Als het getij verloopt...
(1920)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
Willem
(aankondigend)
Meneer Duyn.
Hermine
(verschrikt opspringend)
Hemelse goedheid! Ik was m'en jour helemaal vergeten.
Henri
(weg willende gaan)
Ik poets 'em.
Hermine.
Neen, Henri, nu je eenmaal hier bent, kan je ook binnen blijven. Zorg jij voor de tee, Clara?
Clara.
Ja, ja.
Henri.
In Godsnaam.
Hermine
(tot Duijn, die rechts binnentreedt)
Dag, meneer Duyn.
Duijn
(stijf vormelik mannetje)
Mevrouw.... freule.... Henri. (hij geeft ieder de hand)
Hermine.
Neem plaats meneer Duyn. Mevrouw, uw moeder, maakt 'et goed, hoop ik.
Duijn.
Dank u. Heel goed. Dank u. Ik vernam met grote blijdschap, dat de familie van buiten terug was.... met grote blijdschap. De winter zal stil zijn, zegt men.... stil.
Henri.
Als men 't niet zegt, is 't hier ook stil.
Clara
(aan de teetafel).
Een dooie boel. Een kopje tee, meneer Duyn?
Duijn.
Als u zo vriendelik wil zijn, freule.... zo vriendelik.... heel gaarne. (Clara schenkt in).
Hermine.
Ik had u eigenlik van de zomer eens buiten verwacht.
Duijn.
Ik zou ook met biezonder veel genoegen gekomen zijn, mevrouw.... met biezonder veel genoegen, als ik niet gevreesd had me schuldig te maken aan een onbescheidenheid.... een onbescheidenheid.
Hermine.
Waarom?
Clara
(aan de teetafel).
Omdat ik u mijn antwoord op een vraag had beloofd?
Duijn.
Ook in dat opzicht, freule.... ook in dat opzicht.
Clara.
U had me anders geen termijn gesteld.
Duijn.
Natuurlik niet, freule, natuurlik niet.
Hermine.
Maar er zijn dingen, waarin men zich zelf een termijn stelt, niet waar, meneer Duyn.
Duijn.
De oplossing van deze gewetensvraag, mevrouw, moet ik geheel aan uw dochter overlaten.... geheel aan uw dochter.
Hermine.
Mijn leer is: even ernstig beraden, snel besluiten en dan zonder aarzelen uitvoeren.
Duijn.
Wijs en kloek. | |
[pagina 17]
| |
Henri.
De mijne: nooit besluiten.... altijd afwachten wat ‘turns up.’
Clara.
Zo denk ik ook. (zij geeft Duyn het kopje aan, dat hij met een hoofdbuiging aanneemt).
Duijn.
Dus alles overlaten aan het toeval.
Henri.
Dat regeert immers toch.
Hermine
(koekjes op een open schaal Duyn aanbiedend).
Daar ben ik 'et niet mee eens, Henri. (tot Duyn), Een koekje?
Duijn
(een koekje nemend).
Dank u zeer. Neen, Henri, je mama heeft gelijk. Naast een bestiering kan ik me geen toeval denken.
Clara.
U, die in de loterij speelt?
Duijn.
Permitteer me, freule, dat is kansspel.... dat berust op berekening.
Henri.
En als je in 'en storm een dakpan op je bol krijgt, tegen wie raas je dan? Tegen de dakpan of tegen de bestiering?
Duijn.
Ik raas in 't geheel niet; ik raas nooit.
Henri.
Dan heb je ook nog nooit een dakpan op je bol gekregen.
Duijn.
Gelukkig niet.
Willem
(aankondigend)
Freule van Cortgene.
Duijn
(verschrikt en teleurgesteld oprijzend)
O.... jai....
Henri.
De dakpan.
Hermine.
Wil u al heengaan, meneer Duyn?
Duijn.
Neen, mevrouw.... of liever ja. Ik was expres wat vroeg gekomen, omdat ik hoopte.... maar als nu Freule van Cortgene....
Henri
(zacht tot Clara)
Heeft hij die ook al gevraagd?
Amélie
(binnenkomend).
Dag, mijn lieve mevrouw. Heerlik, dat u weer in de stad is. Gaat het u goed? Jou ook, Clara....Henri. (drukt Hermine, Clara en Henri de hand, maakt tegen Duyn een stijve buiging). Meneer Duijn.
Hermine.
Ga zitten, Amélie (zij spreekt met A. en H.). En hoe gaat 'et jou? Ben je nog op reis geweest?
Amélie.
Ach, neen. Ik.... (zij spreekt zacht door).
Duijn
(staande tot Clara).
Freule.... het spijt me verschrikkelik, dat nu juist.... maar.... mag ik.... mag ik ten minste hopen.... hopen op een antwoord in de loop van de winter?
Clara.
O, hopen mag u.
Duijn.
Ja.... o, ja. Dan ben ik in afwachting al de gelukkigste aller stervelingen.... aller stervelingen. Dank u zeer. (hij drukt Clara de hand, buigt voor Hermine en Amélie, geeft daarna de hand aan
| |
[pagina 18]
| |
Henri). Mevrouw.... mijn respekt aan uw broer.... freule.... Henri.
(rechts af).
Amélie
(op medelijdende toon).
Een goeie jongen, die Duijn; maar... un pauvre sire.
Henri
(zacht tot Clara).
Hoor je 't? Ook zij heeft hem 'en blauwtje laten lopen.
Clara.
Jammer. Ze hadden zo goed samen gepast. (tot Amélie, die intussen zacht met Hermine gesproken heeft). Een kopje tee, Amélie? (Amélie antwoordt zacht).
Willem
(aankondigend).
De heer en mevrouw van den Borgen.
Hermine
(opspringend en de Van den Borgens tegemoet gaande)
Mijn beste Jacqueline!
Mevrouw van den Borgen.
Dag, mijn lieve Hermine.
Hermine
(nadat zij elkander de hand hebben gedrukt).
Wat hebben we elkaar in lange tijd niet gezien!
van den Borgen
(die Hermine ook de hand heeft gedrukt).
Mijn schuld is 't niet.
Mevrouw van den Borgen
(met strenge blik tot haar man).
George! (Amélie begroetend) Freule. (terwijl Van den Borgen Amélie begroet, tot Hermine). Ik had me vast voorgenomen je buiten te bezoeken; maar helaas, zoals 't dan gaat....
van den Borgen.
Ja, zoals 't dan gaat.... (zij begroeten Clara en Henri).
Willem
(aankondigend)
Mevrouw Dumoulin.
Mevrouw Dumoulin.
Ach mevrouwtje, wat ben ik blij u weer te zien. Toevallig kwam ik gisteren hier voorbij en dacht ik zo: zou die goede mevrouw van Rijckloff de winterkwartieren al weer hebben betrokken. Toen heb ik maar eens aangebeld en zie.... u was er.
Hermine.
Allerliefst van u zo dadelik aan te komen, mevrouw Dumoulin. U kent meneer en mevrouw van den Borgen.
Mevrouw Dumoulin.
Zeker, zeker. (zij begroet de heer en mevrouw Van den Borgen).
Hermine.
Maar ik weet niet, of u.... (mevrouw Dumoulin staat tegenover Amélie).
Mevrouw Dumoulin.
Ik heb niet het genoegen.
Hermine.
Freule van Cortgene. (zacht) Hofdame van de koningin. (tot Amélie) Mevrouw Dumoulin. (de beide dames buigen voor elkander).
van den Borgen
(zonder zich tot iemand bepaald te richten)
Geboren jonkvrouwe van Ambsen. | |
[pagina 19]
| |
Mevrouw van den Borgen
(zacht vermanend tot haar man)
George. (hij buigt).
Clara
(als Henri aan freule Van Cortgene een kopje tee heeft gegeven en met haar doorpraat, tot mevrouw Dumoulin)
Mag ik u een kopje tee geven?
Mevrouw Dumoulin.
(neen schuddend).
Neen, dank u zeer. Neen, neen. Dat doe ik nu nooit.... voor het eten tee drinken. Ik vind, dat 'et je eetlust helemaal bederft. Maar de dames eten zeker later dan ik. Ja, ik ben in dat opzicht wel wat ouwerwets. Mijn klokje is zes. (zij spreekt zacht door met Hermine en Amélie; Henri wendt zich tot van den Borgen).
Clara
(tot mevr. van den Borgen).
En u, mevrouw.... een kopje tee?
Mevrouw van den Borgen.
Ik zal heel graag....
van den Borgen.
Ik ook heel graag.
Mevrouw van den Borgen.
George!
van den Borgen
(buigend)
't Is waar.... ik dacht er niet aan.... tee is me verboden. (Mevrouw van den Borgen klikt met de tong tegen de tanden en schudt waarschuwend het hoofd).
Mevrouw Dumoulin
(tot van den Borgen).
Wat dunkt u toch wel van de oorlog, meneer van den Borgen.... u, die leeft in de politiek?
van den Borgen
(gewichtig).
Wat zal ik er u van zeggen? Het kan morgen uit zijn en 't kan ook nog heel lang duren.
Hermine.
Ik ben haast niet in staat aan iets anders te denken.
Amélie.
Die duizenden doden en geblesseerden!
Mevrouw van den Borgen.
En die stagnatie van alles!
van den Borgen.
Juist, die stagnatie!
Mevrouw Dumoulin.
Als wij er maar buiten blijven.
Henri.
Ondertussen is 't toch wel prettig, dat je weer eens blij kunt zijn met je vaderlandje en (met een buiging naar van den Borgen) z'en politieke mannen.
Mevrouw van den Borgen
(schalks dreigend)
Henri, ik geloof.... (zij spreekt even zacht met hem door; dan geeft Henri, die achter de stoelen is blijven staan, aan Mevrouw van den Borgen een kopje tee aan, dat Clara heeft ingeschonken).
Hermine.
Mij was een groot vaderland anders wel zo aangenaam.
van den Borgen.
Ja; dan kwamen wij, de adel, meer tot ons recht.
Clara.
Ik voel voor een vaderland helemaal niets.
Amélie.
O, foei, Clara, het land van onze koningin! (zij wendt zich allengs tot Hermine, die al met Mevrouw Dumoulin spreekt).
| |
[pagina 20]
| |
Mevrouw Dumoulin
(tot Hermine).
Ja. Bij die gelegenheid heb ik ze leren kennen. En toen ik de de volgende dag mevrouw de Grave op de jour van mevrouw van Dammen weer ontmoette, vroeg ze dadelik, of ze mij eens bezoeken mocht. Nu.... wat moest ik doen? Ik vraag 'et u. Dat zijn van die moeilike dingen.... niet waar?
Amélie.
Allerpenibelst!
Mevrouw Dumoulin.
Ik kende de Grave wel van vroeger en dus....
Hermine.
Presies ons geval.
Mevrouw van den Borgen.
En het onze.
Hermine.
Och.... werkelik.
van den Borgen.
En nu is de Grave in de laatste tijd me op financiëel gebied....
Mevrouw van den Borgen.
George! (hij zwijgt en buigt).
Mevrouw Dumoulin.
Daarom zeg ik: och ja.... je kunt niet zo streng aan je principes vast houden.
Amélie.
Dat ben ik niet met u eens. O, neen.
Mevrouw Dumoulin.
Ach, in onze tijd vind ik, moet je weten te geven....
Henri.
Om later te kunnen nemen. (Clara biedt koekjes aan).
Mevrouw van den Borgen.
O, foei, Henri!
Amélie
(schalksch).
Altijd ondeugend.
van den Borgen.
Een student.... (niet wetend wat verder te zeggen buigt hij maar weer).
Hermine.
Dat zegt alles. Niet waar van den Borgen? (hij knikt).
Mevrouw Dumoulin.
Een ding is zeker. Dat de Grave geëindigd is met haar te trouwen....
Amélie, van den Borgen, Hermine, Mevrouw van den Borgen
(met gebaren van afschuw en ergernis)
O!
van den Borgen.
Hij wordt oud.
Mevrouw van den Borgen.
Maar van de andere kant beschouwd...
Henri.
Is 't misschien weer toe te juichen.
Amélie.
Maar Henri!
van den Borgen.
Ter wille van haar.... zijn kinderen.
Mevrouw van den Borgen
(met afkeurende klank in haar stem).
Nu ja, George, die kinderen.... (hij buigt).
Mevrouw Dumoulin.
En ik zeg maar: in de gegeven omstandigheden mogen zijn oude vrienden hem niet loslaten.
van den Borgen.
Niet loslaten.
Mevrouw van den Borgen.
Dat ben ik eigenlik wel met u eens. | |
[pagina 21]
| |
Henri.
Mochten die omstandigheden eens veranderen....
Amélie.
Ik vind anders: er zijn nu eenmaal standen.
Hermine.
Dat ook.... dat stellig en....
van den Borgen en Mevrouw van den Borgen.
O, ja.
Amélie.
En convenances. 'et Is misschien een vooroordeel van me; maar met zulke mensen voel ik me.... gegeneerd.
Hermine, Mevrouw van den Borgen.
Dat.... zeker.
Mevrouw Dumoulin.
Esthertje heeft toch veel goeds. Och, ja; dat heeft ze.
Hermine.
Dat zegt iedereen. Voor haar man en haar kinderen moet zij een engel zijn.
Mevrouw van den Borgen.
En ze schijnt het gegeneerde van haar positie niet te voelen.
Henri.
Wat veel van het gegeneerde weg neemt.
Mevrouw Dumoulin.
Ik denk.... en dat geloof ik zeker.... dat laat ik me niet uit het hoofd praten.... ze houdt zich groot ter wille van haar man.
Hermine.
Dat is ook zo. Zij wil haar man terug brengen tot de kring, waarin hij hoort.
Mevrouw van den Borgen.
Dat zou mooi zijn.
van den Borgen.
Zelfs, zeer mooi.
Amélie
(twijfelend)
Mooi.... en groot?
Henri.
Wie voelt zich klein, als hij bereikt wat ie wil? Niet waar, Amélie?
Mevrouw van den Borgen.
Henri, ik geloof heus, dat je weer ondeugend bent.
van den Borgen.
Student.... (hij buigt).
Hermine.
In alle geval.... De Grave en mijn broer zijn zulke oude vrienden.... En nu Edsard me uitdrukkelik gevraagd heeft Esther te ontvangen, kon ik niet....
Amélie, van den Borgen, Mevrouw van den Borgen, Mevrouw Dumoulin.
Natuurlik, natuurlik! |
|