| |
| |
| |
Commentaar
42 |
schudden [...] koten: (letterlijk:) dan rammelen ze met hun blaas met koten (botjes), wijst op het kinderachtige van deze triomf. Koten was een door jongens beoefend behendigheidsspel, gespeeld met de teenbeentjes van rundvee, vergelijkbaar met het bikkelen dat een spel voor meisjes is (Kooiman 1959 beschrijft de regels en plaatst het spel in cultuurhistorische context). Vergelijk, mede in verband met de koppeling aan blaas: Cats in Kinder-spel (voorafgaand aan Houwelick, Cats 1664:3): |
Het koote-spel seyt mede wat
Voor die het na behooren vat:
De koot en is geen spel op straet
Soo lang den os daer henen gaet,
Maer raeckt het beest eens uyt de stal,
En doet het dan een droeven val,
Soo wort terstont sijn innigh been
Den jongens op de straet gemeen,
Die maken dan een groot geraes
En met de koot, en met de blaes.
62 |
leeren: mogelijk rijmdwang voor leuren. |
79 |
Sinte Pieter: Petrus, door Jezus aangewezen als de leider van Zijn toekomstige Kerk en de eerste van alle pausen.
of Sinte Pieter was haar broer: mogelijk is dit tevens een bedekte toespeling op de heerszucht van Olimpia Maidalchini (1594-1656), een ambitieuze vrouw van burgerlijke afkomst en schoonzuster van paus Innocentius X (1574-1655) alias Giambattista Pamfili. Tijdens de regeringsperiode van deze paus (1644-1655) deed in Rome het hardnekkige gerucht de ronde dat Donna Olimpia binnen de Kerkelijke Staat feitelijk aan de touwtjes trok, omdat de paus al sinds jaar en dag (in elk geval al vóór zijn verkiezing tot Hoofd der Kerk) een relatie met haar had die bepaald niet uitsluitend platonisch was (Colville 1914:30-31; Rossi 1928:12, 22). Van Elstland kon dit allemaal nalezen in een duodecimootje dat in 1666 is verschenen, met als auteur de notoire Italiaanse roddeltante Gregorio Leti. Volgens Leti zou Olimpia tegen de bewuste kardinaal hebben gezegd (vlak voordat deze met de andere kardinalen in conclaaf ging met het oog op de pauskeuze): ‘Misschien zal ik u haast Paus zien, en nooit Kardinaal meer. Waar op men zegt dat hy antwoorde: Het zoude my weynich verschillen of ik |
| |
| |
|
Paus ware, als gy maar Pauzinne waart.’ (Leti 1666:22.) Indien hier inderdaad van een toespeling op Donna Olimpia sprake is, geldt volgens Jan die heerszucht ook ‘dat volckje’ (vers 73), namelijk het groepje vrouwen met wie zijn Trijn omgaat. |
81 |
besteetster: bemiddelaarster, die dienstboden en ander personeel plaatste, maar ook vrouwen aan bordelen leverde (Van de Pol 1996:85). |
129 |
ouwen rochelaar: geval van intertekstualiteit, ontleend aan ‘Vaert wel dan ouwe Rochelaer’ uit het lied Een oudt Bestevaertje, met een jong Meysjen (Bredero 1975:63-5, vers 49). |
130 |
leepoog? druypneus?: ontleend aan ‘Wegh druyp-neus, wech rootoogh’ uit het lied Een oud Besjen met een Iongman (Bredero 1975: 67-9, vers 34). |
156-7 |
prij [...] teeve: Jans scheldkanonnade is ontleend aan de beroemde scheldscène in Symen sonder soeticheydt (Bredero 1971:115, vers 143-4): Segh, gy hoer, gy slet-vinck, gy ammerael vande turf-teven
Gy karoonie, meer, varcken, wout-aep, wout-esel, lelijcke pry. |
190 |
de kunst: namelijk de Ars amandi van Ovidius. |
224 |
Jannitje: staat voor vrouw in 't algemeen.
die t kroontje draagt: die de bruidskroon draagt, symbool van haar maagdelijke kuisheid. |
227-8 |
Want [...] was: als een dienstmeisje zwanger geworden was, kon het van de vader kraamkosten en een geldelijke bijdrage aan de opvoeding verlangen. Als zij tot de bevruchting maagd was geweest, kwam daar nog genoegdoening voor haar geschonden eer bij. Geldelijke bijdrage en genoegdoening konden oplopen tot 600 gulden (Dorren 2001:57-8). |
230 |
smitsgezel: iemand, die ofschoon geen leerknecht of leerjongen meer, nog niet tot de rang van meester of baas is opgeklommen. Mogelijk is hier sprake van een autobiografisch element. |
236 |
Lubbert: exemplarische naam voor een sul.
moet dan aan de wint: zeilterm voor het varen onder een scherpe hoek, met andere woorden: hij moet opeens flink aan de slag. |
239 |
hellebaart: wapen van de onderofficieren, vandaar kenteken van hun rang. Bedoeld wordt dat deze ‘Lubbert’ in plaats van als soldaat meteen als sergeant wordt aangesteld. |
254-9 |
En of ze [...] kerck: Om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen verdienen de vrouwen bij door zich te prostitueren. Deze praktijk wordt ook door Van den Burg beschreven: ‘Een matroos die wat geld wil spenderen kan altijd een Hollansche juffrouw tot zijn devotie krijgen en dat zijn de meeste getrouwde die hunne mannen op togten herwaarts en derwaarts gaan, want considereert dat |
| |
| |
|
ik hier vooren gesegt hebbe, dat “et niet mogelijk is dat zij een huyshouden op hunne sobere gagie, daarvan de vrouwen als de mans uyt zijn, maar de helft genieten, konnen gaande houden, hier en boven noch de Juffrouw te speelen en alles even net te maken, waar kan dat uyt vallen als de mans geen inkomste of capitaal en hebben, men mag het draagen soomen wil, daar zijn wel vroome, maar niet min ook ligtvaardige vrouwen, die hen egter in vertoonige van heyligheyd genoegsaam op doen” (Van den Burg 1677: 20). Vergelijk ook vers 337-52. |
259-68 |
Juffrouw [...] verkeert: in zijn Brief voor de vrienden (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 58v-61v) geeft Van Elstland eveneens lucht aan zijn ergernis over het gedrag van de vrouwen in Batavia, vooral tijdens de kerkgang (59v): |
stronthopen gaan alhier gekleet gelijck princessen
de kerck is hier het school, daar leren ze die lessen
die toen ick hier eerst quam slegts kinders voeden op
gaan nu gekant gestrickt als eene kermispop
met torens op er kop, [...].
|
Ook Van den Burg beschrijft dit in zijn Curieuse beschrijving: “Die dan des sondaags komen zijn yder om 't mooyst opgeschikt, niet als Burgers, maar als bandere (opgetutte) Juffrouwen, God weet waar het veele vandaan halen, die dat op soon een sobere gagie doen”, waarna Van den Burg opmerkt dat men er in Indië het zijne van denkt of dit allemaal wel eerlijk verkregen is’ (Van den Burg 1677:20). De Graaff geeft in Oost-Indise spiegel in bijna dezelfde bewoordingen een overeenkomstige beschrijving (De Graaff 1930: 17-8). |
270 |
Huyg en Haag: vaste uitdrukking waarin de twee mansnamen Huig en Haag figureren, vergelijk nu Jut en Jul. De vrouw over wie Dieuwer het heeft en de andere vrouwen in de kerk te Batavia zijn van een zelfde soort, namelijk ze bedriegen hun mannen en komen zo aan hun geld. |
276 |
't Komt [...] kraan: de vrouwen in Indië stonden erom bekend dat ze het makkelijk verkregen geld even makkelijk spenderen (De Graaff 1930:19-22). |
296 |
predicant: kennelijk hielpen sommige predikanten mannen aan een plek bij de VOC. |
308 |
paap: wordt in de zestiende en zeventiende eeuw ook voor een dominee gebruikt. Bedoeld wordt hier mogelijk Johannes Overney die tot 1684 predikant was aan de Kaap (Böeseke 1964:88, 107). |
| |
| |
309 |
het heerschop: de ‘baas’ aan de Kaap (1679-1698) was Simon van der Stel. Goeverneur Simon van der Stel had kennelijk een redelijke relatie met predikant Overney (Böeseke 1964:88), maar een slechte relatie met diens opvolger (Böeseke 1964:107-9). De Duitse auteur en reiziger Kolbe, die een vete had met Van der Stel, schrijft dat Van der Stel aan de Kaap een liefhebber was van ‘liederliche Frauens-Personen’. Van der Stels echtgenote bleef in Holland achter toen deze met zijn kinderen naar de Kaap vertrok. Daardoor had hij ‘freyere Gelegenheit bekommen, sein schändliches und unkeusches Leben nach eigenen Gefallen auszuüben’ (Kolbe 1719:591, kol. 1, 592, kol. 1). |
315 |
Sint Felten: Sint Valentijn, deze heilige werd aangeroepen tegen de vallende ziekte. Sint Valentijn bood tevens bescherming tegen duivelse bezetenheid, vandaar dat Sint Felten ook duivel kan betekenen. |
327 |
Ja juffrouw: begin van vier versregels waarin de vroedvrouw sprekend wordt ingevoerd, met de argumenten die ze tijdens het collecteren naar voren brengt. |
330 |
die sta, zie toe, dat hij niet valle: zegswijze, ontleend aan 1 Korinthiërs 10:12: ‘Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle’ (zie Internetbronnen: Statenvertaling). |
337-52 |
Mejuffer [...] hoerekot: aan de Kaap was een dergelijke gang van zaken kennelijk niet ongewoon. Want ook De Graaff schetst die: ‘Dese Venus diertjes [...] setten een matrose araks kroegje op, en houwen een duyfje of twe op 't slag, voor de gaande en komende man’ (De Graaff 1930:21-2). |
356 |
Maar [...] geschien: tegenwerping van Trijn: dit afglijden is toch niet typisch voor de Kaap, maar gebeurt ook vaak hier in Holland? |
379-82 |
't Was [...] schijven: Oost-Indiëvaarders kregen bij terugkeer in Holland hun gage uitbetaald (Gaastra 1989:94-5). |
383-8 |
Was 't [...] vrouw: als hoer had je vooral kans op een huwelijk met een zeeman of een afgezwaaide Oostindiëvaarder. ‘Verschillende levensgeschiedenissen laten zien dat Oostindiëvaarders, als enige groep in de samenleving, weinig bezwaren hadden tegen een huwelijk met een prostituée’ (Van de Pol 1996:147). |
413 |
Sint Felten: zie vers 315. |
414 |
rijt [...] op stelten: volgens het WNT, onder rijden I, 5 (kol. 199-200) luidt de uitdrukking ‘al zou de duivel op stelten rijden’. |
441 |
koten: zie het commentaar bij vers 42. |
453 |
Die cant: Haarlem had aan het eind van de zeventiende eeuw naam vanwege zijn kantindustrie: na de opheffing van het Edict van Nantes (1685) kwamen ongeveer 4000 Franse kantwerksters |
| |
| |
Afbeelding 20. Dat Point de Venise-kant was weggelegd voor de hogere rangen blijkt wel uit Dyckmans geschilderd portret van Cornelis Speelman, gouverneur-generaal in de jaren 1681-1684. De gouverneur draagt een das in Point de Venise-kant (zie ook Afbeelding 12).
| |
| |
|
naar Holland, waar ze aan de slag gingen in kantwerkplaatsen. Bovendien werd de Haarlemse kantdraad beschouwd als de beste ter wereld en naar Italië geëxporteerd (Bury Palliser 1890:206-7). cornets muts: een pijpjesmuts met aan de voorkant een vlak deel, waaraan een bol vastzit die het achterhoofd omsluit. De kantversiering bij kornetmutsen wordt aangebracht in het vlakke deel van de muts, langs de slippen. De muts wordt gestrikt met behulp van twee bandjes (afbeelding in Garsault 1771, na pagina 58, Plate 1, nr VI; Earnshaw 1985:44, afbeelding 40). |
455-6 |
poin de Venetia: de meest gewaardeerde naaldkant met een zwaar barok patroon en randen in reliëf (Bury Palliser 1890:51; Levey 1983, afbeelding 195). Earnshaw omschrijft het als volgt: ‘Point de Venise/ Venetian gros point a needle lace of great beauty and work so fine that even with a magnifying glass it is difficult to see the stitches, three-dimensional with a design of large flowers, c. 1650-1700’ (Earnshaw 1985:160). |
457 |
Jan Verfalje: producent of handelaar in kant? Verfalje is een naam die in Haarlem voorkomt: de moeder van Vincent Laurens van der Vinne, schilder en lid van de rederijkerskamer ‘De Wijngaertrancken’, heette Maaike Verfalje (Van der Vinne 1979:14). |
458 |
poin Canailje: werd vervaardigd door thuiswerkende vrouwen die daarvan probeerden te leven. In een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant van 26 november 1669 wordt gewaarschuwd tegen een oplichtster die onder andere gekleed is in ‘een Engels Hulsel, met een Cant van Poinct de Cannelje daer aen’ (zie Internetbronnen: Advertenties uit de Oprechte Haerlemse Courant). |
460 |
spinaal: hier: imitatie van kantwerk en geweven op een weefgetouw. |
461 |
Braband: het was de gewoonte in de Republiek om alle kloskant aan te duiden als ‘Brabants’, waarmee de Spaanse Nederlanden bedoeld worden (mededeling Patricia Griffiths). |
463-5 |
Die kanten [...] doorgaat sijn: open werk met een borduurpriem gedaan in een losse stof, afgewerkt met steekjes, een kantimitatie. Deze geborduurde kanten waren goedkoper dan de ‘echte’ klosen naaldkant. |
466 |
en 't zoompje [...] draat sijn: linnen weefsels werden gezoomd. Aan de voorkant van de stof mogen de steekjes niet van hoogte verspringen, daarom moeten ze steeds over dezelfde draad worden aangebracht. |
476 |
de platte kanten regte voort: geborduurde kant wordt ‘plat’ genoemd, omdat deze vlak is in vergelijking met de Venetiaanse kant met reliëf. |
| |
| |
483-4 |
Die konnen [...] stof: te lezen als een terzijde naar het publiek. |
486 |
hels vuer op een stockje: met de vergelijkingen in vers 485 dat past [...] rockje en vers 486 't steeckt [...] stockje wordt een tegenstelling aangegeven, waarvan de strekking is dat genoemde zaken niet bij elkaar passen. Dit op grond van Van Hoogstraten in de ‘Opdragt aan de Franse Majombe, en haar Spaans Heidinneke, geëgt aan Sr. Laatdunk Draybil’ van De verliefde kok. Hierin wordt het uiterlijk van ‘Mejuffer Draibil’ beschreven: behalve haar ‘zwart bakkes’ komen onder meer haar afzichtelijke borsten aan de orde, waarboven juwelen flonkeren: ‘Gelyk helsvuur op een stokje, of een Tulp op een Modderschuit.’ (Van Hoogstraten [ca. 1720], fol. *3v). Zowel het WNT als Keersmaekers in zijn toelichting bij Warenar, vers 226 interpreteren ‘hels vuur op een stokje’ zonder ondersteunende citaten als ‘driftig’ of ‘vurig’ (Hooft 1987:52) of als ‘licht ontvlambaar, driftig’ (WNT onder hels II, b (kol. 537). Deze betekenis is hier niet van toepassing. |
520 |
top: het Chinese hazard- of dobbelspel was in Indië zeer populair. |
526 |
coolwagen: uit de wijnpalm of koleboom werd een zwak alcoholische drank (palmwijn, saguweer) gewonnen, die gegist de alcoholische drank arak oplevert, ook bekend onder de naam koolwater. |
527-32 |
en wentelt [...] meester an: Reynier Adriaensen wijst in zijn reisverslag (de reis was in 1680, het manuscript uit circa 1690) bij de beschrijving van Batavia ook al op het verloederende effect dat deze drank heeft: ‘Mede maeck[t] men van desen dranck [saguweer] eenen sekeren brandewijn die heel sterck is om te drincken, maer oock ongesont. De meeste paert vande Nederlanders sijn daer mede besmet soo dat sij lieden heele daegen droncken loopen van desen arack, alsoo is hij genaemt’ (zie Internetbronnen: Cockuyt, kapittel 11). Van overheidswege werden maatregelen getroffen tegen het ruilen van kleding tegen drank, gezien ‘de veele droevige ongelucken, voorgevallen door het droncken drincken ende debaucheren der soldaten en matroosen’, welke laatsten soms ‘de kleedinge van haer lyff’ verdronken, zoodat zij ‘tot groote schande van de Nederlantse natie’, naakt over straat liepen’ (Van der Chijs 1886:243). |
534-6 |
en bid [...] ongena: het loon werd pas na terugkeer in Holland uitbetaald (zie commentaar bij vers 379-82). Zo iemand berokkent zichzelf schade door nu zijn schulden met deze inkomsten af te lossen. |
579-82 |
want [...] verslonden: hier een vergelijking met de mythe van |
| |
| |
|
Actaeon. Tijdens een jachtpartij zag deze Diana en haar nimfen naakt baden. Voor straf veranderde zij Actaeon in een hert, dat vervolgens door zijn eigen jachthonden verscheurd werd (Ovid 1976, Metamorphoses III, vers 230-52). De vergelijking loopt hier uiteraard mank. |
598 |
Zamzon: Simson, bekende bijbelse held en de verpersoonlijking van de kracht die door list werd geveld. Hij werd door toedoen van zijn sluwe Filistijnse echtgenote Delila die achter het geheim van de grote lichaamskracht van haar man Simson wist te komen, ten val gebracht. (zie Internetbronnen: Statenvertaling, Richteren 16:4-21). |
625-34 |
Ziet hier [...] wende: Het geven van een afgesproken teken in het raam of aan de deur om de minnaar aan te geven of de kust veilig is of niet, is een bekend literair motief. In de tijd dat Lourens in Amsterdam woonde, speelde er een verboden liefdesrelatie, waaraan wordt gerefereerd in de De soete vryagie (1661). Hierin geeft Elisabeth l'Estevenon haar minnaar Gabriel de Lalande tekens door gekleurde linten voor 't raam of aan de deur te hangen: |
Van verscheyde slagh en kleur,
En haer and're sotte sinten
Die in venster oft' an deur
Altijdt toonde waerse gongh,
Of wie sy by haer ontfongh,
Op dat jy door dese quinten
Wist dat sy u niet ontsprongh. (De soete vryagie 1661:62, strofe
655 |
gij [...] krant: in de kroeg, die Jan frequenteert, wordt de krant (zonder twijfel de Oprechte Haerlemsche Courant, die vanaf 8 januari 1656 verscheen) voorgelezen. Trijns opmerking dat Lichthart goed kan lezen, duidt erop dat niet iedereen die kunst machtig is. Jan heeft dan ook het nieuws uyt de krant gehoort (vers 699). |
659 |
de France: de troepen van Lodewijk XIV. |
660 |
Keyser: keizer Leopold I van Oostenrijk (1640-1705). |
662 |
wat wilt [...] jagen: welk soort wild (bedoeld wordt de Britse koning Jacobus II en zijn aanhang) Willem III aan het opjagen is. |
663 |
Jan Fack: naam van een van de kroegbezoekers, evenals de Hanske Stoffels in vers 667. |
665 |
pater Peeter: met deze pater Peeter wordt Sir Edward Petre S.J. (1631-1699) bedoeld. Onder Pater Petre's toezicht werden de |
| |
| |
|
onwettige kinderen van de katholieke Britse vorst Jacobus II (1633-1701) opgevoed. Hij was tegelijk 's konings vertrouweling en raadsman. Er is wel geschreven dat pater Petre Jacobus' biechtvader was bij diens troonbestijging in 1685. Dat is niet juist. Wel juist is dat Petre in 1687 aan de koning pater John Warner S.J. als biechtvader heeft aanbevolen, ter vervanging van de uit Lotharingen afkomstige capucijn Mansuet. Petre was, volgens toenmalige welingelichte kringen, de kwade genius van de koning. Om de trouw van de jezuïet te belonen, drong de koning er bij de paus op aan om pater Petre tot bisschop of kardinaal te benoemen. Tot grote woede van de ambitieuze Petre weigerde de paus dit. Aan de invloed van Petre op de koning maakte Willem III (1650-1702) een einde door op 5 november 1688 te Torbay voet aan wal te zetten. Van Jacobus' intimi was Petre de eerste die Engeland ontvluchtte (Ogg 1955:241; Ashley 1977:203, 211, 226, 259, 293). |
666 |
sijn vaar: zijn schoonvader, onze stadhouder Willem III was namelijk getrouwd met Mary II Stuart (1667-1694), de oudste dochter van Jacobus II. |
698 |
aan [...] bevolen: vergelijk Lukas 23:46: ‘Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest’, waarmee Jezus zich volledig overgeeft aan Zijn hemelse Vader. Met deze parafrase geeft Jan aan dat hij zich aan de drankduivel heeft overgegeven. |
699 |
uyt de krant gehoort: zie commentaar bij vers 665. |
700 |
Keyser: in 1686 veroverde keizer Leopold samen met zijn schoonzoon Maximiliaan II Emanuel de Hongaarse hoofd- en hofstad Boeda op de Turken en in 1687 was praktisch heel Hongarije heroverd. |
701 |
in route heeft geslagen: op 6 september 1688 veroverde Maximiliaan II Emanuel Belgrado op de Turken. Maximiliaan was in 1685 met de dochter van keizer Leopold I getrouwd (over de heldendaden van Maximiliaan vóór Belgrado, zie Van Toorenburgh 1688). |
709 |
pater Peter zit gevaan: toen in 1688 de revolutie losbrak, slaagde Sir Edward Petre S.J. erin om zijn gevangenschap te ontgaan door het land uit te vluchten, maar in het pamflet Pertinent relaes is sprake van de gevangenneming van negenentwintig jezuiëten en ‘men zeyd ook van Pater Peters’ (Pertinent relaes 1688, fol. A4r). Zie ook de Gewenste tijding van Londen, waarin wordt gesteld dat: ‘Pater Peters, de welke meende te vluchten, is mede gekreegen, zijnde gekleed als een Cavallier, en men zegt dat hy wel een Millioen by hem heeft gehad, zoo aan Peerlen als Diamanten.’ |
713 |
en [...] La Chaze bij: François d'Air S.J., genaamd le Père Lachaise |
| |
| |
|
(1624-1709), was sinds 1675 biechtvader van Lodewijk XIV. Hij oefende voor en na 1685 samen met Madame de Maintenon een grote invloed uit op de Franse koning, onder andere inzake de herroeping van het Edict van Nantes dat tot gevolg had dat vele hugenoten emigreerden. Wellicht nam deze ‘La Chaze’ in de ogen van Van Elstland een gelijksoortige positie in aan het Franse hof als ‘Pater Peter’ aan het Engelse (hoewel deze laatste slechts hofkapelaan was) en was dit de reden dat hij - volgens Jan - net zoals ‘Pater Peter’ diende te worden opgehangen. In verschillende pamfletten uit 1688 wordt Pater Peter uitdrukkelijk als de biechtvader van Jacobus II genoemd (hoewel hij dat niet was, zie onder vers 665), bijvoorbeeld in: Een wonderlijk gesichte 1688:3, in het Vervolg van het wonderlijke gesichte 1688 en in Tweede deel van de Engelsche marsch, 1689:12 en in De ontmomde jesuit 1688. In dit laatste pamflet voeren Petre, La Chaise en Guy Tachard S.J., een Frans missionaris in Siam, een gesprek over de politieke toestand in Engeland aan het eind van de regering van Jacobus II. |
719 |
om [...] bieden: in november 1688 verklaarde Lodewijk XIV de Republiek de oorlog onder een gezocht voorwendsel, maar in feite vanwege de Engelse expeditie van Willem III. Dit leidde tot het begin van de Negenjarige Oorlog (1688-1697). Deze werd beëindigd met de Vredestraktaten van Rijswijk. |
720 |
hij: bedoeld is de Franse koning die in 1688 - voorafgaand aan zijn oorlogsverklaring in november - alle Nederlandse schepen in Franse havens aan de ketting had doen leggen en die hun handelswaar in beslag had laten nemen. Dit leidde tot allerlei faillissementen in de Republiek. De Staten-Generaal reageerden door op 18 oktober 1688 het besluit uit te vaardigen dat er geen goederen uit Frankrijk mochten worden geïmporteerd. |
722 |
beroide distlateurs: de distillateurs die tot dan toe concurrentie hadden van de uit Frankrijk geïmporteerde wijnen en distillaten, voeren hier wel bij: zo lang de maatregel van kracht bleef gedurende de negenjarige oorlog met Frankrijk (1688-1697) beleefde de brandewijnindustrie in Holland en West-Friesland een bloeiperiode (Dobbelaar 1930:76-7), zie ook het Placaet 1688. Van Elstland volgde te Batavia kennelijk de politieke en economische ontwikkelingen in patria op de voet. |
726 |
de kouwe pis: een aandoening, gekenmerkt door gloeiende pijn bij moeizaam plassen. |
740 |
de rijckdom [...] benijding: een reden tot afgunst kan zijn geweest dat brandewijn geen exclusieve drank was. |
768 |
Treckt die [...] 't touwtje?: het touwtje, ofwel de veter die aan het |
| |
| |
|
wambuis werd vastgemaakt om het afzakken van de broek te voorkomen. Het ‘aan de veter trekken’ kreeg dan ook een erotische lading: ‘veter’ werd synoniem aan penis en ‘veteren’ werd gebruikt voor het bedrijven van de liefde. Vergelijk de Klucht van de molenaar: ‘Kenje wat veteren vetert iou wijf, jou lief, iou bruit’ (Bredero 1971:154, vers 79). |
776 |
zij [...] kopen: turf was in de zeventiende eeuw in Holland de belangrijkste, want goedkoopste energiebron, hout en steenkool waren veel duurder en werden minder gebruikt tot halverwege de negentiende eeuw, toen steenkool de rol van turf over begon te nemen (Luiten van Zanden 1997:493-6). |
785 |
Met [...] heen: vrouwen mochten niet zelf aanmonsteren om naar Indië te gaan. Dat mocht alleen onder protectie van een koopman of dominee of als vrouw van een boekhouder (De Graaff 1930:20-1). |
786 |
snijer: de betekenis van snijer kan hier dubbelzinnig zijn: niet alleen snuiter, maar ook kleermaker kan bedoeld worden, omdat de lieden die als ziekentrooster of krankbezoeker naar De Kaap of Indië gaan, veelal bestaan uit ‘verlope snijers, weevers, pelsers, schoen-lappers, en diergelijke geringe hantwerks en ambagts-luyden, die te luy zijn om te werken, en haar goetje dat sy somtijds gehad hebben verdommineert, verdronken of anders onnuttelijk hebben doorgebragt, ende dan geen andere raat of uitvlugt weten als naar Oost-Indien, en om dat sy in Holland te luy zijn geweest om te werken, treffen sy weer een makkelijk baantje, daar men altijd by de slemp en noyt by 't werk is’ (De Graaff 1930:28). |
788 |
dranckbesoecker: komische verbastering van ‘kranckbesoeker’ of ziekentrooster, die aan boord van schepen of in de handelsnederzettingen van de VOC de zieken onderricht in het geloof en hen in hun laatste uur leert zich op vrome wijze te schikken in hun lot. Deze woordspeling is waarschijnlijk een standaardgrapje, vergelijk een pamflet uit 1663, getiteld Oost-Indisch praetjen waarin een koopman de ziekentrooster toevoegt: ‘Dat geloof ick wel, Domine, ghy sult'et niet ontseggen, daerom bent ghy soo wel Drancke- als Krancke-besoeckers in de wandelinge genaemt’ (Oost-Indisch praetjen 1663, fol. A2v). |
790 |
dan [...] staan: aan het eigenlijke gevecht zal hij dus niet deelnemen. |
792 |
back: zolang de reis duurde moest een groepje van meestal zeven man gemeenschappelijk uit één schotel of bak eten. Zo'n vaste groep werd eveneens een bak genoemd (zie Witsen 1671:390, 404; De Hullu 1980:116). Het midden van de bak was uiteraard de voordeligste positie. |
| |
| |
800 |
botertanden: de voorste tanden zijn de ‘lekkere’ tanden waarmee men proeft. Dat het hier om een lekkerbek gaat, wordt nog versterkt door het adjectief ‘geele’. |
803-4 |
de ouwerwetse geusen [...] neuzen: de geuzen uit het begin van de Opstand worden op prenten niet als dronkaards met karakteristieke neuzen afgebeeld (zie bijvoorbeeld Horst 2003:44, 45, 48), maar ze hadden wel de reputatie flinke drinkers te zijn. Bedoeld zijn hier evenwel de zeventiende-eeuwse orthodoxe calvinisten die het na de Synode van Dordrecht voor het zeggen hadden, zoals de Amsterdamse predikant en latere Leidse hoogleraar theologie Jacobus Trigland (1583-1654). Vanwege zijn rode neus en drankzuchtige reputatie werd deze dubbel-en-dwarse geus door Vondel spottend ‘Haan Kalkoen’ genoemd. In het hekeldicht, getiteld Amsterdamsche Kakastorie, of Muyt-School. Aen alle geestelijcke doel en droncke-vaers, liefhebbers van brassende Klassen en eeuvvich-duyrende slemp-Synoden dat aan Vondel is toegeschreven, leest men: |
Tap-vol op Doele-ton geseten,
Lants beedlers [namelijk de geuzen] vraecht, die 't volck opeeten,
Wat vetste en slimste logens zijn?
Mee tart Kalkoentjen aerts-bacchant,
Die met karbonkels soo gaet prijcken,
Dat Bacchus self de vlach moet strijcken.
Qui curios simulant, et Bacchanalia vivunt.
Hy lijckt een sant en dubbel geus
En voert een roo kalkoense neus. [...]
|
Het is dus zeer wel mogelijk dat deze verzen Van Elstland door het hoofd speelden. Het gedicht komt ook voor in deel 2 van Vondels Poëzy, of Verscheide gedichten uit 1682, een editie die Van Elstland ook gekend kan hebben (Vondel 1682:191). |
808 |
sententie: geval van intertekstualiteit, want ontleend aan de Spaanschen Brabander: ‘Yghelijck woordeken datse aggeerde, of |
| |
| |
|
nomineerde, dat was een sentency’ (Bredero 1974:167, vers 214). |
813 |
als nigje van den domine: zij is net zo min familie van een dominee als een krankbezoeker een predikant is. Nichtje kan ook gewoon ‘meisje’ betekenen, of ‘volgelinge’, vergelijk De Graaff, die beschrijft dat mensen, eenmaal in Indië aangekomen, zich duurder voordeden dan ze waren: ‘of nigten of verre nigte, van Raatsheeren, Burgemeesters, Predicante’ (De Graaff 1930:20). |
828 |
pagger: de combinatie pagger springen is niet als zodanig teruggevonden.
pagar ayu: maagdelijkheid, erehaag van jonge vrouwen (Teeuw 1996:552, kol. 2). De hier gegeven annotatie is ontleend aan deze betekenis en de versregels die volgen: vers 829-30: |
Dat is een volck die nagt en dag
de duyven volgen op het slag.
|
Blijkens de citaten in het WNT komt het woord uitsluitend voor binnen een Indische context. |
833 |
uyt een veem: kennelijke antimetrie, dus lees: uyt één veem. |
843-8 |
Barbiers [...] buytekansje: barbiers, chirurgijns en heelmeesters behoorden tot hetzelfde gilde (Van Andel 1941:49). In de zeventiende-eeuwse kluchten wordt echter steevast de barbier genoemd, wanneer de chirurgijn bedoeld wordt. De dokters lieten het behandelen van de geslachtsziekten (syfilis en gonorroe) over aan de chirurgijns, die de ziekte voornamelijk uitwendig, dus met zalfjes, behandelden (Leuftink 1991:106). Aangezien de grondstoffen voor deze zalfjes niets kostten, was dit een lucratieve bezigheid. |
849 |
adsisstenten: volgens de civiele rangen binnen de VOC, oplopend van zes naar één, bekleedden de assistenten de laagste rang, namelijk de zesde (Lequin 1982:343; De Graaff 1930:56). |
851 |
vrijman: het kwam voor dat dienaren na afloop van het dienstverband in Azië achterbleven en zich als vrijburger vestigden. De commerciële politiek van de VOC gaf aan deze vrijburgers weinig mogelijkheden om een bestaan op te bouwen (Gaastra 1991:86). |
854-7 |
onderkoopman [...] had: de onderkoopman bekleedde de vierde rang. Deze rang was relatief hoog: een opmerkelijk percentage van deze groep was afkomstig uit het patriciaat. Vanuit deze rang werd het meest en het snelst carrière gemaakt (Lequin 1982:150). Deze positie werd begeerd vanwege de financiële verdiensten, niet uit de officiële gage, maar uit de privé-handel (Gaastra 1991: 95). |
855 |
hij moet [...] pieken dansen: hij moet voorzichtig te werk gaan. Deze betekenis op basis van deze plaats en op basis van Van den Burg, |
| |
| |
|
die ook meedeelt dat men door het strenge toezicht van de fiscalen ‘door de Pieken moet danssen’ (Van den Burg 1677:14). Niet als zodanig in het WNT, dat als betekenis geeft: ‘de onaangename gevolgen van iets ondervinden, moeilijkheden of gevaar ondergaan’. |
860 |
fiscus: fiscaal, ambtenaar, belast met het vervolgen van overtredingen op handelsgebied. Evenals de onderkoopman behoorde de advocaat-fiscaal tot de vierde rang, maar binnen deze rang stond hij boven de onderkoopman (Lequin 1982:343). |
863 |
Hij [...] voegen: volgens de gage die beiden ontvingen, stond de schipper twee rangen boven de onderkoopman (Lequin 1982:343-4; De Graaff 1930:56). |
871 |
stierluy: stuurlui, hoog in rang, vlak onder de kapitein (De Graaff 1930:49, 56). |
875 |
De militaire [...] moffen: de militaire sector van de VOC-maatschappij telde inderdaad veel Duitsers, afkomstig uit ten gevolge van de Dertigjarige Oorlog verarmde gebieden (Lequin 1982:45; Van Gelder 1997:54). Rond 1650 schrijft een Duitser die de VOC goed kende, dat het voor een vreemdeling vrijwel onmogelijk is om anders dan als soldaat naar de Oost te varen (Van Gelder 1997: 56). Naar schatting 400.000 Duitsers zijn in dienst van de VOC uitgevaren (Van Gelder 1997:64), dus vrijwel allemaal als soldaat. |
877 |
luytenant: binnen de militaire sector stond iemand met de functie van kapitein of luitenant hiërarchisch gezien bovenaan, daarna kwam de vaandrig, de sergeant, de garnizoensschrijver, de korporaal, de tamboer en helemaal onderaan stond de soldaat (Lequin 1982:343; De Graaff 1930:57). |
883 |
vendrig: iemand met de laagste officiersrang, zie commentaar bij vers 877. |
895 |
rol: lijst van de aanhangige, aangebrachte zaken waarop de op een bepaalde rechtszitting te behandelen zaken zijn vermeld. |
906 |
die opzicht heeft: over de particuliere handel van VOC dienaren en in 't bijzonder van degenen die ‘opsigt’ hadden, zegt De Graaff het volgende: ‘want die tegenwoordig eenig bevel of opsigt over eenige Compagnies Schepen, Jagten of ander kleyn of grote vaar-tuygen heeft, weter sijn havery te maken en wat te bescharen [jatten] [...], so van touwerk, zeil-doek, pik, teer, kruyt, loot, fectualy, spek, vlees, oly, en duisent andere dingen meer’ (De Graaff 1930: 23), en: ‘want een assistent, die tegenwoordig maar 10. a 12. gulde ter maant wint [verdient], en eenig bevel of toesigt heeft over eenige pakhuysen of Compagnies goederen, kan daar rijkelijk of leven en huys-houwen’ (De Graaff 1930:25). |
| |
| |
911 |
de kadjang vetten: het vet uit 't emmertje doet de aardnoten weer glanzen, zodat die vers lijken en meer opbrengen. |
929 |
moffen: tussen 1600 en 1700 waren de bakkersgezellen voor bijna vijftig procent afkomstig uit het Duitse Rijk. Deze gezellen deden slavenwerk voor een laag loon en hadden weinig uitzicht op een eigen bakkerij, waarvoor een beginkapitaal nodig was. (Kuijpers 2005:226-44). Het ligt voor de hand dat een gedeelte van deze bakkersknechts hun heil zochten bij de VOC en in Indië. |
930-1 |
een snijer [...] lappen: gezien de context moet dit negatief worden geduid: de kleermaker moet zichzelf verkopen, in de etalage zetten, hij moet dus constant werken, en de schoenmaker kauwt op zijn materiaal, hetgeen aanduidt dat hij in armoede leeft. Daarbij komt ook nog dat vanwege hun zittend uitgeoefend beroep kleermakers in de zeventiende eeuw beschouwd werden als sullig en onmannelijk (WNT onder ‘snijder’). |
932 |
Geen [...] tappen: in 1674 waren van de 340 mannelijke poorters in Batavia er 35 tapper of wijnkoper (De Haan 1935:443). |
937 |
volckje van deux aas: twee enen is de laagste worp bij het dobbelen, vandaar de zegswijze: 't is volkje van deux as, mensen van de geringste soort (Sprenger van Eijk 1816:15). |
947 |
werrickbazen: ambachtslieden, toezichthouders en meesterknechten, die vaak baas zijn over enkele werklieden (leerjongens, gezellen of knechts). Dit was de sociale status van Van Elstland zelf in Batavia, waar hij in 1691 van smid werd bevorderd tot meesterknecht en in 1695 tot meesterknecht der koperslagers (Bostoen 1993a:131). Ook Van den Burg deelt mee dat de ambachtslieden er in Batavia beter voorstonden dan de VOC-dienaren: ‘Om dit [het inkomen] gaande te houden moeten de getrouwde luyden, 't zij boekhouders en Onder-koopluyden en arme adistenten [sic] die veel malen kaal en gesont in India komen, soo lang borgen, als de weerd tappen wil en loopen soo kaal dat de meeste partye niet een goed kleed aan het lijf konnen krijgen [...] sulks dat ik vast stel, en daarvan de proef gehad hebbe, dat een Schoenmakers, Wevers, Smits of te eenige andere knechts het wel vrij wat beter, als dese geofficieerde Adsistenten, konnen stellen’ (Van den Burg 1677:14). In 1674 waren er van de 340 mannelijke poorters er o.a. 25 timmerlieden, 19 kleermakers, 18 schoenmakers, 12 bakkers, 11 goud- en zilversmeden, 10 smids en 6 diamantmeesters (De Haan 1935:443). |
960 |
harpuysen: gekookte pijnboomhars werd als bootlak gebruikt of vermengd met zwavel op het onderschip gesmeerd, om aangroei van algen en schelpdieren tegen te gaan (Gawronski 1996:147). |
969 |
uyt zulck geselschap: kennelijk hoorde Jan ook tot de werkbazen die |
| |
| |
|
hier positief worden voorgesteld. |
992-4 |
maar [...] land: Goosen krijgt opeens zijn twijfels over zijn buurmeisje dat naar Indië trekt om aan een man te geraken. |
1009 |
Jan Gat: het was een algemeen vooroordeel in de Republiek, dat Spanjaarden waardeloze zeelieden waren, vergelijk Moortje (Bredero 1984:144, vers 237-8): |
De Spaansche Kraack en was met ballast niet ghelaan,
Maar met Jan gatten, die'r niet op de vaart verstaan.
1022 |
koeck: een lang houdbare koek, mogelijk Deventer- of Kamperkoek of een soort taaitaai. |
1026 |
gort: de gewone dagelijkse kost: ‘yder baks volk alle morgen een volle bak warme Grutten met pruymen gekookt, en over de selve boter of ander vet’ (De Graaff 1930:57). |
1033 |
maar [...] wagt: per etmaal worden zes wachten gelopen van vier uur (acht glazen). De laatste wacht eindigt anderhalf uur of drie glazen na zonsondergang (De Graaff 1930:64-5). |
1034 |
bottelier: scheepsofficier, belast met het toezicht op de levensmiddelen en de distributie ervan onder de kok en de bemanning. |
1037 |
Konstapel: officier of onderofficier die zorg draagt voor de munitie en het geschut, opzichter over de kanonniers. |
1044 |
die [...] leven: ontleend aan 1 Korinthiërs 9:13: ‘Weet gij niet dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? En die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen?’ (zie Internetbronnen: Statenvertaling). |
1046 |
nu [...] kat: uitdrukking, vergelijk Roemer Visscher 1949:102: ‘Hy isser al wel by / hy mach het ancker nu wel by de kat setten.’ Wat betekent: hij kan nu wel ophouden met varen. |
1051-134 |
't Is [...] beter is: kwakzalversmonoloog van Stijn. Zoals alle kwakzalvers presenteert zij zichzelf verbaal, inclusief de waarschuwing over haar oplichterpraktijken, onder andere door te beginnen met het bekende gezegde dat de wereld bedrogen wil worden, dat zij in vers 1122 zelfs nog een keer herhaalt. Zij prijst zichzelf, haar gaven en haar middelen aan en onderstreept haar deskundigheid door het strooien met namen van ‘vakbroeders’, en door op te scheppen met de Keizerin, de Keizer, het wapen van de Keizer, de zegels en de brieven. Het zijn stuk voor stuk stereotypen, zoals gebezigd in de literatuur en de beeldende kunst (zie voor afbeeldingen van kwakzalvers of kwakzalverskluchten Hummelen 1996). Vaak begint de kwakzalversmonoloog met een monologue intérieur, waarin de ware bedoelingen van de kwakzalver worden onthuld aan het (schouwburg)publiek, gevolgd door een opsomming van zijn of haar kundigheden (Kramer 1993:43-5). Ook Stijn |
| |
| |
|
is in het eerste gedeelte van haar monoloog bijzonder eerlijk over haar drijfveren, terwijl ze in het tweede gedeelte het publiek op de markt van haar kundigheden probeert te overtuigen. |
1069 |
Vlaming: het is onduidelijk of het hier gaat om een autochtone Vlaming uit het westelijk deel van de toenmalige Nederlanden die nog onder de Spaanse kroon vielen, dan wel om een nazaat van iemand van Vlaamse afkomst (zoals Van Elstland zelf). |
1070 |
orvitaan: oorspronkelijk een tegengif (antidotum) tegen slangenbeten, uitgevonden door een inwoner van Orvieto in Italië. Deze zalf of siroop die onder meer opium en honing bevatte, werd ook Venetiaans triakel of teriakel genoemd, maar was het uit de Oudheid afkomstige Theriaca Andromachi (Encyclopaedia Brittanica 1962:435 onder ‘Treacle’; Vandewiele 1981:50-53; Bosman-Jelgersma 1983:105-8). Voor een lofzang op de wonderbaarlijke geneeskracht van orvitaan, gelegd in de mond van een kwakzalver, die ook nog eens luistert naar de naam Orvietaan, zie De liefdendokter van A. de Leeuw (1680, fol. B1r en v). |
1080 |
hoe [...] prijsen: vergelijk met de uitdrukkingen: goede waar prijst zichzelf, en: aan het werk kent men de meester. |
1082 |
scheurbuyck: ziekte die ontstaat door gebrek aan vers voedsel dat vitamine C bevat. De ziekte was oorspronkelijk vooral bekend in de Oostzeelanden en het noorden van Scandinavië als aandoening aan het eind van de winter. De rest van Europa kwam pas vanaf het begin van de zestiende eeuw in aanraking met deze ernstige aandoening ten gevolge van de lange zeereizen. In de zeventiende eeuw kwam de ziekte in toenemende mate ook voor onder de arme stadsbevolking als gevolg van de duurte van verse groente en fruit (Leuftink 1991:70-2). |
1095 |
Itaaljaander: vermoedelijk een toen bekende Italiaanse kwakzalver, zoals Antoni den Italiaan (Van Andel 1941:177), maar niet met zekerheid thuis te brengen. |
1096 |
lieven oom, van Gent in Vlaander: mogelijk de Gentse lekenbroeder en apotheker Jan Bisschop (1590-1664), die een leerboek (Pharmacia Galenica & chymica, dat is: De vermeerderde ende verbeterde apotheker en alchymiste licht ende distilleer-konst: begrijpende de beginselen ende fondamenten der selver. Verdeylt in acht boecken, tot onderwijsinghe der apothekers door een lief-hebber der selver konst. Eerste druk 1657) schreef, dat als praktische handleiding voor apothekers zeer populair was, vaak herdrukt werd en een ruime verspreiding kende (Vandewiele 1981:169-70), of moeten we denken aan een zekere Lieven oom (wat hetzelfde is als oom Lieven)? |
1104 |
meester Joost de Coge: het testament van een doopsgezinde Mr |
| |
| |
|
Joost de Coge, gehuwd met Trijntgen Buyssant (‘wonende W. Sparwouderstraat) dateert van 14 augustus 1658 (Haarlem, AVK, ONAH, inv. nr 206, fol. 143r en v [olim 148r en v]. Hij moet vóór 21 oktober van hetzelfde jaar zijn overleden, want in een stuk van die datum wordt Trijntgen Buyssant als weduwe van Joost de Coge genoemd (Haarlem, AVK, ONAH, inv. nr 141, fol. 163r [olim, fol. 141r]). Focquenbroch kende deze heelmeester ook en prijst in Bruylofts-Droom, Verhaelt aen de jonge Luy, Op de Huwlyx-Feest van Monsr. Fonteyn, En Juffr. N.N. diens zalf: |
't Is het puyck der Medicijnen,
Want 't is goet voor alle pijnen
Die men ooyt in Maegden von.
't Kan hun sughten, en hun klaghten,
In een oogenblick versachten;
't Helpt stracks of de brandt 'r in:
Ja het heeft noch meer vermoogen
Als de Salf van Joost de Cooge;
Men gebruyckt' in 't Huysgesin. (Focquenbroch 1665:76.)
1105 |
Piet Uyen: niet gevonden. |
1112 |
Paree: de Franse chirurg en verloskundige Ambroise Paré (circa 1510-1590), wiens werk in de vertaling van Carolus Battus onder de titel De chirurgie, ende opera van alle de wercken, tussen 1592 en 1655 elf drukken beleefde. In dit boek geeft Paré onder meer de raad aan vroedvrouwen om de nageboorte ‘soetkens’ met de hand uit de baarmoeder te trekken (Paré 1655:723-4, 727). |
1113 |
zij moet [...] handen sijn: François Mauriceau (1637-1709) verwachtte bij een moeizame bevalling meer resultaat van het oprekken van het ostium uteri (de baarmoedermond) met de vingers dan van het strijken en drukken van de buikwand (Van Reeuwijk 1941:5). Vandaar wellicht die voorkeur voor kleine handen. |
1114 |
doof [...] quaat: het kan inderdaad geen kwaad voor een vroedvrouw om wat hardhorend te zijn, aangezien barende vrouwen het vaak uitgillen van de pijn. |
1124 |
vroemoer: het beroep van vroedvrouw was in de zeventiende eeuw vrij en voorbehouden aan vrouwen. Alleen in geval van nood, namelijk de dood van moeder en/of kind, werd de chirurgijn of arts te hulp geroepen. In Haarlem dienden de vroedvrouwen een examen af te leggen om toegelaten te worden als zelfstandig werkend vroedvrouw. Dit gebeurde ten overstaan van twee doctoren en twee chirurgijns (Dorren 2001:107). |
| |
| |
|
Keyserinne: Eleonore von Pfalz-Neuburg (1655-1720), de derde vrouw van keizer Leopold I (1658-1705), zij kreeg tien kinderen (Neue deutsche Biographie 1985: kol. 256). |
1125 |
doctors gilt: hier pocht Stijn dat ze in 't gilde der chirurgijns of heelmeesters is opgenomen. |
1126 |
't Keysers wapen: de met koningskronen gekroonde dubbelkoppige zwarte adelaar. |
1130 |
geen [...] verbien: overigens stonden stadsbesturen tegen betaling het optreden van kwakzalvers toe tijdens de kermis, jaar- en vrijmarkt (Van Andel 1941:177). |
1138 |
stien: plat Hollands voor steen, komt onder andere ook in die vorm voor in De klucht van Oene (Vos 1975:259, vers 330). |
1180 |
Stavanger: vissersplaats in het zuiden van Noorwegen. Gezien het feit dat Trijn, in tegenstelling tot andere buitenlandse kwakzalvers in kluchten en blijspelen geen Duits of koeterwaals spreekt, is het twijfelachtig of zij inderdaad uit Noorwegen komt. De behoefte om zich in de ogen van het klootjesvolk interessant te maken en de reputatie van de Scandinavische landen als land van tovenaars (zie hierna onder vers 1181) zal ten grondslag liggen aan dit leugentje. En wie erop uit is om mensen op te lichten, zal zijn ware achtergrond niet vertellen. |
1181 |
een Noorin, des duyvels maats: in de zeventiende eeuw dacht men nog vrij algemeen, dat in het noorden, dat wil zeggen in de Scandinavische landen, nog veel heidenen (en dus tovenaars) woonden, zoals bijvoorbeeld Palingh: ‘men seydt dat de Sweden ende de Lijflanders, midtsgaders de Noordische volcken groote Toovenaers zijn’ (Palingh 1659:222), en in De klucht van Oene, waar Ritsaart, die zich voordoet als tovenaar zegt: ‘Ik kan de woeste en dunne winden / Trots [niet onderdoend voor] et Noorts en Lapsche volk in leere zakken, en in oope netten binden’ (Vos 1975:259, vers 311-2). In de klucht De broekdragende vrouw van Petrus Elzevier vertelt Iochem dat zijn vrouw Giertje naar een heksenbijeenkomst gaat, terwijl ze beweert naar de kerk te gaan: |
[...] dat die kollen zijn aan't krollen,
't zy hier of in een aâr gewest,
Vertrok [vertelde] my Willem-buur niet lest,
Hoe dat hij had uit Norewegen
Zijn vrouws rok wederom gekregen. (Elzevier 1666:5.)
|
Dat ‘Noorinnen’ niet deugen, blijkt ook uit de ‘kabeltouw spinnende Norinnen’ in Weyermans' De vrolyke tuchtheer, (Weyerman |
| |
| |
|
1978, I:34). Hanou verwijst in zijn commentaar (Weyerman 1978, II:262, noot 6) tevens naar Weyermans' Ontleeder II, waar sprake is van ‘Norinnen, die het kabelgaren wassen, kooken en kammen, op de Kattenburger Sluys’, en op basis van deze plaatsen oppert Hanou dat Norinnen rasphuisbewoonsters zouden kunnen zijn. |
1187 |
met zuyvre konsten: staat in tegenstelling tot de door tovenaars gebruikte zwarte kunst. |
1190-5 |
Als [...] toverijen: hier stelt Stijn een bijzonder staaltje van waarzeggerij voor. Waar dit gewoonlijk gebeurt met het lezen van hand-of voorhoofdlijnen, of wordt opgemaakt uit vogelzang of -vlucht, uit ingewanden, theeblaadjes of de stand van de sterren, gaat Trijn ‘de binnenkant van de kleren lezen’ en blijkt ze plotseling ook waarzegster en tovenares te zijn. |
1212 |
schele blinde: adunaton of paradox, vergelijk De gelyke tweelingen (Beenen en Harmsen 1985:307, vers 887-9): |
Ik wou wel vragen, waar hier een waert woont, die Bouwen
Aghterlam hiet, ergens in de Bokskooy; ze houwen
Der Droogastery de scheele blindeman hangt'er uit.
|
Hier is de scheele blindeman dus een uithangbord van een herberg waar niet getapt wordt. Het is natuurlijk komisch dat hij in vers 1212-3 zijn adres in absurde termen omschrijft, waardoor (ten onrechte naar zal blijken) de indruk wordt gewekt dat hij weet dat Stijn een oplichtster is. Normaal gesproken bedient juist de kwakzalver zich van een absurd adres, vergelijk Meester Kackadoris' omschrijving van zijn adres (Een tafel-spel van Meester Kackadoris 1654, fol. B1r): |
Ginder daer de kerck op den Tooren staet:
Midden in de kreupel straet daer sult ghy my vinden
Om gesonde op krucken te helpen sal ic my onderwinden
Of siende te maken als blinde, [...].
|
Ook De quackzalver op de markt (Van Rusting 1693:95) laat zien dat een kwakzalver zich bij voorkeur bedient van adunata, hier inclusief de schele blinde: |
'k Woon in de korte Lange straat,
Daar Otje na de Vliegen slaat.
Daar sit de schele Blindeman,
En haspelt neutjens in een Kan.
| |
| |
1213 |
tugthuys: in zijn Wandeling door Haarlem (Bostoen 1993b:28) komt Van Elstland langs het huis van Jan onder de deecken in de Korte Breesteeg, nu Breestraat (Kurz en Temminck 1999:98). Het tuchthuis bevond zich om de hoek, in de Gasthuisstraat, nu Tuchthuisstraat.
daarmen zarken tapt: vergelijk De klucht van Oene waar Oene aan de voor tovenaar spelende Ritsaart vraagt: ‘Kanje dan wel Brandewijn of Soetemelk tappen uyt ien straet-stien?’ (Vos 1975: 259, vers 330). |
1225-6 |
dat daar gelt [...] legt: vanaf dit vers tot en met vers 1276 is er een duidelijke parallel met Hoofts Warenar. Het begint in de Warenar ook met het feit dat de grootvader de schat begraven heeft: ‘Des Huys-heers Bestevaer begroef het eerst hier’ (Hooft 1987-34, vers 16). |
1227 |
Duc Dalf: de hertog van Alva heerste als landvoogd en kapiteingeneraal over de Nederlanden van 1567 tot en met 1573. |
1229 |
en Haarlem ingenomen was: Haarlem werd vanaf 17 december 1572 door de Spanjaarden omsingeld en belegerd tot de overgave op 13 juli 1573 ‘in genaden ende ongenaden’ van de Spaanse koning (Verwer 1973:25, 109; Parker 1977:159). |
1238 |
Emden: plaats in het protestantse Oost-Friesland (vlak over de Nederlandse noordoostgrens). Veel vluchtelingen trokken er heen, zodat rond 1570 zo'n veertig procent van zijn bevolking bestond uit Nederlanders (Parker 1977:118). |
1245 |
de Spanjaart [...] stat: de Spaanse soldaten verlieten Haarlem op 10 september 1576, maar de bezetting was niet afgelopen want een paar dagen later kwamen Waalse soldaten de Spanjaarden aflossen (Verwer 1973:178). Haarlem besloot zich pas met de Satisfactie van 22 januari 1577 weer onder gezag van de Staten Generaal te scharen (Van der Ree-Scholtens et al. 1995:153). |
1249-50 |
Zijn huys [...] seer geschend: in de nacht van 22 op 23 oktober 1576 brak er een brand uit, die het zuidwesten van Haarlem vrijwel geheel in de as legde. Juist de straten rond het tuchthuis die Jan noemt in vers 1212-3, werden - op een enkel pand na - volledig met de grond gelijk gemaakt. Vergelijk de plattegrond van Haarlem na de brand van 1576, vervaardigd door Thomas Thomasz. in 1582 (Haarlem, AVK, afgedrukt in Dorren 2001:23). |
1259 |
duyten: een achtste deel van een stuiver. |
1261 |
Spaans gelt: vermoedelijk realen van achten of zilveren Spaanse matten, dus munten van hogere waarde. |
1265-76 |
Maar na verloop [...] haar seggen: in de Warenar wordt niet aan het nageslacht verteld dat er een schat begraven ligt: ‘Wt vrees dat |
| |
| |
|
het soud slippen, en seyd' hy noyt woort / Teghen zijn eyghen Seun’ (Hooft 1987:34, vers 19-20). Warenar vond zelf de pot met geld. Jan daarentegen heeft kennelijk van zijn vader, aan wie zijn grootvader het had verteld, gehoord dat er geld onder de grond verstopt ligt, ook al had hij het zelf nooit gevonden, noch gezien. Overigens was het een normale praktijk dat men geld in of vlakbij het huis onder de grond verstopte, dus Stijns veronderstelling kon snel verkeren in Jans reconstructie. |
1285 |
Of [...] gelaat: vergelijk ‘Of met een schoon gelaat’ in het lied Van Besje met Lijsje heur Dienst-meyt (Bredero 1975:86, vers 12), en Galaten 6:12: ‘Al degenen, die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees’ (zie Internetbronnen: Statenvertaling). |
1290 |
het meir: de Haarlemmermeer, drooggelegd in 1852 (Kurtz 1942: 54). |
1318 |
't tugthuys [...] tapt: mogelijk beeldspraak voor: de gevangenis waar men jou de dood aansmeert, zie vers 1213. |
1352 |
Zij moet [...] zingen: de uitdrukking luidt nu: naar iemands pijpen dansen of naar iemands pijpen horen. |
1356 |
cheeze: licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap. |
1418 |
het hooft is stuurman vande leen: toespeling op Efeziërs 5:23 ‘Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der Gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams’ (zie Internetbronnen: Statenvertaling). In Efeziërs 5:28-30 komen ook nog eens de ledematen ter sprake. In het huwelijksformulier van Petrus Datheen wordt onder meer naar deze bijbelpassage verwezen (Dathenus 1992, fol. ii 5v of p. 138). |
1433 |
Drie koten: in zijn verhandeling over de heidense orakelen behandelt Georgius Mebius de ‘Loten’: ‘de manier nu van Waarzeggen, uyt de Loten, was veelderley; gelijk ook niet eenderley was het maaksel der Loten zelf: Doch meestentijd namenze het lot uyt het werpen van Beeste-beenderen die de Latijnen Talos noemen.’ De vertaler van het oorspronkelijk in het Latijn geschreven werk van Mebius, Joachim Oudaan, voegt hier aan toe: ‘en welk men niet te onrecht in onze taal, door de benaaming van kooten, of enklauwbeenen [botten van de enkels] uytdrukt’ (Mebius 1687:78). |
1434 |
gele peen: brengt rijkdom, de kleur is symbolisch voor goud. |
1457-516 |
Koom [...] stof: incantatie of toverzang. Deze bezweringsscène staat middenin de traditie van de parodiërende bezweringen in kluchten. Worp wijdde er in zijn De invloed van Seneca's treurspelen op ons toneel (Worp 1977:269-77) een hoofdstuk aan. In de daar geciteerde kluchtpassages vindt men veel overeenkomsten met deze passage, zoals het gebruik van de tovercirkel met koten erin in |
| |
| |
|
combinatie met bezweringen, in het bijzonder De klucht van Oene (Vos 1975:259, vers 339-54) en de Singhende klucht, van droncke Goosen (Van Arp 1639). Van Haver constateert een overgang van de bezweringen zoals gebezigd in de rederijkersklucht, waar ze vooral worden gebruikt om de boze machten uit te bannen, naar de kluchten van na de Reformatie, waar in de bezweringen juist de kwade geesten (veelal personages uit de klassieke mythologie, zoals ook hier) worden aangeroepen (Van Haver 1975). Deze wisseling van de wacht zou men overigens ook kunnen toeschrijven aan de door Worp aangegeven invloed van het Senecaanse treurspel. |
1461 |
Medea Circe Hecatee: Medea was de dochter van Aeëtes en het nichtje van Circe. De driehoofdige Hecate was de godin van de tovenarij en Medea was haar priesteres. Circe is de bekende tovenares uit Homerus. |
1462 |
Proserpina: echtgenote van Hades (Pluto), werd door hem geschaakt. |
1466 |
Minos hof: de tuin van Minos in de onderwereld. Minos was daar namelijk rechter, evenals zijn broer Rhadamanthus. |
1471 |
Lethes vloet: de zielen in onderwereld dronken het water van deze rivier om bij hun reïncarnatie alles over hun vroegere bestaan vergeten te zijn. |
1472 |
Radamantus: rechter in de onderwereld en broer van Minos (zie vers 1466). |
1473 |
helhont: de monsterlijke hond Cerberus die de toegang tot de onderwereld bewaakte. |
1478 |
Diaan: Diana en de tovenares Hecate werden wel eens met elkaar verwisseld: ze zou 's nachts door 't luchtruim zweven als aanvoerster van een groep behekste vrouwen (Cohn 1975:212). |
1481 |
Argus: in de klassieke mythologie was hij de ideale bewaker omdat hij over zijn hele lichaam honderd ogen had die hij nooit allemaal tegelijk sloot.
vóór vers 1487 Courante: oorspronkelijk Franse dans
Courante La bare: in de zeventiende eeuw vaker gebruikt als wijsaanduiding. |
1487-516 |
lofzang tot Diana. Dit lied dat volgt op de wijsaanduiding Courante La bare is vermoedelijk in navolging van een lied van Jan Luyken met dezelfde wijsaanduiding en hier en daar met dezelfde rijmparen geschreven. Het betreft het lied met de beginregel: ‘Drusella hoe! waer wil dit heen!’, opgenomen in de ‘Derde verdeeling’ in de Duytse lier (1671). In Luykens lied spreekt de kuise maan de wellustige Drusella bestraffend toe en zij antwoordt daar vervolgens |
| |
| |
|
op. Van Elstland ontleent in zijn eerste en tweede strofe een rijmpaar aan Luyken, namelijk ‘daken/maken’ en ‘decken/strecken’ corresponderend met ‘kaken/blaken’ en ‘bedekken/strekken’ in Luyken (Luyken 1996:46-7). |
1488 |
Titan: met ‘Titan’ wordt de zon bedoeld. Helios, de zonnegod, is namelijk de zoon van de Titan Hyperion. In Metamphoses X, vers 79 (het verhaal over Orpheus en Eurydice) gebruikt Ovidius de naam Titan, maar bedoelt daaarmee de zon. |
1503 |
't heylig bloet: bedoeld is het leven van het wild dat onder de bescherming van Diana staat, die ook godin van de jacht is. |
1509-10 |
wier [...] zij: ongrammaticaal, mogelijk te lezen als: omwille van uw rijke weldaden weze slechts het priesterschap bijeen. |
1539-44 |
Nu [...] benart: Lichthart gaat gebukt onder melancholie. De passage vertoont een grote overeenkomst met Bredero's Den droevigen vryer, waarin de ik eveneens op een feest zijn geliefde mist en zich er niet toe kan zetten deel te nemen aan de feestvreugde (Bredero 1975:340-2). |
1561-2 |
'k Verneem [...] dragers: de secreten of beerputten werden tussen 10 uur (van april tot september 11 uur) 's avonds en 3 uur 's nachts geruimd door de ‘secreetruymers’, ook wel ‘nacht-werckers’ of ‘stillevegers’ genoemd (Smit 2001:66). Als onderdeel van hun dienstverlening zetten deze lieden kennelijk de deuren en/of ramen open bij hun werkzaamheden. |
1565 |
't gesette teecken: volgens de afspraak die Trijn met haar minnaar Lichthart had gemaakt (zie vers 625-34) zou ze hem laten weten of de kust al dan niet vrij was door gekleurde stokjes in haar raam te plaatsen. |
1583 |
stoof en schijt: begrippen uit het kootspel, die slaan op de ligging van de koten. Er waren twee mogelijkheden: óf ‘schijt’ (als het bot op één van beide zijden ligt) óf ‘stoof’ (wanneer het bot op het grondvlak ligt), dit in tegenstelling tot het bikkelen, dat door meisjes werd beoefend, waarbij de bikkels op vier verschillende manieren konden liggen (Kooiman 1959:255-6). Vergelijk ook de toverscène in De klucht van Oene, waar Oene door Ritsaart in een toverkring wordt gezet, waarbij Oene uitroept: ‘Twie schinkels mit ien klaeuw, wat pokken zel dit weezen? / Drie hoorens mit ien koot!’ (Vos 1975:260, vers 340-1.) |
1617 |
Daar [...] spelen: de uitdrukking is: daar speelt de duivel mee. Van Elstland laat de duivel weg, vergelijk De krollende Ritzaart (Molenhof 1658:17), waar Ritzaart iets voor hem onbegrijpelijks overkomt, waarop hij uitroept: ‘daer moet meer als een mee spelen’. |
| |
| |
1702 |
koten: algemeen gebruikt in ongunstige zin, namelijk in de betekenis van ‘zich buitensporig gedragen’ (Kooiman 1959:261). Ook bij Cats in Kinder-spel (vóór Houwelick, Cats 1664:1) in deze betekenis gebruikt: |
'k En weet niet datter yemant leeft,
Die niet sijn kintse poppen heeft,
Die niet by wijlen eens en malt,
Die niet by wijlen eens en valt
Die niet by wijlen heeft gekoot
Of yet begon dat niet en sloot.
1702 |
Zoo [...] koten: een overeenkomstige uitlating is te vinden aan het slot van De klucht van Sr. Filibert: |
Krijght elck een dwase luym, ick kreeg de mijne spaed:
Elck mens moet kooten, maer koot liever vroegh als laet. (Van
Paffenrode, 1657, fol. C[4]r.)
1756 |
met de eerste schuyt: in de tweede helft van de zeventiende eeuw vertrok er ieder uur, van vijf uur 's-ochtends tot acht uur 's-avonds een trekschuit van Haarlem naar Amsterdam (De Vries 1981:64-5). |
1757-8 |
Spectatum [...] amici: dit citaat is niet helemaal correct, vergelijk met: ‘spectatum admissi risum teneatis amici?’: Vrienden, kunt u uw lachen inhouden wanneer u dit mag aanschouwen? (Horace 1978: Ars Poetica, vers 5). |
|
|