Gheestelycke dichten
(1622)–Willem van der Elst– Auteursrechtvrij
LXV. gedicht.
| |
[pagina 173]
| |
Waer in ghy hebt gehadt te voren u behagen,
Het selve sult voortaen uyt diepen gront beklagen:
En als een ander mens, met eenen nieuwen geest,
Verbeteren 't misdaet met traenen aldermeest.
Herwasschen dagh op dagh de siel van 't sondigh smerten,
En wat haer helpen kan, dat sonderlingh beherten.
Verfoeyen al het geen' dat haer brocht in den noot:
En daer sy noch op 't lest om sterven sou de doot.
Ten diepsten sult insien hoe menighmael te vooren
Moetwillens in de sond' uw' siele ginght versmooren.
Hoe dickwijls met de daet, met woorden, met het hert,
Dat sy geteeckent is met doodelijcke smert.
Want soo veel als ghy meer misdaden sult bevinden,Ga naar margenoot+
Soo veel stercker oock u selven moet verbinden
Te beteren van als: maer boven maten sult
Beweenen al het quaet gebeurt door uwe schult.
Dit hebben soo gedaen, die met bekeerde sinnen
Den hemel met gewelt hier hebben willen winnen.
Het Ninivijtsche volck heeft dese rechte baenGa naar margenoot+
Met groote vierigheyt ten besten in-gegaen.
En Magdalena oock tot quijt-schel van haer' boeten,Ga naar margenoot+
Met eenen traenen-vloet quam over tafel groeten
Den Heer in Simons huys: en drooghde met haer hayr
Sijn' voeten nat-gemaect met traenen openbaer.
En David van gelijck, by dagen en by nachten,Ga naar margenoot+
Door wonder groot berou en konst hem niet gewachten
Te maken nat sijn bed: en badt daer by den Heer,
Dat hy hem wasschen sou in traenen noch veel meer.
Doen Petrus Christum had geloochent, en gesworenGa naar margenoot+
Niet een te zijn van die hier waeren uytverkoren
Tot sijn' Discipels, heeft met jammerlijck geschry
Beweent den valschen eedt daer hy soo stout bleef by.
Dit leedtschap hebben oock betooght veel mans en vrouwen,
Om altemael het vuyl der sonden uyt te douwen.
Hun lichaem hebben straf bedwonghen en gepraemt,
Op dat de siel daer door niet blijven sou beschaemt.
Het selve laet oock doen: de sonden laet castijen,
Om ons van meerder quaet hier-naermaels te bevrijen.
Te wijle dat den tijt van voordeel werdt gejont,
Laet toonen dat het quaet ons leedt is uyt goet gront.
|
|