineerde of den avond passeerde heb ik zelden het woord tot u gericht, omdat het mij voorkwam, dat daardoor uw positie, die toch al een zeer moeilijke was, alleen nog lastiger kon worden gemaakt; maar op het eerste gezicht heb ik mij tot u aangetrokken gevoeld.
Margaretha.
O, mijnheer! (Staphorst verschijnt links in de deur).
George.
Ik ben er diep over verontwaardigd, dat neef en nicht zich niet ontzien u het huis uit te drijven en als ik op een of andere wijze u van dienst kan zijn...
Margaretha.
(opstaande)
Dank u; ik heb volstrekt geen hulp noodig.
George.
(naderend)
Later misschien wel.
Margaretha.
Ik twijfel er aan.
George.
Zou ik u niet eens mogen bezoeken?
Margaretha
(verontwaardigd.)
Mijnheer! | |
[pagina 113]
| |
George.
Sssstttt! Word niet boos. U gelooft misschien, dat ik verliefd ben op die Carolien; maar dat is heusch niet het geval. Het zou een zuiver mariage de raison zijn geweest: de solutie van een onaangename familie-quaestie; maar nu zij zich uitstapjes veroorlooft met een van mijn voorgangers, begrijpt u levendig, dat ik, als fatsoenlijk man, het veld ruim. Ik spreek dus tot u uit ware belangstelling in uw lot. Zeg mij uw adres maar: het zal u niet berouwen.
Staphorst
(kuchend.)
Hm!
George.
(ter zijde.)
Sakkerloot, neef! Wat heeft hij gehoord?
Staphorst
(naderend, terwijl George zijn hoed afzet.)
Neef George, als ik mij niet vergis.
George
(een hand uitstekend.)
Precies. Zeer aangenaam.......
Staphorst
(die de hand niet aanneemt.)
Pardon, laten wij elkander niet voor den gek houden. Ik hoor, dat je van daag al dikwijls te vergeefs hier hebt aangebeld. Dat spijt me. Je bent er nu zeker op gesteld den verloren tijd zoo gauw mogelijk in Rotterdam te gaan inhalen.
George
(zich vermannend.)
In het minst niet! Het was mijn plan hier zóólang te wachten, dat ik u eerst geluk kon wenschen met uw | |
[pagina 114]
| |
behouden terugkeer van de reis en vervolgens eenige ophelderingen vragen omtrent Carolien's huwelijksplannen.
Staphorst
Ach, kom! Heb jij met je compagnon de rollen zoo verdeeld, dat hij de zaken van de beurs, jij die van het hart bezorgt?
George
(iets minder dapper.)
Misschien is 't u nog onbekend, dat ik zoo goed als geëngageerd ben en dus....
Staphorst
(schertsend.)
En dus het recht moet hebben jonge dames naar haar adres te vragen? Wel, jou schalk!
George
(nijdig.)
Neef, u maakt misbruik van....
Staphorst.
Ieder zijn beurt, mijn jongen; maar dwing mij nu niet ook je overigen tijd in beslag te nemen en.... (op zijn horloge kijkend) Den trein van vijf vijftien kan je juist halen.
George.
Ik heb geen haast, zeg ik u; ik wil weten waar Carolien is.
Staphorst.
Is zij vertrokken zonder je te zeggen waarheen?
George.
Ja en daarom.... | |
[pagina 115]
| |
Staphorst.
Mag ik er niet aan denken haar geheim te verraden.
George.
Wil u daarmee te kennen geven, dat het tusschen mij en haar voor goed af is?
Staphorst.
Af? Was er dan iets aan? Je hebt mijn toestemming niet gevraagd; maar als je 't nu nog doen wilt, wees dan overtuigd, dat mijn antwoord luiden zal: 't is mij duidelijk gebleken, dat je als neef met Carolien op een beteren voet kunt blijven dan als echtgenoot.
Geeorge.
Ja, maar...
Staphorst.
Ik heb nog niet uitgesproken. Dat ook wij goede vrienden zullen blijven, hoop ik van harte. Het zou wel jammer zijn, als de ijverige pogingen van mijn zuster om den fatsoenlijken tak der familie met den onfatsoenlijken op goeden voet te brengen zonder eenig gevolg moesten blijven. (hij reikt hem de hand). En nu, wat ik je bidden mag, verzuim om onzentwil den trein van vijf vijftien niet.
George
(verward)
Neef, goede vrienden hoop ik, dat wij zullen blijven heel lang en...
Staphorst.
Daarvoor zijn maar twee dingen noodig: ten eerste, dat wij elkander zelden ontmoeten, ten tweede, dat wij nooit over elkander babbelen. | |
[pagina 116]
| |
George.
Ik babbel niet; maar...
Staphorst.
Des te beter. Je hebt nog juist een klein half uur. (hij geeft hem zijn hoed en schudt hem weer de hand.)
George.
(steeds aarzelend).
O... ja... adieu. (hij zet zijn hoed op).
Staphorst.
Goede reis!
George.
(moediger).
Neen; ik laat mij zoo niet afschepen! Ik heb gerekend op... Mevrouw Eltenburg heeft mij veertig duizend gulden beloofd.
Staphorst.
Om je geschokt crediet te herstellen?
George
(verschrikt)
U weet, dat...?
Staphorst.
Dat je accepten niet meer gedisconteerd worden. Ja, neef, ik kom wel uit Hongarije; maar gisteren ben ik over Rotterdam teruggekeerd.
George
(smeekend).
O, als u onze moeielijkheden kent, help mij dan, om Godswil help mij dan! Bedenk, dat wij denzelfden naam dragen en | |
[pagina 117]
| |
dat die naam misschien aan de schande zal worden prijsgegeven, wanneer...
Staphorst
(streng).
Hoe ben je zoover gekomen? Vertel mij dat eerst?
George.
Mijn hemel, dat weet ik niet! Van Veen doet alle zaken; ik heb mijn naam maar gegeven.
Staphorst.
Aan de firma; je tijd en je duiten aan de vrouwen. 't Is fraai! Wanneer moet je geld hebben?
George.
Morgen.
Staphorst.
Ga dan naar huis en wacht mij van avond op je kantoor. Gertrude heeft altijd een zwak voor je gehad. Zij zal dus misschien willen helpen.
George.
Eigenlijk heeft zij 't al beloofd.
Staphorst.
Des te beter. Dan heb ik alleen maar toe te zien, dat zij niet onvoorzichtig helpt. Wij zijn trotsch op onzen fatsoenlijken naam George; maar vind je niet, dat die naam wat vlekkerig wordt?
George,
Ach, neef, als die geldquaestie in orde is, dan vallen de overige vlekjes heusch niet in het oog. | |
[pagina 118]
| |
Staphorst.
De nieuwste moraal! (hem den hoed van het hoofd nemend) Vergeet niet afscheid te nemen van juffrouw Blom. Ik beveel deze dame in je bijzondere hoogachting aan.
George.
(Margaretha groetend)
O, ja... uw dienaar. (tot Staphorst) Tot van avond dus. (ter zijde) Vervloekte dominee! (links af.)
| |
Derde tooneel.
Margaretha, Staphorst.
Staphorst
(Margaretha's beide handen vattend)
Greta! Goddank, dat je weer hier bent! Weet je al, wat er met de kinderen gebeurd is?
Margaretha.
Ik ben Toon tegengekomen; hij heeft mij met een enkel woord op de hoogte gebracht. Jetje is dus veilig bij mevrouw Pancraadt in Rotterdam; maar Carolien...
Staphorst.
Hoop ik insgelijks van daag nog terug te krijgen. Gertrude heeft het mij beloofd en kan zij haar belofte niet vervullen, dan ga ik morgen naar Marseille om daar de boot op te vangen.
Margaretha.
De arme kinderen!
Staphorst.
Dat mag je wel zeggen! (Margaretha een stoel gevend
| |
[pagina 119]
| |
terwijl hij ook zelf plaats neemt)
Maar laten wij nu eens kalm praten. De handelwijze van de kinderen heeft mij veel te denken gegeven. Toen ik 't gisteren avond niet langer uit kon houden, alleen met Gertrude in dit doodstille vertrek, waar het vroeger altijd zoo ongedwongen vroolijk toeging, toen ben ik naar boven gegaan en in de leege kamers van de meisjes heb ik getracht mij voor te stellen, wat zij al zoo gedacht, gevoeld, geleden moeten hebben om tot het besluit te komen, dat zij maar het best deden uit het ouderlijk huis.... weg te loopen.
Margaretha.
Ja, zij hebben waarlijk geleden.
Staphorst.
Ach, dat waren pijnlijke overdenkingingen.
Margaretha.
Je kunt de jonge zieltjes leiden; dat is waar; maar wie ze voor kneedbare was houdt, slaagt er alleen in ze te verminken.
Staphorst.
Ik had Gertrude nooit de vrije hand moeten laten.
Margaretha.
Uit vrees voor onaangenaamheden ben je weer zwak geworden; dat is zoo; maar....
Staphorst.
Zoek geen verschoonend maar. Van alle menschelijke fouten sticht zwakheid misschien het meeste onheil. Ik behoef jou niet te verzekeren, dat de kinderen mijn oogappels waren en zijn. | |
[pagina 120]
| |
Margaretha.
O, neen!
Staphorst.
En wat heb ik, wel beschouwd, voor hen gedaan? Hoe scherper ik mijn nutteloosheid voor de maatschappij gevoelde, hoe meer ik mij vastklampte aan het denkbeeld, dat mijn leven voor hun opvoeding, voor hun geluk eenige waarde kon bezitten. Daarom leefde ik vroeger met hen mee; nooit deden zij iets buiten mij om. Het was mijn illusie van Alphen's stelregel: mijn spelen is leeren voor hen tot een waarheid te maken en mijn lievelingen de harde botsingen van het leven te besparen. Dat was ook al zwak en verkeerd, want niemand wordt wijs zonder de ondervinding, waarvoor ik hen juist wilde behoeden. Maar toen kwam dat geldverlies en het aanbod van Gertrude met de tirannieke voorwaarde. Ik meende toe te geven om hunnentwil en vraag mij nu af, of eigenbelang niet mijn hoofddrijfveer is geweest?
Margaretha.
(met vuur)
O neen! Ik ben zeker van het tegendeel.
Staphorst.
Is 't niet zonderling, dat ik er wel in toestemde Caroliens engagement te verbreken; maar mij krachtig verzette, toen Gertrude ook jou verwijdering eischte?
Margaretha.
(verlegen)
Dat is wel.... 't zou althans verstandiger zijn geweest, als je op dit punt niet had vastgehouden. | |
[pagina 121]
| |
Staphorst.
Je wilt zeggen, omdat het mij dan al vóór mijn reis gebleken zou zijn, dat Gertrude hier niet blijven kan en dat ik met onverantwoordelijke verblindheid veel te lang op herinneringen heb geteerd.
Margaretha.
(verlegen en verrast)
Integendeel.... ik wilde.... ik meende....
Staphorst.
Neen, neen; 't is wel, zooals ik zeg. Door een vriendelijk woord, een deelnemenden blik wist jij de koude tucht van Gertrude's vormelijkheid te verzachten. Ware jij niet hier geweest, dan zou 't geen vijf maanden geduurd hebben, eer de bom losbarstte. Daarom neem ik niet aan, dat je nu maar terug bent gekomen om straks weer heen te gaan. Je moogt niet meer wreg, Greta; je moet blijven!
Margaretha.
(met kracht)
Wat dat betreft, staat mijn besluit onherroepelijk vast.
Staphorst.
Zijn de kinderen je dan nu al onverschillig geworden?
Margaretha.
Je weet wel beter: maar juist om je kinderen....
Staphorst
(snel invallend.)
Of ben ik je zoo erg tegengevallen?
Margaretha.
(verward)
O, Gustaaf! | |
[pagina 122]
| |
Staphorst.
Wat weerhoudt je dan? Ik heb ook aan jou veel goed te maken. Daar zal je mij toch de gelegenheid niet voor willen ontnemen.
Margaretha.
Wat ik je bidden mag, dring niet verder aan. Ik wil geen steen des aanstoots blijven voor....
Staphorst.
Voor wie? Gertrude gaat heen....
Margaretha.
Ik doel niet op haar. Ook mij zijn de oogen open gegaan. Mijn tegenwoordigheid zou op den duur.... Je wilt menschen gaan zien. Dat is ook goed, maar dan.... Neen! Ik kan hier niet terugkeeren; ik wil 't niet!
Staphorst.
Ik begrijp wat je meent; maar als ik je nu vraag om....
Gertrude
(buiten.)
Slaapt de jonker nog?
Margaretha.
Daar is zij! Zij mag ons hier niet samen vinden! (snel links voor af.)
Staphorst.
Maar Greta, luister. (Hij wil haar volgen.)
| |
[pagina 123]
| |
Vierde tooneel.
Staphorst, Gertrude, Toon, Jetje.
Jetje
(binnenstormend.)
Dag papa; daar ben ik weer terug! (Zij vliegt Staphorst om den hals, terwijl Gertrude, gevolgd door Toon, opkomt.)
Staphorst.
Wel jou kleine deugniet!
Jetje.
Ik heb in mijn eentje dol veel pret gehad! Eerst ben ik met den stoomtram naar Delft gereden, toen met den trein naar Schiedam. Van Schiedam tot Overschie heb ik gewandeld en te Overschie stond weer een tram klaar voor Rotterdam. Ik had alles in uw spoorboekje goed nagekeken. O, 't was heerlijk zoo eens vrij als een vogel rond te fladderen! In Schiedam heb ik een paar krentebollen gekocht, die verrukkelijk smaakten.
Gertrude.
't Is of dat kind Zigeuner-bloed in de aderen heeft! Er zal een fraai dametje van je groeien, als papa geen strenge maatregelen neemt. (tot Toon, die haar mantel en hoed heeft aangenomen, terwijl Jetje op Gustaafs knie gezeten zachtjes doorpraat.) Waarom doet Louis niet open?
Toon
(verlegen).
Omdat.... omdat Louis er niet meer is.
Gertrude.
Er niet meer is? | |
[pagina 124]
| |
Toon.
Meneer heeft hem tweemaal kerel genoemd; hij zei, dat laat ik mij niet aanleunen en....
Gertrude.
En....
Toon.
Hij voegde er nog iets bij, dat.... ik durf 't haast niet zeggen; maar 't is toch beter, dat u 't weet.
Gertrude.
Spreek dan!
Toon.
Hij zei: nu heb ik die mevrouw Eltenburg met haar airs toch een kool gestoofd.
Staphorst
(een oogenblik zijn gesprek met Jetje stakend.)
Wat een fatsoenlijke knecht!
Gertrude.
Heeft hij de afzeggingen van het diner rondgebracht?
Toon.
Dat is in orde.
Gertrude.
Dan mag hij verder doen, wat hem goeddunkt. Toon, breng dat goed naar boven.
Toon.
Bestig, mevrouw. | |
[pagina 125]
| |
Jetje.
(verbaasd).
Is u in angst geweest? In angst over mij?
Staphorst.
Geloof je dan, dat ik niet meer van je houd?
Jetje.
O, neen! Arme papa! Ik heb u heusch geen verdriet willen doen; maar... Ach, ik had, net als Louis, zoo'n grooten lust tante Gertrude eens een kool te stoven en het spijt mij genoeg, dat mijn plannetje mislukt is.
Gertrude.
Hè?
Staphorst.
Noem je dat mislukt?
Jetje.
Zeker. Als mevrouw Pancraadt niet zoo dadelijk getelegrapheerd had, zou er van avond in de courant hebben gestaan: vermist de minderjarige Henriette, Gesine Staphorst. De commissaris van politie verzoekt opsporing en aanhouding.
Staphorst.
Tante is toch al erg bezorgd geweest!
Jetje.
Wel neen! Zoolang de menschen 't niet merken, kan 't haar ook niet schelen!
Gertrude.
Hoe is 't mogelijk? Jetje, ga naar je kamer! | |
[pagina 126]
| |
Jetje
(tot Staphorst).
Moet ik nu al gaan?
Staphorst.
Doe wat tante zegt, mijn kind.
Jetje.
Voor dezen keer dan nog, omdat u het wil. U is mijn lieve papa en voor u doe ik alles; (de deur naderend) maar tante... ik ben vast besloten tante voortaan dood te verklaren! (zij glipt snel links voor weg).
Gertrude.
Eenvoudig geen manier! | |
Vijfde tooneel.
Staphorst, Gertrude.
Gertrude.
Welk een toon slaat dat kind aan!
Staphorst.
Een toon, dien ik voorheen nooit van haar heb gehoord.
Gertrude.
En je voortaan ook nooit weer hooren moet. Eer ik 't vergeet: van Rotterdam terugkeerend maakten wij de reis met den gepensioneerden majoor van Sloterdijk, die lid is van de schoolcommissie. Hij sprak mij over Kareltje aan en geeft je in overweging den jongen van school te nemen. | |
[pagina 127]
| |
Staphorst.
Omdat hij op één zit en al te hard werkt?
Gertrude.
Hij gaf verschillende redenen op; onder anderen het zeer gemêleerde gezelschap, waarin de jongens op zulke scholen komen en hij was 't met mij eens, dat uitsluitend huisonderwijs veel beter voor hem zou zijn.
Staphorst.
Ik nu ook; maar op het platte land bij een predikant, die hem misschien het huichelen weer af kan leeren. Hij zit op één; ja, wel, van achteren af en verscheurt zijn rapporten om je straffeloos voor te kunnen liegen, dat hij hard werkt en zich goed gedraagt.
Gertrude.
Gustaaf, dat is....
Staphorst.
De waarheid. (haar een papier gevend) Hier heb je het laatste rapport, dat ik ineen gefrommeld naast zijn bed vond. Gertrude, Gertrude, zou 't niet beter zijn, dat wij de kinderen dat knellende keurslijf van het conventioneele fatsoen uittrokken en er wat meer prijs op stelden hen eenvoudig, natuurlijk en waarheidslievend te laten blijven? Onze voorouders deden dwaas, toen zij van boomen en struiken schepen en zwanen knipten; zullen wij nu die dwaasheid toe gaan passen op de menschen? Wij hebben een proef genomen; zij is mislukt....
Gertrude.
Dat zie ik volstrekt niet in! 't Is waar, dat een gesoig- | |
[pagina 128]
| |
neerde educatie weinig invloed heeft op de spruiten van... juffrouw Blom...
Staphorst
(heftig.)
Ik duld niet, dat je de nagedachtenis van....
Gertrude.
Maar meer dan ooit is volhouden nu voorgeschreven. Laat mij begaan. Op dit oogenblik breng ik je de beide meisjes onverlet en onbesproken terug van uitstapjes, die over hare neigingen.... laten wij maar zeggen een zeer eigenaardig licht werpen.
Staphorst
(iets minder heftig.)
De beide meisjes? Carolien is nog altijd niet terug.
Gertrude
(hem een geopend telegram gevend)
Lees.
Staphorst.
Een telegram?
Gertrude.
Uit Amsterdam.
Staphorst
(lezend.)
Ben op weg huiswaarts, Carolien. (sprekend) God zij gedankt! Dat is mij een pak van het hart!
Gertrude.
A! | |
[pagina 129]
| |
Staphorst.
Maar hoe heb je dit bewerkt?
Gertrude.
Op een zeer eenvoudige manier. Toen jij gisteren je hoofd kwijt waart en noodeloos naar de Witte, naar het huis van mevrouw van Goor en naar het station holdet, had ik de advertentie al teruggevonden, waarin het vertrek van de Koningin Emma, waarmee mevrouw van Goor reizen zou, op den tiende was aangegeven.
Staphorst.
Dus van daag pas.
Gertrude.
Juist. Ik telegrapheerde derhalve onmiddellijk aan freule Staphorst: adres Koningin Emma van de Maatschappij Nederland.
Staphorst.
Maar wat telegrapheerde je?
Gertrude.
Alles in orde gekomen; keer terug: geteekend Willem Huisum.
Staphorst.
Dus een leugen!
Gertrude.
Waarvan die Huisum immers nooit iets zal vernemen. Ik heb eerst door Toon laten hooren of hij in de stad was. Toen ik dus de zekerheid had, dat zij niet samen waren, be- | |
[pagina 130]
| |
greep ik, dat dit telegram eene onfeilbare uitwerking moest hebben en heb het antwoord hier laten bezorgen.
Staphorst.
(het hoofd schuddend)
Je hadt mij naar Amsterdam moeten laten gaan.
Gertrude.
Om van daag in de couranten te kunnen lezen, dat er in 't een of ander hôtel een hartroerend tooneel had plaats gevonden tusschen een vader en zijn weggeloopen dochter?
Staphorst.
(verlegen)
Daar zou kans op geweest zijn.
Gertrude.
Krijg ik eindelijk eens gelijk?
Staphorst.
Eere wie eere toekomt. Ik moet erkennen, dat je recht hebt op mijn dankbaarheid voor den tact en het beleid, waarmee je de gederailleerde wagens van ons huiselijk treintje in het spoor terug brengt; maar...
Gertrude.
Ik heb er niet aan getwijfeld, dat je dit ten slotte zoudt inzien.
Staphorst.
Wie is de schuld van het deraillement...?
Gertrude.
Gisteren avond zei ik je al: laat dit zaakje aan mij over; | |
[pagina 131]
| |
ik breng alles weer in orde. Dat verwilderde kinderen, als je beide dochters, dadelijk de eigenzinnige hoofdjes zouden buigen, was niet te verwachten; maar dat ik er ten slotte fatsoenlijke meisjes van maak, die zich weten voor te doen zooals het hoort, staat bij mij vast... althans voor Jetje.
Staphorst.
Ik geloof graag, dat...
Gertrude.
Dat je kinderen naderhand, wanneer zij in staat zullen zijn zonder vooroordeel op hun jeugd terug te zien, den dag zullen zegenen, waarop ik hier in huis ben gekomen.
Staphorst
(met kracht)
Neen, Gertrude, het hooge woord moet er uit... | |
Zesde tooneel.
Staphorst, Gertrude, Jan.
Jan
(ontevreden en verdrietig in houding en gelaatsuitdrukking).
Dag, papa, dag tante.
Staphorst.
A, daar is Jan. Dag, mijn jongen. Je schijnt gisteren niet om gezondheidsredenen in Leiden te zijn gebleven. Dat doet mij genoegen; maar meer plezier zou 't mij gedaan hebben, als je over waart gekomen. | |
[pagina 132]
| |
Jan.
Mij ook.
Gertrude.
Wat een kort en verdrietig antwoord! Is er iets gebeurd, dat....? Ben je....? Heb je misschien weer gespeeld?
Jan.
Natuurlijk.
Staphorst.
Aha!
Gertrude.
Welnu, wat zou dat?
Staphorst.
Wat?
Jan.
Ik heb u voorspeld, dat ik uit verveling en landerigheid in Leiden weer aan het boemelen zou raken en 't is net zoo gebeurd ook. Er was geen opzet bij; maar ik kan 't niet uithouden in die gevangenisachtige academie en in die muffe collegekamers. Dat is misschien flauw; maar zoo ben ik nu eenmaal.
Staphorst.
En hoeveel moet je betalen?
Jan.
Alles is betaald.
Staphorst en Gertrude.
Zoo!
Jan.
Daarom juist kon ik gisteren niet komen. Speelschulden | |
[pagina 133]
| |
moeten binnen de vier en twintig uren worden afgedaan en om zeven uur 's avonds had ik nog geen cent. Bij u, of liever bij tante wilde ik niet komen bedelen.
Gertrude.
Wie hebben je dan toch zooveel laten verliezen?
Jan.
Duroi van Moordrecht en van Nederveen Hooink.
Gertrude.
Twee fatsoenlijke namen.
Jan.
Daaraan hapert het niet in mijn club en de lui slaan ook duiten genoeg stuk; maar als je geld noodig hebt, is iedereen toevallig slecht bij kas.
Gertrude.
En gisteren avond laat ben je waarschijnlijk in handen gevallen van een Jood.
Jan.
O, neen, dan had ik 10% rente moeten betalen. Ik kwam terecht bij een Christen.
Gertrude.
Gelukkig.
Jan.
Die 20% nam,
Staphorst.
Dus moet je nu betalen? | |
[pagina 134]
| |
Jan.
Alles in alles - want ik heb nog meer schulden - drie duizend gulden.
Staphorst.
In vijf maanden.
Jan.
Scheld mij nu maar uit voor al wat leelijk is; ik zal er geen woord tegen in brengen. Ik weet heel goed, dat mijn gedrag lamlendig is geweest. Misschien had ik beter gedaan in een gracht te springen dan zoo onder uw oogen te komen.
Staphorst.
Jongen, ik merk, dat je je straf al beet hebt. Van mij zal je geen kwaad woord over deze zaak meer hooren en die schuld zullen wij in termijnen aflossen. Gelukkig ziet het er in Hongarije minder treurig uit, dan ik aanvankelijk dacht. Wij zullen ons wat moeten verminderen; dat is zoo; maar wie weet, of dit niet heel leerzaam voor jelui zal zijn.
Jan.
Papa! O, wat ben je toch een beste vent! Als je begrijpen kon, hoe danig ik het land aan mijzelven heb gekregen. Ik verlang niets liever dan flink te werken; maar geef mij dan ook werk, waarvoor ik geschikt ben. Mijn hoofd is nu eenmaal geen studiekop. Ik heb waarachtig mijn best gedaan aan de borst van de Alma mater; maar die moedermelk verzuurt in mijn maag en maakt mij onpasselijk.
Staphorst.
Jij gaat weer schilderen. | |
[pagina 135]
| |
Jan.
Hoezee!
Gertrude.
Ik wil er niets van hooren!
Staphorst.
Lieve zuster, dergelijk studeeren wordt mij te duur. Ik mag Jan niet bevoordeelen boven de andere kinderen en zelfs jou fortuin zou ten slotte....
Gertrude.
Heb jij dat te beoordeelen? Je schijnt onze afspraak vergeten te zijn; maar ik weet ze nog.
Staphorst.
O, ik ook! Ik gedenk ze met dankbaarheid, Gertrude, en dat jij in deze omstandigheden er aan vast wilt houden, vind ik even royaal als goedhartig; maar toch zie ik mij genoodzaakt na rijp beraad....
Gertrude.
Als je blieft geen mooie woorden om je flauwhartigheid te maskeeren! Ik ben hier niet in huis gekomen om mij na vijf maanden er weer uit te laten zetten. Wij hebben een contract gesloten; dat moet van weerszijden stipt worden uit.... | |
Zevende tooneel.
Dezelfden, Toon.
Toon.
Meneer, daar is meneer Huisum. | |
[pagina 136]
| |
Gertrude
(verwonderd.)
Huisum?
Toon.
Ik heb hem in de achterkamer gelaten.
Gertrude.
Je zult hem toch niet ontvangen!
Staphorst.
Nadat ik hem schriftelijk verzocht heb hier te komen?
Gertrude.
Wil je George dus overboord gooien?
Staphorst.
Gooien? Neen. Die springt van zelf. De firma staat al wrak.
Gertrude
(ontstellend)
Dat is niet waar!
Staphorst.
Lieve zuster, wat een onfatsoenlijke uitdrukking!
Gertrude.
Een van de eerste Rotterdamsche firma's!
Staphorst.
Die bij jou om een veertig duizend gulden moest aankloppen! (men hoort bellen.)
Gertrude.
Gerechte hemel! | |
[pagina 137]
| |
Staphorst.
Gelukkig liggen je effecten nog veilig beneden in de brandkast.
Gertruide
(zich herstellend).
Maar dat is nog geen reden Carolien dien Huisum, dien couranten schrijver, dien hongerlijder in de armen te duwen!
Staphorst.
Zoover wil ik ook niet gaan. (Er wordt weer gescheld).
Toon.
Meneer, er is tweemaal gebeld en ik heb een rijtuig hooren voorrijden. Mag ik opendoen en meneer Huisum hier binnen laten?
Gertrude
(ter zijde).
Een rijtuig? Wat kan....?
Staphorst.
Ga je gang, Toon. (Toon af).
| |
Achtste tooneel.
Staphorst, Gertrude, later Toon, Willem, Carolien.
Staphorst.
Zou Carolien terug zijn? In de serre kan ik.... (rechts af).
Gertrude
(verschrikt).
Op het oogenblik, dat die Huisum in de achterkamer wacht! Die twee mogen elkander niet ontmoeten! | |
[pagina 138]
| |
Staphorst.
(terug keerend)
Een spoorvigilante! Zij is 't!
Gertrude.
(ontsteld)
Dat kan zoo niet! (Zij gaat haastig naar de middeldeur; maar komt te laat. Willem komt er door binnen en buigt voor haar).
Gertrude.
(ter zijde)
Te laat!
Staphorst
(opent de deur links en strekt zijn armen uit.)
Kind!
Carolien
(hem in de armen snellend)
Papa!
Staphorst.
Goddank, dat ik je terug heb!
Carolien,
En Willem ook! O, dan is 't toch waar! Ondanks je telegram kon ik 't haast niet gelooven.
Willem.
(koel terugwijkend.)
Van welk telegram spreekt u?
Carolien.
Van welk?.... Wel, van het telegram, dat mij terug heeft doen keeren.... van dit. | |
[pagina 139]
| |
Willem.
(het telegram inziende.)
Mijn naam?.... Ik heb deze woorden niet geseind.
Carolien.
Wat?
Willem,
Nadat al mijn brieven onbeantwoord waren gebleven en terwijl ik uw neef George hier bijna dagelijks in en uit zag gaan, moest ik wel denken, dat ik mij schromelijk had vergist en heb....
Carolien.
Over welke brieven heb je 't?
Willem.
Over de brieven, waarin ik smeekte mij althans een verklaring te geven van.....
Carolien.
Ik heb in 't geheel geen brieven ontvangen en juist daarom heeft de moed mij ontbroken er meer te schrijven na dien éénen....
Willem.
Welken éénen?
Gertrude
Dien ik natuurlijk niet liet vertrekken!
Staphorst.
(ter zijde)
Aha! | |
[pagina 140]
| |
Carolien en Willem.
(verontwaardigd.)
Natuurlijk?
Willem.
U hield onze brieven achter en noemt dat natuurlijk?
Gertrude.
Mocht ik dan een correspondentie gedoogen, die al, wat ik tot stand bracht, weer kon vernietigen? Moest ik mijn eigen glazen helpen ingooien?
Carolien.
O! tante, dat is schandelijk!
Willem.
Mag ik u verzoeken, mevrouw, dadelijk den brief af te geven, die niet voor u, maar voor mij was bestemd?
Carolien.
En ook de anderen, die aan mij waren gericht?
Gertrude.
Weest zoo goed bedaard te blijven. Ik zie, dat de zaken hier, ondanks al mijn pogingen, een verkeerde wending nemen. Voor overmacht ben ik gewoon te wijken. Ik geef den strijd op. Ziehier de brieven! (zij neemt de brieven uit een cassette.)
Willem.
Open? Dus heeft u er inzage van genomen?
Gertrude.
Kan u door een envelop heen lezen? | |
[pagina 141]
| |
Carolien.
O!
Willem.
U schijnt de meening toegedaan te zijn, dat het uiterlijk fatsoen alleen kan verkregen worden door de opoffering van het innerlijke.
Carolien.
(heftig.)
Willem in den waan te brengen, dat ik in staat zou zijn zonder eenige ophelderingen te geven, zonder zelfs een woord van spijt te doen hooren hem, dien ik zoo innig lief heb, de deur te laten wijzen! O, tante, u heeft ons dikwijls de bewijzen gegeven van uw genegenheid; maar wat mij betreft, ik geef de voorkeur aan uw vijandschap!
Willem.
Carolien, kan je mij vergeven? (hij sluit haar in zijn armen.)
Staphorst.
Kinderen, kinderen, jelui wordt onrechtvaardig! Tante heeft....
Gertrude.
Gustaaf, 't is niet voor 't eerst, dat ik mij miskend zie. Heb de goedheid mijn verdediging aan de toekomst te laten. Tegenover de leer van de hedendaagsche jongelui, dat men blindelings zich door zijn gevoel moet laten regeeren, durf ik gerust de mijne stellen, dat een mensch met voorzichtig beleid zijn levensweg moet afbakenen. Wil Carolien dat niet van mij gelooven, dan zal de ondervinding er haar wel van overtuigen. Ik ontsla ze gaarne van elke verplichting, die zij tegenover mij op zich genomen heeft en die zij niet in staat schijnt te vervullen. | |
[pagina 142]
| |
Staphorst.
Gertrude, je leer is ook de mijne; maar wij verschillen in de toepassing. Jij speelt graag een beetje voor Voorzienigheid, die de kortzichtige menschjes langs donkere slingerpaden naar een heerlijk doel voert. Ik geloof, bij nader inzien, dat wij beter doen hen op een rechten, helder verlichten weg met raad bij te staan; maar overigens in vrijheid te laten voortstreven. Meestal zijn zoowel hunne oogen als de onze veel te zwak om te onderscheiden of er aan het einde werkelijk een doel is.
Gertrude.
Met andere woorden: je wilt hier de vroegere losbandigheid weer invoeren.
Staphorst.
Een mooiere naam ware mij wel zoo aangenaam; maar wij bedoelen hetzelfde.
Gertrude.
Dan ontbreekt er nog maar aan, dat Margaretha hier terugkeert en je een tweede mésalliance sluit. | |
Negende tooneel.Dezelfden, Margaretha, Jetje, Jan.
Staphorst.
Je hebt gelijk. | |
[pagina 143]
| |
Margaretha.
(van links voor opkomend)
Gustaaf, ik ben klaar en....
Staphorst.
Een oogenblikje. (tot Gertrude) Vergun mij je mijn vrouw voor te stellen.
Margaretha.
(verschrikt.)
Hemel, wat....
Carolien.
Ja, ja!
Jetje
Hoezee!
Jan.
Leve moeder Margaretha!
Willem.
Neemt u mij ook meteen tot zoon aan?
Staphorst.
Zeg nu nog eens: neen!
Margaretha.
(aangedaan)
Ik kan niets meer zeggen.
Gertrude.
De demonstratie laat aan duidelijkheid weinig te wenschen over! Waar Margaretha Blom terugkeert, moet Gertrude Eltenburg heengaan. | |
[pagina 144]
| |
Margaretha.
Maar toch niet in vijandschap!
Gertrude
(hooghartig.)
Van vijandschap kan tusschen ons geen sprake wezen en zoodra de toekomst mij gerechtvaardigd heeft - wat gauw genoeg gebeuren zal - kunnen de kinderen op tante Gertrude weer rekenen. Adieu! (af.)
Staphorst
(Gertrude willende volgen, die dadelijk heen is is gegaan.)
Maar Gertrude, van daag.... | |
Tiende tooneel.
Dezelfden, Karel, later Adolphe de Laer.
Karel.
(zeer bleek en ontdaan van links voor opkomend.)
Daar ben ik.
Margaretha.
Kind! Wat zie je er uit!
Jetje, Carolien, Jan.
Hoe bleek!
Karel.
Ik heb kou gevat.
Staphorst.
Tante Gertrude is weg, mijn jongen en zij komt niet terug.
Karel.
(angstig rondkijkend).
Heusch niet? | |
[pagina 145]
| |
Staphorst.
Heusch niet.
Karel.
Nu... dan heb ik gisteren vier borreltjes gedronken en drie sigaren gerookt; maar ik doe 't nooit, nooit, nooit weer! (Allen lachen).
Staphorst.
Best zoo!
Adolphe de Laer
(de middeldeur wijd openend, waardoor men een gedekte en versierde tafel ontwaart.)
Madame est servie!
Margaretha.
Wat is dat?
Staphorst.
De kool van Louis! Hij heeft wel de gasten; maar niet het dîner afgezegd!
Margaretha.
Dat is nu toch....
Jetje, Jan en Carolien.
Eenvoudig geen manier! |
|