Als het getij verloopt...
(1920)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
Mevrouw van den Borgen.
George! (hij buigt)
Hermine
(tot Willem).
Welke dames?
Willem
(onverstoorbaar strak).
Met.... de dames.
Henri
(zacht tot Hermine).
Iedereen weet immers wie die dames zijn.
Hermine.
O.
Esther
(gevolgd door de Grave en haar dochters binnenkomend).
Mevrouw van Rijckloff.... alleraangenaamst kennis te mogen maken. U ziet, dat wij dadelik gehoor gegeven hebben aan de allervriendelikste uitnodiging van uw broer om u eens op uw jour te bezoeken.
Hermine
(met geveinsde vriendelikheid).
Ik zie 't, mevrouw; ik zie't.
de Grave.
Wij zijn al zulke oude vrienden.... is 't niet Hermine?
Hermine.
Zeker de Grave; wij zijn heel oude vrienden.
Esther.
Mag ik u mijn dochters voorstellen? Judith, de oudste.
Henri
(zacht tot Amélie).
Van de stam Diamant.
Esther.
En Eva.
Henri
(zacht tot Amélie).
Oud en nieuw testament gemengd.
Hermine
(die beiden stijf begroet heeft)
Mijn dochter Clara en mijn zoon Henri. (Esther reikt beiden de hand; daarna doet de Grave dit ook) En (met een zekere gedwongenheid) mag ik verder voorstellen: Freule van Cortgene (zeer stijve buiging van de Freule, die doet of zij de uitgestoken hand van Esther niet opmerkt en daarna de Grave wel de hand geeft) Mevrouw....
Esther.
O, nu ben ik in bekend gezelschap. (Hermine kijkt verbaasd en geërgerd op; Esther wisselt handdrukken met mevrouw en meneer van den Borgen en met mevrouw Dumoulin; Amélie wendt zich tot Hermine om afscheid te nemen).
Amélie.
Lieve mevrouw, ik....
Hermine.
Wil je al heengaan, Amélie?
Amélie.
Och ja. (zacht tot Hermine). Ik heb waarlik medelijden met u.
Hermine.
't Is voor eens.
Amélie.
Zie ik u misschien morgen bij ons?
Hermine.
Ja, dan kunnen we eens napraten, hè. Groet je mama van me (zich bezinnend). Zou ze er tegen hebben als ik Henri meebracht?
Amélie.
Integendeel! Hij zal ons zeer welkom zijn.
Hermine.
Hij heeft je anders schandelik verwaarloosd.
Amélie.
A tout péché miséricorde. (zij neemt van de anderen met buigingen afscheid).
Esther.
O, freule, neem me niet kwalik, dat ik u nog even ophoud. | |
[pagina 23]
| |
U is immers in het bestuur van het dierenasiel?
Amélie.
Ja, mevrouw.
Esther.
Daar zou ik zo graag 't een en ander van weten. Voor mijn pincher.... als we op reis gaan. Zou u me misschien eens vijf minuten te woord willen staan? Dag, uur, plaats... dat alles laat ik geheel aan u over.
Amélie.
Voor dergelike zaken, mevrouw, ben ik alle Vrijdagen tussen tien en twaalf aan het asiel te spreken.
Esther.
Vrijdag.... dus morgen. Dan zal ik er om elf uur zijn. (buigingen; Amélie rechts af).
Henri
(zacht tot Clara).
Als je de druiven maar grijpen kunt, worden ze van zelf zoet.
Hermine.
Gaat u zitten. (Henri geeft stoelen aan; wie nog niet zit, gaat nu zitten; tot de Grave, terwijl Esther met de Van den Borgens praat, Judith met mevrouw Dumoulin, Henri met Eva en Clara eerst tee voor de nieuwe gasten inschenkt om dan te gaan praten met Judith). En hoe staat 'et tegenwoordig met je gezondheid, de Grave?
de Grave.
Tamelik, tamelik. Nog al 's last van jicht.
van den Borgen.
Ziekte van de adel.
de Grave.
Maar Esther weet me zo goed te verplegen.
Hermine.
Spreek me anders niet van rumatiek!
van den Borgen.
Vindt je ook, dat rumatiek beter klinkt dan jicht?
Mevrouw van den Borgen.
George. (hij buigt)
Henri
(tot Eva).
Familieportretten? O, genoeg; maar de meeste hangen in de eetkamer. Hier zijn er maar twee. (hij springt op en wijst haar de portretten aan) Mijn overgrootvader en mijn overgrootmoeder.
Eva
(die opgestaan is om te kijken).
O. Ik bedoelde eigenlik meer heel oude.... in harnassen of mooie kostuums en met wapentjes in de hoeken. Daar ben ik verzot op. Maar deze zijn toch ook heel deftig. (Al pratend met Henri verdwijnt zij door de deur links door Henri gevolgd).
Esther
(die naast mevrouw Van den Borgen was gaan zitten, staat nu eensklaps op en neemt naast Hermine plaats, terwijl mevrouw Dumoulin met de Van den Borgens praat)
Wat heeft u een heerlik huis, mevrouw. Ik ben er verrukt van. Van mijn man had ik er veel over gehoord; maar het overtreft nog verre mijn verwachting.
de Grave.
En als je hun kasteel in het Gooi eens zag. Kijk, daar | |
[pagina 24]
| |
hangt er een afbeelding van. (hij wijst naar het schilderstuk, dat Esther nu gaat bekijken).
Esther.
O, ja. Hè, wat zou ik graag zo'n oud kasteel bevitten. Daar vind ik nu zo iets echt voornaams in. Man, gaan we van de zomer mevrouw daar eens bezoeken?
de Grave.
Als mevrouw Rijckloff daar niet tegen heeft. (Hij, Hermine en Esther staan de anderen zitten).
Hermine.
Het zal me zeer aangenaam zijn.
Esther.
Zou u me niet bij mijn voornaam willen noemen? Ik heet Esther en als ik me niet vergis, is uw voornaam: Hermine.
Hermine.
Juist, me.... Es....
de Grave.
Mevrouw van den Borgen heeft ook 'en heerlik buitenverblijf.
van den Borgen.
Bewondert u het kasteel? Ja.... zo'n erfstuk....
Mevrouw van den Borgen.
Het onze is maar 'en villa en veel verder af.... in de achterhoek.
Esther.
De achterhoek? O, de achterhoek te leren kennen is nog altijd een van mijn hartewensen. De natuur moet daar prachtig zijn. Mijn man heeft me al lang beloofd er eens met me heen te gaan; maar hij heeft 'et helaas altijd zo druk, dat.... (Henri en Eva keren terug; Esther de Grave en Hermine zijn gaan zitten).
van den Borgen.
Als ik u dan eens met de auto....
Mevrouw van den Borgen.
George! (hij buigt) Onze vriend de Grave hoeft toch geen lesje te ontvangen. (Mevrouw van den Borgen en Hermine spreken samen door, terwijl Clara met Judith praat).
de Grave.
En hoe bevalt u den Haag, mevrouw Dumoulin?
Mevrouw Dumoulin.
O.... op den duur heel goed.
Esther.
Heeft u de opening van de Staten Generaal al eens gezien?
Mevrouw Dumoulin.
Neen, mevrouw, nog nooit.
Esther.
Beloof me dan, dat u in September in het kantoor van mijn man komt kijken. Mag ik daar op rekenen? Uit de bovenvensters heeft men er een alleraardigste blik.
Mevrouw Dumoulin.
O, mevrouw.... als ik dan in de stad ben, zal 't me een waar genoegen zijn.
Clara
(tot Judith).
Hiernaast kunnen we rustiger praten. (af).
Henri
(tot Eva).
Dus.... van lezen en muziekmaken houdt u niet.
Eva.
O neen.
Henri.
Dan doet u misschien veel aan tennissen of andere sport.
Eva.
Sport is me veel te vermoeiend. | |
[pagina 25]
| |
Henri.
Wat is dan wel uw liefste bezigheid? U weet niet hoe 't me interesseert dat eens te mogen vernemen.
Eva.
Waarlik?
Henri.
Op mijn woord van eer.
Eva.
Nu.... auto-rijden vind ik zalig en.... teaen ook wel; maar waar ik 'et dolst op ben.... dat raadt u nooit.
Henri.
Snoepen.
Eva.
Ja, snoepen ook; maar 't allerdolst.
Henri.
Toe, zegt u 't eens.
Eva.
Op heel lang slapen.
Henri.
O, dat vind ik aardig. Allerorigineelst!
Mevrouw Dumoulin.
Mevrouwtje-lief, nu ga ik eens afscheid van u nemen, (zij staat op).
Hermine.
Zo gauw al? Uw jour is immers nog altijd de eerste en....
Mevrouw Dumoulin.
De derde Vrijdag van de maand. Juist. (Mevrouw Dumoulin geeft Hermine de hand, buigt voor de anderen en gaat rechts af).
Esther
(nog zittend)
Manlief, vergeet niet, dat wij nog naar drie andere jours moeten.
de Grave
(zonder op te rijzen).
Vrouwtje, ik ben geheel tot je beschikking.
Mevrouw van den Borgen
(opstaande)
'et Wordt onze tijd ook, lieve Hermine.
Hermine.
Ik kom eens gauw bij je.
van den Borgen.
Wel mijn groeten aan Edsard. Zeker weer aan 't paardrijden. Ja, ja, die geniet maar van het leven.
Mevrouw van den Borgen.
George! (hij buigt; handdrukken en buigingen; rechts af).
Esther
(die opgerezen is)
Mijn ontvangdag, Hermine, is de Zondag. Ik reken er dus op je met de jongelui ook eens bij ons te zien.
Hermine.
Wij zullen niet nalaten, mevrouw....
Esther.
Esther!
Hermine.
Uw beleefdheid te reciproceren.
Esther.
En als je 't me vergunt, zend ik je morgen een uitnodiging toe voor ons dinee op de vijf en twintigste.
Hermine.
Vijf en twintig.... o, wat spijt me dat!
Esther.
Hoezo?
Hermine.
Dan hebben we zelf gasten?
Esther
(lachend)
Nu geloof ik, dat je je vergist. | |
[pagina 26]
| |
de Grave.
Edsard heeft ons gisteren nog verzekerd, dat die dag voor jullie onbezet was.
Esther.
Daarom juist hebben we de vijf en twintigste gekozen.
Hermine.
O.... zo.... ja..... Als m'en broer dat gezegd heeft... dan... dan vergis ik me zeker in de datum.
de Grave.
Allergelukkigst voor ons.
Esther.
Is anders de zes en twintigste je aangenamer....?
Hermine.
O, neen, me.... Es.... Neen, neen. (zij geeft haar de hand).
Esther.
Dan rekenen we op de hele familie. Meneer Henri.... (zij wil Henri de hand geven, terwijl de Grave van Hermine afscheid neemt).
Henri.
Ik zal me het genoegen permitteren u uit te laten. (Hermine maakt een beweging van schrik) U neemt 'et niet kwalik, mama, nu iedereen vertrokken is?
Hermine
(zuurzoet)
Integendeel.... integendeel! (als iedereen verdwenen is) Hè!
|
|