Gheestelycke dichten(1622)–Willem van der Elst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LI. gedicht. Tot den Schimper. DEn vuylsten van de school, den botsten van ons allen, Die anders niet en kan als schimpen ende mallen, Wort hier ghedaghvaert oock. Wat dient sulck een gespaert Die over-al is een, en niemants eer bewaert? Wat doet den Schimper toch, als grijsen, bijten, steken, Te bringhen voor den dagh kleyn' fouten en gebreken In plaets van groot misdaet? te seggen wat hy weet Tot achterdeel te zijn, en tot een-anders leet. Van 't geen' dat niet en is, sal donder-slagen maken, En dat in 't minste manct sal allesins versaken. Sijn' oogen niet en sien, sijn' tonghe niet en spreect, Dan groote lasteringh' en dat tot spot verweect: [pagina 143] [p. 143] Hem niet en is van pas wat and're geestigh seggen, Maer met verbeten sin sal yders werck herleggen. Dat prijs en grooten lof behaelt voor alle man, Verargert en verworpt, en stout set in den ban. Die selve met de konst niet weet by een te binden, Gebreken schijnt by hoop, oock in goet Dicht te vinden. Het een en houdt geen' maet, het ander geen getal; Of immers na sijn sin 't heeft averechten val. Mits toch een schimpigh mens seer qualijck kan verdragen Een-anders prijsbaer werck, sijn herte vindt door-slagen, Verandert en ontstelt, of boven maten swaer Met 't geen hy niet en kan met eer en volgen naer. De wetenschap heeft toch noynt meerder vyant vonden Als die ontwetend' is, en qualijck kan doorgronden Dat oock een kindt begrijpt. Voorwaer sulck een spijt seer Dat and're boven hem zijn over-al in eer: Dat hy als plomp en bot, alom moet stille swijgen, En hoogh-geleerde siet verheven staeten krijgen. Een bottaert staet dan toe, te hooren en te sien: Te suygen geen venijn uyt 't werck van wijser lien: Te dincken by sich self geen' konst of eer te wesen, Met schimp, met geck, met spot, iet willen overlesen. Veel lichter is het toch, te schimpen over-luyt, Dan selve beter stuck met lof te geven uyt. Dus die voor-stenigh is, stil-swijgende sal decken Al wat hy vindt misset, en niet daer mede gecken. Het gaet toch ront en vast, dat een kranck sterf'lijck mens Loopt in des werelts baen verr' achter sijnen wens. O Schimper! hier op let, en willet wel bedincken Wanneer ghy besigh zijt venijnigh sogh te drincken Wt mijn voorschreven Dicht: 'tis toch verloren moeyt' Te soecken hier den gront waer in geen onkruyt groeyt. Vorige Volgende