| |
| |
| |
Vierde bedrijf.
Het toneel stelt een rijk gemeubeld vertrek voor, dat versierd is met schilderijen en kostbare voorwerpen. Links een deur, die ondersteld wordt toegang te geven tot de trap, welke naar boven voert; rechts een deur, welke uitkomt in de gang, die naar de voordeur geleidt. In het achterdoek een dubbele deur en daarnaast een deur, waarvoor een portiêre hangt. Achter deze laatste deur bevindt zich de kluis, waarin de brandkast staat.
| |
Eerste Toneel.
Dora, Weimer, later Jakob. (Dora zit met een werkje in de hand te starogen; Weimer treedt binnen).
Weimer.
Nog altijd aan 't tobben over die ongelukkige uitval van Marie ter Voorst?
Dora.
Ja, Frits, ik kan 't niet van me afzetten. Nooit heb ik Marie ook maar een strootje in de weg gelegd. Ze deed wel een beetje uit de hoogte; maar ik hield me maar, of ik daar niets van merkte. Waarom moest ze me nu op eens zo grievend beledigen?
Weimer
(vergoelikend).
Ach, Marie is nu eenmaal van nature een beetje strak. Anders had ze mij ook wel eens gevraagd haar Marie te noemen, net als jij aan Herman gezegd hebt: noem me Dora. Is 't niet? Laat je dus niet van streek brengen door een paar dikke woorden.
Dora.
Neen, Frits, dat waren niet maar dikke woorden. Ik heb heel goed gevoeld, dat Marie 't aangenaam vond me eens een ferme deuk te kunnen geven. En dat is 't juist, wat me zo zeer heeft gedaan: want nu weet ik ook, dat haar vriendschappelikheid nooit iets anders is geweest dan lelike huichelarij.
Weimer.
Wel neen, Doortje, wel neen! Vergeet toch niet, dat Marie tien jaren lang op een dorp heeft gewoond, waar niemand naar
| |
| |
haar omkeek. Nu is ze in den Haag terug als ministersvrouw. Vin je 't zo vreemd, dat ze zich een beetje aanstelt.... dat ze zich verbeeldt 't prestige van haar man te moeten ophouden?
Dora.
Als 't dat was, zou ze die man eerst geraadpleegd hebben en als ze Herman geraadpleegd had, zou er niets zijn gebeurd.
Weimer
(goedig, na haar een zoen te hebben gegeven.)
Begin dan met een poosje uit haar vaarwater te blijven. In die tussentijd spreek ik er Herman eens over aan.... over een paar maandjes ga je weer naar de jour en dan zal je zien, dat 't hele zaakje in de doofpot is gesmoord.
Dora.
Jij hebt goed praten; maar ik voel best, dat op den duur....
(er wordt getikt).
Jakob.
Mevrouw ter Voorst, meneer, of ze u een ogenblik....
Dora.
Naar wie heeft mevrouw gevraagd? Naar mij?
Jakob.
Naar meneer, mevrouw.
Weimer.
Daar heb je 't al.
(tot Jakob)
Verzoek mevrouw hier te komen, Jakob.
(Jakob af).
Dora.
Wat meen je, Frits?
Weimer.
Dat Marie al berouw heeft. Ze komt zoete broodjes bakken. Dat begrijp je toch.
Dora.
Dat weet ik nog zo zeker niet. Maar.... ze heeft naar jou gevraagd. Laat ze haar berouw dus maar eerst aan jou tonen.
(af).
Weimer
(onverschillig).
Zoals je wilt.
| |
| |
| |
Tweede Toneel.
Weimer, Marie.
Marie
(snel om zich heen ziende en dan groetend).
O, meneer Weimer! Wat ben ik blij, dat u me onder vier ogen ontvangt. Dora heeft u zeker al verteld, dat we samen een minder aangename woordenwisseling hebben gehad?
Weimer.
Dat heeft ze me verteld, mevrouw.
(hij heeft haar een stoel gegeven en is zelf ook gaan zitten).
Marie.
Het speet me vreselik.... o, vreselik; maar.... ik verzeker u: Dora heeft 't letterlik uitgelokt. Of ik al zei: noodzaak me nu niet je onaangename dingen te zeggen.... ze hield maar aan.... hield maar aan en....
Weimer.
Mevrouw, ik hen vast overtuigd, dat we met een misverstand te maker hebben. Is 't niet zo?
Marie
(opgeruimd).
Een misverstand.... juist. O, wat ben ik blij, dat ik u alleen aantref!
Weimer.
Maar...... mevrouw, uit Dora's woorden heb ik niet de indruk gekregen, dat Dora op de een of andere manier aanleiding zou hebben gegeven tot......
Marie.
(haastig).
Aanleiding gegeven heeft ze ook eigenlik niet; maar...... Och, meneer Weimer, 't is een heel delikate kwestie. U is een bezadigde, verstandige man.... Ik hoop maar, dat u er een goede.... een goede oplossing voor weet te vinden. Het ligt volstrekt niet in m'n bedoeling Dora te kwetsen en toch.... toch zou ik 't misschien niet kunnen later als ik met haar....
Weimer.
Wat.... wat? Nu begrijp ik u niet.
Marie.
Ach, ja, u kent de Hagenaars niet. U vermoedt niet, hoe ongelofelik veel kwaad hier wordt gesproken.
| |
| |
Weimer
(ongelovig, haast lachend).
Toch niet van Dora?
Marie
(ernstig).
Juist wel van Dora.
Weimer
(verwonderd en ernstiger).
Zou ik dan ook mogen weten, wat er van haar wordt verteld?
Marie.
Ik vind, dat u 't moet weten. Maar.... denk nu asjeblieft niet, dat ik aan die praatjes geloof sla. Ik heb niets anders op 't oog dan de belangen van mijn man....!
Weimer
(niet begrijpend).
Dus.... u vindt, dat als Dora op uw jour verschijnt, de belangen van uw man....?
Marie
(met nadruk).
Meneer Weimer.... Herman is minister. Iedereen kent hem; iedereen praat over hem. De koeranten van alle partijen pluizen uit, wat ie zegt en doet. Hij kan dus niet voorzichtig genoeg wezen.
Weimer.
Zeker; maar wat heeft Dora daar mee te maken?
Marie.
Maar, meneer Weimer, voelt u dan niet, dat als Herman dikwels.... hier in huis komt.... en.... haast altijd zonder mij.... als Dora wel eens, maar veel minder dikwels.... bij mij aan huis komt en.... dat veer zonder u.... als Herman en Dora elkander nu en dan op straat of in de Tweede Kamer ontmoeten.... als....
Weimer.
Wat blieft u? Wordt er dan beweerd, dat er tussen Herman en Dora....?
Marie.
Ik zeg u nog eens: ik veronderstel geen ogenblik iets, dat ook maar in de verste verte....
Weimer.
Neen, neen; maar.... neem me niet kwalik.... daar moet
| |
| |
ik toch eens een ogenblikje over nadenken. Dat 't praatje geen waarheid bevat.... dat spreekt van zelf; maar.... 't verhaal moet toch ergens op berusten.
Marie.
Juist; maar ik zeg u immers, dat Herman en Dora elkander zo dikwels op allerlei plaatsen ontmoeten...... Dat blijft niet onopgemerkt. Dan.... dat Herman erg met Dora is ingenomen en dat hij dit niet onder stoelen of banken stopt....
Weimer.
Maar, mevrouw......
Marie.
Dat is toch zo verwonderlik niet! Ziet Dora er niet allerliefst uit? Ik ken iemand, die haar ravissant vindt. Ze trekt alle mannen aan en dat Herman haar eens bewonderend heeft aangekeken.... misschien de een of andere vleierij gezegd.... die bij toeval gehoord is geworden.... wie weet, of 't niet door een van uw dienstboden is geweest.. vindt u dat vreemd?
Weimer.
Maar, mevrouw ter Voorst...... als Herman een komplimenteuze man was.... een hofmaker; maar die werkezel.... die eerzuchtige politikus! Als jongen keek hij al haast niet naar de vrouwen om.
Marie.
Meneer Weimer, de een toont 't, de ander verbergt 't; maar op 't punt van vrouwen is geen enkele man te vertrouwen en u weet wat 't spreekwoord zegt van de vos en zijn....
Weimer.
Maar sapperloot.... nu lijkt 't wel, of u 't zelf gelooft!
Marie
(enigszins verward).
Ik.... wel neen.... maar u vroeg.... u zei, dat er toch een aanleiding moest zijn en....
Weimer.
Neem me nu nog eens niet kwalik.... als u wist.... of dacht.... vermoedde, dat er zulke praatjes liepen.... die u zelf voor laster houdt.... dan begrijp ik toch niet, waarom u Dora over haar geboorte heeft gesproken. Wat heeft die er mee te maken?
| |
| |
Marie.
Ach, ja, dat is wreed van me geweest. Ik had 't niet moeten doen; maar weet u.... die kwaadsprekerij.... de moed ontbrak me daarover te beginners.
Weimer
(haar nadenkend aanziende).
Dus.... omdat u de moed ontbrak om....?
Marie
(haastig).
't Is toch waarlik geen kleinigheid aan iemand te moeten zeggen.... je hebt de schijn op je geladen, dat je met m'n man.... Denk dat toch eens in. Maar.... u heeft gelijk.... ik heb ondoordacht gehandeld. Het spijt me vreselik en ik zou 't dolgraag weer goed maken.
Weimer.
Wat dat aangaat.... dat kan ook wel. Haatdragend is Dora niet. Een enkel vriendelik woord en u zal zien, alles is weer in orde; maar.... die praatjes.... die hele zaak is daarmee niet uit de wereld.
Marie.
Dat is 't nu juist en daarom zou ik zo graag met u.... u is een verstandig, bezadigd man.... een.... een.... hoe zal ik 't noemen.... een afspraak maken. Naar mijn overtuiging is 't nog maar 't beste zulke dingen te laten doodbloeden. Denkt u dat ook niet?
Weimer
(nadenkend).
Die praatjes....
Marie.
Juist.... die praatjes. Herman schijnt u dikwels, zeer dikwels te moeten spreken.... of u hem. Zou dat niet op 't ministerie kunnen gebeuren of bij mij t'huis, in plaats van hier?
Marie.
A, dat kan dus. Dat strijdt dus niet met de een of andere verplichting of.... verbintenis of iets dergeliks tussen Herman en u?
Weimer
(verwonderd en achterdochtig).
Een verplichting.... een verbintenis?
| |
| |
Marie
(glimlachend).
Ik druk me zeker niet goed uit. U moet bedenken: wij vrouwen hebben geen verstand van taken; daardoor gebruiken we dikwels heel verkeerde woorden. Ik bedoel maar: als Herman absoluut hier wil komen.... hier in huis.... dan kan u toch zeggen: neen, geen onderhoud in mijn huis. Niet waar; dat kan u, want dit huis.... dit is uw huis.... dit is uw eigen huis.... dat heeft u gekocht. Is 't niet?
Weimer
(zeer verwonderd).
Dit huis? Ja, zeker. Twijfelt iemand daaraan? Wat denken de mensen dan toch?
Marie
(schouderophalend).
Wie kan dat nagaan?.... Misschien zit 't wel in uw betrekking. De mensen schijnen te geloven, dat Herman de een of andere reden heeft.... ik weet natuurlik niet welke.... maar dat er de een of andere reden bestaat, waarom u elkander wilt ontzien.... u en Herman.
Weimer
(na eerst de schouders opgehaald te hebhen, onverschillig).
Waar bemoeien ze zich mee?
Marie.
Nu ben ik 't met u eens, zulke praatjes.... moet je laten doodbloeden. Maar.... daarvoor moet Dora willen meewerken. U begrijpt, dat ik er met Herman niet over spreken kan. Hij, met z'n opbruisend karakter.... hij zou woedend worden.... de hele wereld willen trotseren.... iedereen de waarheid willen zeggen en dat zou de zaak hoe langer hoe erger waken.
Weimer.
Daar kon u gelijk in hebben.
Marie.
Daarom moeten wij onze maatregelen buiten hem om nemen. Laat ons dus dit afspreken: u zorgt er voor, dat uw konferenties met Herman niet meer hier in huis plaats vinden; dan komt Dora voorlopig.... naderhand keert alles weer van zelf in 't oude spoor terug; dat spreekt...... maar voorlopig komt Dora veel minder, heel weinig zelfs bij wij in huis en wanneer ze komt.... als 't bepaald nodig is, dan komt u
| |
| |
mee. Als ze dan nog op straat mogelike ontmoetingen vermijdt.... niet meer naar de Tweede Kamer gaat.... niet waar.... nu.... dan zal Herman wel.... ach, dan houdt 't kwaad van zelf wel op.
Weimer.
Ja, als 't waar is, dat die praatjes.... maar ziet u.... ik vat nog altijd niet, dat de mensen...... Er moet toch wat gebeurd zijn, dat....
Marie.
Als nu Dora maar wil meewerken; maar waarom zou ze dat niet willen, niet waar? Zij.... met haar afkomst.... heeft er toch 't grootste belang bij, dat niemand kwaad van d'r spreekt. Is 't niet?
Weimer.
Dat is te zeggen.... wat doet die afkomst er toe? Om praatjes moet eigenlik geen mens zich bekommeren, tenzij hij er zelf aanleiding toe gegeven heeft. Goed; maar ik begrijp niet.... er is toch 't een en ander, dat ik wel zou willen ophelderen en daarvoor is 't in de eerste plaats nodig, dat Dora zich met u verzoent.
Weimer.
Willen wij dan samen even naar haar toe gaan?
Marie.
Met 't grootste genoegen
(ter zijde)
. Zou hij er heus niets van weten?
(tot Weimer)
. Is Dora boven?
Weimer.
In d'r boudoir.
(hij opent de deur)
. Als u zo goed wil zijn.
(zij gaan heen).
| |
Derde Toneel.
Herman, Jakob, later Weimer.
Jakob
(Herman binnenlatend).
Als u even plaats wilt nemen, dan zal ik meneer waarschuwen.
| |
| |
Herman
(gaat zitten).
Denk er aan, dat je mijn naam niet noemt.... tenzij meneer alleen mocht zijn.
Jakob.
Heel goed, meneer.
(bij de deur.)
En als meneer de naam bepaaald wil weten?
Herman.
Dan zeg je maar wat.... bijvoorbeeld, dat er een klerk van de minister is.
(Als Jakob vertrokken is, springt Herman na een stilte weer op en loopt zenuwachtig rond, tot Weimer binnentreedt).
Herman.
God, God, wat een ellende met die jongen! En wat nu? Ik ben zo machteloos als....
Weimer
(Herman, die met de rug naar hem toe staat, eerst niet herkennend).
Wat is er van uw dienst, meneer?.... Herman.... jij?
Weimer.
En wat zie je er uit? Zo ontdaan.... zo opgewonden.... Wat scheelt je?
Herman
(gejaagd).
Marie is boven, niet waar?
Weimer.
Ja, wil ik ze roepen?
Herman.
Neen, neen, neen! Ik wil maar zeggen: dan kan ze elk ogenblik hier komen en hebben we dus geen tijd te verliezen.
Weimer.
Ga toch zitten.
(beiden gaan zitten).
Herman.
Ja, goed. Kerel, er is me iets ontzettends overkomen. Alfred heeft zich laten schrappen als advokaat en is er van door met een meid uit 't Alcazar.
| |
| |
Weimer.
God, Herman! Je zoon!
Herman.
Dat is nog niet eens 't ergste. De jongen had tienduizend gulden onder zich van een zaak. Hij moest een ondershands akkoord voorstellen; maar dat is geweigerd. Een faljiesement is gevolgd. De kurator eist die tien mille op en die som is...... verdwenen.
Weimer.
Geld verduisterd ook nog. Grote God, dat is wel ontzettend!
Herman.
Je begrijpt, dit bedrag moet ik aanzuiveren en wel dadelik. Niemand mag een ogenblik denken, dat Alfred 't verdonkeremaand heeft. Zelfs z'n moeder, dat vat je, mag er niets van weten en Dora evenmin.
Weimer.
Zeker begrijp ik dat.
Herman.
Kan jij me die som bezorgen? Ik bezit zoveel nog wel.... al is dat weer een lelike schadepost; maar 't geld is belegd in hypoteken. Ik kan 't dus onmogelik zo gauw en in eens losmaken.
Weimer.
In kontanten heb ik zoveel ook niet liggen; maar ik kan je voor dertien duizend gulden effekten geven. Als je die morgen ochtend beleent, ben je altans voor 't ogenblik geholpen.
Herman.
Kerel, je zoudt me redden!
Weimer.
Dan maar spijkers met koppen geslagen, eer Marie en Dora hier komen.... Neem dit papier en schrijf er op, wat je ontvangt. Dit is dan een voorlopige schuldbekentenis. T'huis stel je er een betere op.
(Herman gaat zitten schrijven; Weimer opent zijn brandkast en haalt er effekten uit)
. Klaar? Vijf duizend drie persents Werkelike Schuld; Nummers 270, 3004, 120, 35, 96. Vijf duizend vier persents Obligaties Amsterdam;
| |
| |
Nummers 16, 17, 19, 20, 28: drie vijf persents Java Cultuur Maatschappij; Nummers 49, 50, 53. Zie zo.
Herman.
Schel nu even en laat aan Marie zeggen, dat ik haar hier wacht.
(Weimer schelt)
. Hier is de voorlopige kwitansie en m'n dank, m'n hartelike dank, voor m'n zoon en voor me zelf.
(hij drukt Weimer de hand).
Weimer
(tot Jakob, die in de deur verschijnt).
Jakob, zeg aan mevrouw ter Voorst, dat meneer ter Voorst hier is en haar wacht.
Herman.
Heb je nog een enveloppe om die papieren in te bergen?
Weimer.
Al wat je wilt.
(hij geeft de enveloppe, waarin Herman de papieren bergt).
Herman.
Vergeet niet, dat jij de enige bent, die van de zaak afweet.
Weimer.
Ik heb met je te doen, hoor. Al blijft dat zaakje nu geheim en al komt die jongen terug...., wat moet je in 's hemelsnaam met hem beginners?
(hij sluit de brandkast).
Herman.
Hem weer wegzenden; maar.... waarheen? En.... helpt ook dat niet meer....
(hij haalt wanhopend de schouders op).
| |
Vierde Toneel.
Herman, Weimer, Marie, Dora.
Marie
(zenuwachtig binnentredend).
Herman.... kom je mij halen?
Herman
(gedwongen kalm).
Ja, kind.... ik kom je halen. Dag, Dora.
(hij geeft Dora de hand).
Marie
(angstig).
Is er toch wat met Freddie?
| |
| |
Marie.
O, God! Is dat schrikken!.... Laat me even gaan zitten.
(Weimer geeft haar een stoel)
. Is 't dan niet waar wat ik dacht? Is ie niet uit balorigheid naar Amsterdam gegaan?
Herman.
Neen. Ik zal je alles vertellen. Kom nu mee naar huis.
Marie.
O, neen; Herman, zeg me alles.... dadelik! Hier! Is 't iets ergs.... iets heel ergs? Heeft ie zich van kant gemaakt?
Herman.
Ik geloof niet, dat er aan z'n gezondheid iets hapert. Kom..
Marie.
Zeg me dan, wat er gebeurd is! Ik kan anders geen voet verzetten. Hoe is 't in Godsnaam mogelik, dat jij weer zo ijzig bedaard blijft?
Herman.
Alfred is de grenzen over.
Marie.
Daar heb je 't nu al! Daar heb je nu de gevolgen van je medogenloze hardheid.
Herman
(bedaard).
Is 't de schuld van mijn hardheid, dat ie een zangeres van 't Alcazar heeft meegenomen?
Marie.
Die heeft hem verleid! Maar hoe weet je dat?
Herman.
Van Echten. Die heeft de jongen toevallig aan 't stasion met die vrouw ontmoet. In z'n zenuwachtige opgewondenheid heeft Alfred hem alles verteld.
Marie.
En wat heb je gedaan?
| |
| |
Herman.
Wat kon ik doen? Ik heb maatregelen genomen om hem in 't oog te laten houden. Van hier is ie naar Antwerpen gegaan.
Weimer.
Zeker met 't plan naar Amerika over te steken?
Herman.
Vermoedelik; maar Echten heeft zich aangeboden hem dadelik na te reizen en op 't ogenblik is die al weg.
(hij kijkt op zijn horloge).
Marie.
Heb je hem geld meegegeven?
Herman.
Aan Echten? Waarvoor?
Marie.
Waarvoor? Denk je dan, dat Freddie te Antwerpen met die vrouw van de wind kan leven? Voel je niet, dat de jongen weggelopen is uit wanhoop, omdat ie geen sent meer op zak had? Wil je hem dwingen te gaan bedelen of stelen? Iemand als hij, die zwak is, die goed voedsel zo hoog nodig heeft! Hemelse goedheid, Herman, hoe kan je zo iets nog vragen!
Herman.
Alfred zal 't zich wel aan niets laten ontbreken en Echten heeft zeker genoeg bij zich om de reis van Antwerpen naar den Haag voor drie personen te kunnen betalen. Kom nu maar mee; ik zal......
Marie
(heftig).
Herman, je bent verplicht Freddie geld te sturen. Als jij 't niet doet, zal ik 't doen! Desnoods verkoop ik m'n horloge, m'n ketting, m'n ringen.... alles, alles; maar we mogen de jongen niet tot 't uiterste drijven. Dat mag niet; dat mag niet!
Herman.
Marie, t'huis zal ik alles kalm met je bepraten; hier zeg ik geen woord meer! Ga je mee, of blijf je?
(hij drukt Dora en Weimer de hand en gaat heen).
Marie.
O, man, er zijn ogenblikken, dat ik.... dat ik.... dat
| |
| |
ik je zou kunnen haten! Adieu!
(zij snelt Herman achterna; Weimer en Dora blijven alleen).
| |
Vijfde Toneel.
Weimer, Dora, later Jacob.
Dora.
Ach, ach, die arme Herman.
Weimer.
Ja, 't is een allerellendigste geschiedenis; maar die jongen, die Alfred heeft mij nooit aangestaan.
Dora.
Ik geloof nog niet, dat er zulk een kwade aard in zit; maar z'n onverstandige moeder heeft hem bedorven. Ja, Herman kan z'n pret wel op.... met zulk een vrouw.
Weimer.
Heeft Herman zich zó over Marie beklaagd?
Dora.
Maar man, heb jij die twee ooit voor gelukkig gehouden?
Weimer.
Wel.... ik dacht, dat tegenwoordig....
Dora.
Marie veranderd was?
Weimer.
Vroeger was ze jaloers; maar als Herman daar nu in 't geheel geen aanleiding meer toe geeft......
Dora.
Ach, 't is immers voor Herman geen leven met iemand, die alles verkeerd opvat, die overal wat achter zoekt, die van daag met je meepraat, morgen je weer wantrouwt.... Neen, hoor eens, ik heb innig medelijden met Herman, en ik zal gauw eens naar hem toe gaan.
Weimer
(droog).
Dat zullen we dan samen doen.
Dora
(leuk).
Als je wilt, ja.
(er wordt geklopt)
. Binnen!
| |
| |
Jakob.
Kan er opgedaan worden, mevrouw?
Dora.
Ja wel, Jakob, we komen.
(Jakob af).
Weimer.
Je zei dat zo vreemd, dat, ‘als je wilt’. Heeft Marie je dan niet verzocht voortaan.. dat wil zeggen: in de eerste tijd.. wat minder bij haar aan huis te komen en.... niet meer.... alleen?
Dora.
Wel neen.... 't Is waar: Marie wilde net iets gaan zeggen, toen ze hoorde, dat Herman er was; maar.... zijn we dan toch niet verzoend? Is 't nog niet in orde?
Weimer.
Ja wel; maar in de gegeven omstandigheden vindt Marie 't beter, zie je.... en daar kan ik haar geen ongelijk in geven.
Dora.
Wat voor omstandigheden?
Weimer.
Daar had ik nu juist met jou en Marie eens kalm over willen spreken. Het schijnt, dat er praatjes lopen, praatjes over Herman en.... jou.
Dora
(lachend).
Over Herman en mij? Ach, herejee, nu begrijp ik pas goed, wat Marie bezield heeft.
Weimer.
Laat ons billik zijn. Marie zegt volstrekt niet, dat ze die praatjes gelooft. Integendeel; ze toonde niet 't geringste wantrouwen. Maar.... al zijn zulke praatjes ongegrond.... er moet een aanleiding voor bestaan hebben.
Dora.
En heeft Marie die aanleiding ontdekt in 't feit, dat ik te druk bij haar aan huis kom.... of dat ik kom zonder jou?
Weimer.
Dat alleen zou niets zijn. Ruk nu de dingen asjeblieft niet uit hun verband. Herman is elk ogenblik hier over de vloer..
| |
| |
soms twee keer per dag. Wanneer ik uit ben, ontvang jij hem alleen.
Dora.
Daar haal ik toch geen getuigen bij?
Weimer.
En onze dienstboden dan?
Dora.
Hebben die Marie op dit mooie verhaal getrakteerd?
Weimer
(zich dwingend kalm te blijven).
Met je verlof. Je bent ook verschillende keren in de Tweede Kamer geweest om Herman te horen spreken.
Dora.
Andere dames soms niet?
Weimer.
Komt hij je buiten tegen, dan lopen jelui samen een straatje om.
Dora
(schertsend).
Mijn hemel, man, ik geloof zowaar, dat jij ook jaloers bent. O...... jou...... Mannetje, mannetje, ik wist, dat je veel ondeugden hebt; maar die kende ik nog niet van je. En jaloers van wie? Ik bid je! Van je oude vriend Herman.... een man van over de vijftig, die volgens je eigen zeggen nooit naar de vrouwen heeft omgekeken. Fritsjelief, ik moet heus om je lachen.
Weimer
(ernstig).
Je weet heel goed, Dora, dat alle mannen van dezelfde leeftijd niet even oud zijn. Zoals Herman met jou is, zo heb ik hem nog met geen andere vrouw gezien. Dat heeft Marie zelf opgemerkt.
Dora
(schertsend).
Maar jaloers is ze toch niet meer, hè?
Weimer.
O, als ze in 't geheel geen reden had....
Dora
(ernstig).
Frits, schei nu uit met die gekke praatjes. Dat je me eens een beetje plaagt.... ik kan er best tegen; maar die grappen moeten geen ernst worden.
| |
| |
Weimer.
Doralief, ik spreek juist heel ernstig. 't Komt niet in me op jou of Herman te verdenken; maar ik wil jelui wel waarschuwen. Dat dergelike praatjes konden ontstaan is, dunkt me, al erg genoeg en ik zou nu maar m'n best doen ze te laten doodbloeden.
Dora
(opgewonden, maar zich beheersend).
M'n goeie Frits, ik zal niets doen om de mensen ergernis te geven; maar ik zal ook niets laten van 't geen ik goed vind, alleen om de mensen te ontzien.
Weimer.
Dat klinkt heel mooi en ik geloof graag, dat jij 't heel mooi bedoelt; maar wees voorzichtig, Dora. Met vuur speelt niemand ongestraft. Als Herman werkelik zo ongelukkig is met Marie, dan zou 't niets te verwonderen zijn, dat ie een opwelling van tederheid kreeg voor een andere vrouw en dan zou 't evenmin vreemd zijn, dat jij iets voor hem ging voelen. In 't begin zou je 't misschien zelf niet eens merken; maar een ander merkt 't wel en nu.... je....
Dora
(uitbarstend).
Frits, nu geen woord meer, of ik word ernstig boos.
Weimer.
Ik zeg je nog eens, dat ik niets anders bedoel dan je te waarschuwen. Waarom zou jou niet kunnen overkomen wat zo menige andere overkomen is? Ben jij onkwetsbaar? Hoeveel ik van je houd.... of liever: juist, omdat ik zoveel van je houd.... kan ik....
Dora
(zeer ernstig).
Frits, Frits, pas op.... Ik waarschuw je ook; want ik.... ik kan die achterdocht niet velen. Je verdenkt me niet.... je verdenkt me toch wel.... wat is dat voor gekheid? Als ik van een andere man zo iets hoorde, zou ik.... zou ik hem gaan minachten! Met vuur speelt niemand ongestraft; maar met verdenkingen evenmin. Wat je nu nog niet gelooft, zal je allengs je zelf opdringen. Zet die onzinnige gedachten asjeblieft dadelik uit je hoofd! Geef me je vertrouwen weer, zonder enige terughouding.... want anders.... anders....
Weimer.
We kunnen er toch wel eens over praten!
| |
| |
Dora.
Neen, Frits, ook dat niet!
Weimer.
Maar, neem me niet kwalik....
Dora.
Geen woord, geen enkel woord wil ik er meer over zeggen, of over horen!
(zij snelt opgewonden en aangedaan heen).
Weimer
(alleen).
Is dat nu alleen.... verontwaardiging?
(Jakob opent de dubbele deur in het achterdoek; een voor twee personen gedekte tafel wordt zichtbaar; Weimer blijft of gaat zitten op de voorgrond).
Einde van het Vierde Bedrijf.
|
|