Jan onder de deecken
(2005)–Laurens van Elstland– Auteursrechtelijk beschermdHet handschrift en het pak van LourensDe klucht Jan onder de deecken vormt nu het meest substantiële onderdeel van de bundel Mengeldigten die zich te Parijs bevindt. De oorspronkelijke bundel papieren die vanuit Batavia in Holland is terechtgekomen moet nog omvangrijker zijn geweest. We weten niet precies wat zich allemaal in dit pakket bevond. We noemen dit oorspronkelijke pakket hier verder: ‘het pak van Lourens’, naar analogie van Havelaars pak van Sjaalman. Het handschrift vertoont veel sporen van negentiende-eeuwse ingrepen die plaatsvonden, nadat het in de Bibliothèque Impériale te Parijs was terechtgekomen. Zo werden daar de losse ongenummerde katernen ingenaaid, genummerd en gebonden in een negentiende-eeuwse kartonnen band met een leren rug. Op de rug van deze band werd in drukletters de volgende tekst aangebracht: ‘Laur. Van Elstland. Poesies Diverses’ en daaronder is een etiketje met ‘Néerl. 61’ geplakt. Op het rechter schutblad is in een negentiende-eeuwse hand geschreven: ‘Volume de 76 Feuillets plus le feuillet A préliminaire 2 Décembre 1884’. Op het linker schutblad is opnieuw een etiketje met ‘Néerl. 61’ geplakt van precies hetzelfde type als het etiketje op de rug. Daarna komt folium A, waarop een uitgeknipt hart is geplakt waarin staat ‘No. 32’. In de rechterbovenhoek van het titelblad van de Mengeldigten staat: ‘Fonds étranger Néerlandais No. 4761’ met daaromheen een lijntje. Op deze bladzijde begint, in dezelfde negentiende-eeuwse hand, de nummering die over alle folia doorloopt van fol. 1 tot en met fol. 76. Er is geen spoor van een eerdere nummering te zien. Drie van deze folia, zes bladzijden, namelijk fol. 24r en v, 29r en v, en 38r en v, zijn onbeschreven en daarover is diagonaal een streep getrokken. Die bladzijden zijn in de negentiende-eeuwse hand meegenummerd op de rectozijde van de folia 25, 30 en 39 en spiegelen de versozijde van 24, 29 en 38. Niet in een negentiende-eeuwse, maar in een zeventiende-eeuwse hand zijn de enige custoden in het handschrift. Ze zijn te vinden op fol. 24r, 29r en 28r.Ga naar voetnoot44 Daar ze in dezelfde hand zijn geschreven als de rest van de Mengeldigten, moeten zij te Batavia zijn aangebracht. Een mogelijke verklaring voor hun aanwezigheid is gelegen in het vochtige klimaat te Batavia. We veronderstellen dat die bewuste bladzijden aan elkaar verkleefd zijn geraakt. Toen de auteur dit op een gegeven ogenblik merkte, zal hij de custoden hebben geplaatst en over de blanco bladzijden een diagonale streep hebben getrokken. | ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
Het handschrift telt nu dus 152 bladzijden, maar we zullen zien dat het oorspronkelijke pak van Lourens er veel meer heeft geteld. Het oogt weliswaar als een verzamelbundel van korte en langere gedichten,Ga naar voetnoot45 maar van alle afzonderlijke bijdragen neemt - zoals al is opgemerkt - de klucht van Jan onder de deecken de meeste plaats in, namelijk 58 bladzijden. Een goede tweede is de rijmbrief Danckbaar antwoord van Jan van Elsland met 20 bladzijden. | ||||||||||
Het papierAlle werk in het pak van Lourens is op hetzelfde papier geschreven. Dit papier wordt namelijk gekenmerkt door hetzelfde watermerk en contrawatermerk: respectievelijk een leeuw met zeven pijlen in een weelderig kader en de letters C D C (laatste letter in spiegelbeeld). Dat is opmerkelijk omdat het zowel werk bevat dat door Lourens in Batavia is geschreven, als werk dat door zijn neef Jan in Haarlem aan het papier is toevertrouwd. Watermerk en contrawatermerk zijn op elk folium zichtbaar. De kettinglijnen lopen verticaal en liggen ongeveer drie cm uit elkaar. De gemiddelde hoogte van de bladzijden is 311 mm, de breedte 199 mm. De katernen zijn verkleefd en moeilijk te onderscheiden, maar minstens zeven tot tien bladen dik. Op de plaats waar de Klugt begint, kan de bundel goed opengelegd worden. De bindtouwtjes en de rug van het nieuwe katern zijn duidelijk te zien. | ||||||||||
De samenstelling van de MengeldigtenIn zijn Danckbaar antwoord begint neef Jan met het beantwoorden van brieven: geliefde oom, uE, beneeven
u zoons drie brieven, ons geschreeven
mitsgaders uwe rijmerij:
uE, den derden van desember
u soons van ultimo november
zijn door uw vrind besteld aan mij (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 66v)
Omdat hij zijn oom nooit heeft gezien en deze pas naar Haarlem belooft terug te keren als zijn dochter getrouwd is, schrijft neef Jan dat hij zich zal troosten met de hem door oom Lourens toegestuurde pennenvruchten. Natuurlijk is hij niet alleen benieuwd naar zijn oom, maar ook naar zijn neef | ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
Daniël, boekhouder in dienst van de VOC en poëzieliefhebber te Batavia, en naar zijn nichtje. Vervolgens komt hij met allerlei nieuwtjes uit Haarlem, om daarna op zijn ooms werk in te gaan: Voorts, heb ick met vermaak geleesen
u rijmerijen, nooyd volpreesen:
daar in u vluggen geest gesien (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 68r)
Jan reageert op iedere tekst uit het pak van Lourens, maar hij verwijst hierbij ook naar enkele teksten die nu ontbreken in het Parijse handschrift. Daardoor kunnen we vaststellen dat dit handschrift onvolledig moet zijn in vergelijking met de door zijn oom Lourens verstuurde teksten. Voor de moderne lezer van het handschrift kan het lijken alsof Jan de teksten van zijn oom in een willekeurige volgorde behandelt, omdat zijn verwijzingen niet corresponderen met de huidige volgorde. Het handschrift zelf vertoont ook nogal wat sporen van knip- en plakwerk, waardoor men kan afleiden dat er uit het oorspronkelijke pak niet alleen een en ander is verdwenen, maar ook dat de volgorde van de afzonderlijke teksten hier en daar is gewijzigd. Wat de reconstructie van de oorspronkelijke inhoud en samenstelling van de Mengeldigten betreft, biedt de foliëring geen houvast, want deze is negentiende-eeuws. De volgorde waarin Jan van Elsland de teksten van zijn oom bespreekt, is evenmin de oorspronkelijke. Zo noemt hij t Leven en bedrijf van de heylige maagt Rosa, vervolgens de Klaaglieden Jeremie en nog zeven andere gedichten, om daarna pas Op t zien van capiteyn Jonckers hooft als het op een staack ten toon gestelt was te noemen, terwijl dit laatste gedicht halverwege op de bladzijde begint waar het slot van de satire op de H. Rosa te vinden is. Met behulp van Jans volgorde kan dus de oorspronkelijke volgorde van de stukken in het pak niet worden gereconstrueerd. | ||||||||||
Verdwenen stukken uit het pak van LourensNiet alles waar Jan op reageert kan men vandaag de dag in Lourens van Elstlands Mengeldigten terugvinden. De volgende drie gedichten ontbreken: U bruylofts digten, op den smith
van 't wapenhuys, ter storm geleegen
voor 't slot, gewillig ingekreegen,
behaagd mij ook niet min, als dit
daar u drie schippers kaartespeelen:
en aardig om het geld krackeelen.
Beneffens de onbedagte min,
die spoorloos zig aan 't goud laat binden,
verthoond, in t vuyl bedroogen vinden
van een geldgierige sottin:
| ||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||
die, als een regte bruyd van Meenen,
haar meningh zag, als rook, verdweenen. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 69r.)
Het zijn respectievelijk bruiloftsdichten voor de smid van het wapenarsenaal, een gedicht over drie kaartspelende schippers en één over een geldbeluste bruid uit Menen die bedrogen uitkomt. Van twee van deze teksten zijn nog restanten te vinden in het handschrift: over twee stukjes tekst bleken namelijk blaadjes geplakt te zijn. In 1990 zijn in de Bibliothèque Nationale te Parijs op verzoek van Karel Bostoen de blaadjes op fol. 3v en fol. 19r losgemaakt. Zowel de onderliggende teksten als de stukjes tekst op de versozijde van de blaadjes werden vervolgens gefotografeerd. De blaadjes zijn daarna weer zo vastgemaakt dat ze teruggeslagen kunnen worden, zodat de weggewerkte stukjes tekst nu goed te raadplegen zijn. In Antwoort aan mijn vriend op sijn vrage heeft een vriend gevraagd welk type vrouw hij het best zou kunnen trouwen ‘een witte, zwarte of bonte vrouw’ (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 2v-3v). Geen van de drie typen blijkt geschikt voor het huwelijk, gezien hun respectievelijke ondeugden als heerszucht en achterklap, luiheid en overspeligheid, en overdreven assertiviteit. In de laatste verzen die nu nog te lezen zijn, beschrijft hij vooral de assertiviteit van de donkere Aziatische vrouw ten aanzien van Euraziatische en Europese soortgenoten als volgt: Nu om een eynd te maken
van dese zeve zaken
gij weet wel wat een swart behoeft
omdat gij die selfs hebt geproeft
en weet, dat die geslagten
noch bont, noch witten agten
fluks is hun seggen is ons bloet
zoo root niet als 't de witte doet
want sulck een ijdel seggen
is macklijck te weerleggen (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 3v)
De verzen die direct daarop volgen, zijn dus afgeplakt. Daarmee is trouwens ook de conclusie van het gedicht gesneuveld, namelijk dat wie zich zonodig wil verhangen (lees: trouwen), het best een Europese vrouw kan nemen. Dat nu juist de laatste twaalf verzen afgeplakt zijn, waardoor de pointe van het antwoord aan de trouwlustige vriend verloren gaat, is wellicht veroorzaakt doordat de noodzaak werd gevoeld om de negatieve uitlatingen, zelfs ten aanzien van een huwelijk met een blanke Europese vrouw (‘een witte strop’), te verdonkeremanen. De oorspronkelijke tekst van Antwoort aan mijn vriend op sijn vrage eindigde namelijk met de volgende verzen: | ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
bezie een vercken, of een hont
heeft oock root bloet, en schijt oock stront
dan is t noch niet te degen
veel beter dan geswegen.
en die sich self wil hangen op
neem dan voor best een witte strop
doch eer ick concludere
soo moogt gij hier uyt leeren
en mercken (dat ick als een vriend
uw op u vrage heb gedient)
dees' bijlaag, wilt gij trouwen
ick sal 't niet tegen houwen (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 3v)
Op de rectozijde van het blaadje dat over deze tekst heen is geplakt, zijn de titel en de eerste strofe van een Verjaarszang geschreven.Ga naar voetnoot46 Op de achterkant van dat blaadje staan restanten van een bruiloftsdicht of epithalamium.Ga naar voetnoot47 Op het tweede overgeplakte blaadje staan zowel op de recto- als op de versozijde nieuwe titels boven de Klaag-lieden Jeremie.Ga naar voetnoot48 De nieuwe titel op de rectozijde is in koeienletters geschreven. Dit type letters komt verder in het handschrift niet voor. Ze zijn echter wel van dezelfde hand en in dezelfde inkt geschreven als het Danckbaar antwoord van Jan van Elsland. Dit is tevens een van de argumenten om ook andere ingrepen in de tekst aan hem toe te schrijven. Onder het blaadje is het slot van een gedicht te lezen dat ondertekend is met Elstland, zoals Lourens vrijwel alle teksten apart ondertekent. Daarin wordt geruzied over geld en is er sprake van een spel.Ga naar voetnoot49 Waarschijnlijk stamt het fragment uit het gedicht over de kaartspelende en ruziënde schippers waar Jan van Elsland het over heeft in zijn Danckbaar antwoord. Van de derde hierboven genoemde tekst waar Jan aan refereert, waarin een passage voorkomt als ‘Beneffens de onbedagte min, [...] die, als een regte bruyd uit Meenen’, is niets meer te achterhalen in het handschrift. Waarom is deze tekst uit het oorspronkelijke pak verdwenen? Het is verleidelijk om te denken aan een verband met de familiale achtergrond van de Van Els(t)lands. Het is namelijk bekend dat deze familie in de zestiende eeuw uit Vlaanderen naar Holland is uitgeweken en oorspronkelijk uit Menen of uit die buurt komt (Bostoen 1993a:124-5). Mogelijk verwijst Lourens hier naar oud zeer | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
binnen de familie? Tussen fol. 18v en 19r is over de hele hoogte tegen de band een dun strookje, een kimme, te zien. Daar is een blad uitgesneden, waarop waarschijnlijk de tekst over ‘de onbedagte min van een Menense sottin’ te lezen was. Op dit blad moeten de Klaaglieden gevolgd zijn. Geeft de kwestie van de verdwenen en overgeplakte tekstfragmenten al voldoende aan dat er inderdaad in de oorspronkelijke samenstelling van het pak van Lourens is ingegrepen, dan geldt dit des te meer voor vier gedateerde stukken in het Parijse handschrift met de Mengeldigten, die niet in chronologische volgorde zijn opgenomen.Ga naar voetnoot50 Zo staat de Verjaarzang aan Juffr. J D B op haar 46ste jaar 1693 op fol. 3Ar en niet - naar men zou verwachten - achter in het handschrift. De Mengeldigten worden immers afgesloten door het briefje dat dagtekent van 2 december 1693 (zie ook Afbeelding 6). De eerste strofe van de Verjaarzang is duidelijk uit een ander blad geknipt en over het einde van het Antwoort aan mijn vriend op sijn vrage geplakt. Niet Lourens van Elstland is verantwoordelijk voor de huidige volgorde van de stukken in de Mengeldigten, maar iemand anders. Zoals al eerder is opgemerkt: het ligt voor de hand om die ingrepen aan zijn neef Jan toe te schrijven. Een argument daarvoor vormen ook de vele opmerkingen van religieuze en morele aard in zijn Danckbaar antwoord.Ga naar voetnoot51 Zo komt zijn betrokkenheid bij de religie tot uiting wanneer hij reageert op een lied dat oom Lourens als een gezang had geschreven, waarbij mogelijk de typisch doopsgezinde spiritualiteit tot uiting komt.Ga naar voetnoot52 Neef Jan onderkent niet alleen dat zijn oom in dit lied de barmhartigheid als een kardinale deugd beschouwt en gaat daar uitgebreid op in, maar hij schrijft ook dat hij dit lied met plezier heeft gezongen: bijsonder 't antwoord, op de vraage,
wat deugd, voor God, in t laast der daage
in t oordeel best bestaan sal, nam
ick groot vermaak in om te zingen:
't zijn ook zeer nutte en fraye dingen
des hooftdeugds-lof barmhertigheyd,
ten sterken stut ons voor te stellen,
daar die is kanme er meer bij tellen,
de needrigheyd, sagtmoedigheyd,
oodmoedigheyd, met hert en zinnen
God, en als zig de naaste minnen (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 72v)
| ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
De deugd der barmhartigheid speelt - zoals bekend - in de spiritualiteit van de doopsgezinden met hun geschiedenis van bittere vervolgingen een centrale rol. Voor hun overleving waren ze er vaak afhankelijk van geweest.Ga naar voetnoot53 Wanneer zijn oom klaagt over de morele verwording te Batavia kan neef Jan het niet laten om van de weeromstuit het verloederde thuisfront te noemen dat zich overgeeft aan ontuchtig leven, hoogmoed en ijdelheid en daarom als respectievelijk Faëton, Icarus en Narcissus te gronde zal gaan. Ook moord en doodslag komen aan de orde, bedreven door kindermoordenaressen van het slag Procne en Philomela uit Ovidius' Metamorfosen (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 67v). de pragt en ondeugd, (t is te klaagen)
vermeerdren Hier nog alle daagen (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 67r)
[...]
Hier zietme een tweeden Phaeton
door wulps bestier van 's leevens waagen
met rampspoets blixem vuur geslaagen.
gintze een Ikarus van de zon
gedaald, door hoogmoed opgeheeven,
onraad'lijck zijn siels dootsteek geeven.
daar, een verwaanden sot Narsis
door eygen liefden dranck beschonken,
verwijft zoo op zijn schoonheyd pronken
dat (dunckt hem) niemand mooyer is.
Hier weer een Progne en Filomela
na t moorde, in 't vlugte, als 't vliegend vee. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 67r-v.)
Zeer uitgebreid is hij bijvoorbeeld over een mogelijk toenmalige cause célèbre te Haarlem, waarover we helaas in andere contemporaine bronnen geen sporen hebben gevonden. Het gaat om het geval van een 45-jarige moeder die zich vrijwillig bij de schout komt aangeven, nadat ze eerst met een mes haar vijfjarige kleuter heeft onthoofd (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 67v-8r). Aangevuurd door de verssatire die oom Lourens aan de H. Rosa van Lima heeft gewijd, geeft neef Jan vervolgens ruim baan aan zijn eigen arsenaal van anti-rooms geschut, waarvan naast de onvermijdelijke Broer Cornelis ook Paus Jut en voorts de pausen Sixtus IV, Innocentius VIII en Julius II (deze laatsten vanwege hun ‘zodomie’) zijn voornaamste mikpunten zijn: | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
[...] gelijkmen siet
aan Broer Cornelis, die de vrouwe
in discipline wist te houwe,
en, als een dapren gardiaan
van agtren, met obedientie,
voldeed die vuyle biegt zententie
met Adams roede, of wijst het aan,
dat veele jonge en gayle paapen,
in hutten bij de wijven slaapen?
gelijck als Rosa, de musschiet
vergunden, als ze haar niet en beeten?
Paus Jut, geloov ick, zal tbest weeten. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 70r-v.)
De verloedering van de rederijkerij te Haarlem krijgt van neef Jan ook de volle laag. In plaats van zich bezig te houden met literatuur, zitten de heren te kaarten. Kaartspelen is iets voor kinderen, oordeelt Jan van Elsland, en niet voor volwassen mannen als de rederijkers. Als het al niet leidt tot ruzies en vechtpartijen is het op z'n best een spelletje. In het bijzonder de drinkebroers en kaartspelers van de Vlaamse kamer der Witte AngierenGa naar voetnoot54 moeten het ontgelden: De broeders, die In Liefd Getrouwe
de redenmaagd nog onderhouwe
met flappen bier en kaartespel (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 74r)
Vervolgens karakteriseert neef Jan het kaartspel als een activiteit die aan verstandige lieden, de liefhebbers van Minerva, niet past: men verkwanselt namelijk de tijd die voor nuttige en stichtelijke zaken dient te worden gebruikt (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 74v-5v). maar wat is t speele? op 't best genaamd
(zoo 't nog in vreede blijft geschieden)
een kinderwerk, dat wijsen lieden
die Pallas lieven, niet betaamd.
den tijd, bevoolen uyt te koopen
tot stigting, laatme, (als kindren), loopen. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 74v.)
De conclusie lijkt gewettigd dat het Jan van Elsland is geweest die de Mengeldigten heeft gecensureerd. Mogelijk heeft hij dit deels uit eigen over- | ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
tuiging gedaan en deels omdat hij zich verplicht voelde het werk van zijn oom aan belangstellenden (familie, vrienden en kennissen) te laten lezen. Het zou neef Jan sieren als hij daarbij ook de goede reputatie van zijn oom op het oog heeft gehad. Hij heeft minstens twee folia uit de Mengeldigten verwijderd en een aantal tekstfragmenten op de daaropvolgende bladzijde afgeplakt. Ook de wat overdreven groot uitgevallen nieuwe titel van de Klaag-lieden Jeremie duidt op zijn ingrijpen en geeft wellicht aan dat hij deze nieuwe berijming (op basis van Van Manders eerdere berijming) vanuit literair oogpunt zeer waardeerde.Ga naar voetnoot55 Een ongetwijfeld uitgebreid onderdeel van het oorspronkelijke pak van oom Lourens, is nog niet ter sprake gekomen. Het geldt hier een bewerking van Erasmus' Lof der zotheid door Lourens gemaakt op basis van een eerdere vertaling uit het Vlaams of Brabants. Dat deze bewerking door Lourens is gemaakt, kunnen we namelijk opmaken uit de volgende woorden van neef Jan: heb danck voor uwe Mengelstoffen
zeer leersaam nut en wel getroffen,
en rijck in stof ons toegedagt
met u beschreeven Lof der Sotheyd,
uyt Vlaams of Brabands kledings botheyd
in 't Nederduytsche kleed gebragt (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 75v)
De tekst van deze bewerking konden we helaas nergens terugvinden, wat buitengewoon jammer is. In 1756 bestond hij nog en hij berustte bij de drukker Rudolphus Joannes Noordbeek te Leeuwarden. Deze neemt immers de titel daarvan als volgt op in de catalogus van zijn leenbibliotheek: ‘D. Erasmus Lof der Zotheyd, uit het slordig Brabants en Vlaams vertaalt door J. van Elsland.’Ga naar voetnoot56 De ironie van het geval wil evenwel dat in deze vermelding de Lof der zotheid-bewerking ten onrechte wordt toegeschreven aan Jan van Elsland, en niet aan Lourens! Het kan zijn dat Jan zelf deze tekst uit het pak van zijn oom heeft gehaald om hem apart uit te lenen en daarom ergens zijn eigen naam als bezittersmerk daarop heeft geplaatst. Het misverstand kan evenwel ook te wijten zijn aan de samenstellers van de catalogus die bekend waren met de naam van Jan van Elsland, maar die nog nooit van diens oom Lourens van Elstland hadden gehoord. | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
Inkt en handenDe Mengeldigten zijn in één en dezelfde hand geschreven, van fol. 1r tot en met het persoonlijke briefje op fol. 66r (zie ook Afbeelding 4). De teksten die tot het hoofdwerk behoren, zijn zeker in het begin, met losse hand - of zelfs een tikkeltje slordig - op papier gezet. De inkt ervan is nu verbleekt en grijs. Een enkele maal besteedt de afschrijver meer aandacht aan zijn handschrift bij het schrijven van een titel, van een hoofdletter of van een bepaald woord dat meer nadruk krijgt.Ga naar voetnoot57 Afbeelding 3. Een enkele keer besteedt de auteur meer aandacht aan zijn handschrift, zoals bij deze toevoeging ‘in liefde Getrouw: Haarlem’
Dat het ondanks slordigheden om een net afschrift gaat, staat buiten kijf. De vraag is wie de afschrijver was. Daarmee hangt tevens de kwestie samen of dit Parijse handschrift in Indië, dan wel in patria, tot stand is gekomen. Dat de afschrijver iemand anders is geweest dan Lourens van Elstland, lijkt niet aannemelijk: de typisch vale inkt van de eerste folia, de ondertekening van elke bijdrage met de naam Elstland, respectievelijk L van Elstland, de kwestie van de blanco bladzijden die aanvankelijk waarschijnlijk aan elkaar plakten van het vocht, het persoonlijke briefje uit 1693 met de groet aan neef Jan en broer Joost (dat straks nog ter sprake komt), en vooral de titel van het Danckbaar antwoord waarin neef Jan vermeldt dat de ‘volgeestige Mengel- | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
Stoffen’ hem door zijn oom uit Batavia zijn toegezonden, wijzen in die richting. Het hoofdwerk moet in Batavia tot stand zijn gekomen. De kleur van de inkt in het Danckbaar antwoord van Jan van Elsland verschilt van die van Lourens: ze is namelijk bruinoranje. Ook het schrift en de opmaak zijn anders dan in de hoofdtekst, want regelmatig en netjes. Hetzelfde schrift en dezelfde inkt zien we terug in een aantal correcties in de Mengeldigten, in de regieaanwijzingen bij de Klugt en in de titel boven de Klaaglieden van Jeremie op het overgeplakte blaadje op fol. 19r. Er is geen enkele reden om deze hand en inkt niet aan Jan van Elsland toe te schrijven. De moeilijkheid tot nu toe was dat we niet over een autograaf van deze auteur beschikten om zijn tekst in het Parijse handschrift daarmee te vergelijken. Nu berust in het Centraal Bureau voor Genealogie een net afschrift (dat Jan van Elsland zelf ‘Een snaakse Copij’ noemt) van zijn brief uit 1727, geschreven aan de Amsterdamse koopman Abraham Thesingh te Archangel (Den Haag, CBG, collectie handschriften voor 1800). De hand waarin deze brief is geschreven, vertoont veel overeenkomst met die van het Danckbaar antwoord. Er is zelfs merkwaardig genoeg sprake van enige inhoudelijke overeenkomst qua mentaliteit en formuleringen. Zo kan Jan niet verhullen dat hij enigszins jaloers is op de rust die zijn oom Lourens op de oude dag geniet, en beklaagt hij zichzelf vanwege zijn dagelijkse geren om de kost bijeen te garen. Hij schrijft: dat gij de kost wind zonder werken
[...]
met mij, is 't verre daar van daan:
ick moet om 't kosje lustig wroeten
met matte leen, en natte voeten (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 66v)
In de brief aan A. Thesingh klaagt hij eveneens over de moeite die hij moet doen om aan de kost te komen: Dat het arm hondeke Jan Josten alle kruymkes van zijnes heeren tafel in dat groot Rusland gevallen mogt op lekken? Hoe zou hij slingertongen. [...] Als ik van veel schat en rijkdom hoor spreeken dan denk ik wel eens ik wouw het de mijne was.In beide brieven komen ook verwijzingen voor naar overeenkomstige begrippen en personen, zoals de Klaagliederen Jeremias, Faëton, Tantalus en Paus Sixtus. De bewaard gebleven brief aan Thesingh moet dan ook een eigenhandig door Jan van Elsland gemaakt afschrift zijn geweest. Op grond van materiële en inhoudelijke overeenkomsten aarzelen we dan ook niet langer om het Danckbaar antwoord en de correcties in Lourens' Mengeldigten te beschouwen als een autograaf van Jan van Elsland. Het grootste deel van het Parijse handschrift (namelijk al hetgeen Lourens van Elstland heeft geschreven) is te Batavia op papier gezet. Alles wat in ditzelfde handschrift | ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
in de hand van Jan van Elsland is geschreven, kwam evenwel in Holland tot stand. Dit is natuurlijk merkwaardig. Hoe we de gang van zaken zien, volgt nu in een poging tot reconstructie die echter niet meer dan een hypothese kan zijn. | ||||||||||
Een reconstructieOp hetzelfde papier met hetzelfde watermerk staan dus teksten van twee auteurs die ze - op duizenden mijlen van elkaar verwijderd - op papier hebben gezet. Dit lijkt een onmogelijke zaak. Wat zeker is, is dat Lourens van Elstland vanuit Batavia contact is blijven houden met de familie in Haarlem. Hij correspondeerde met zijn zwager Isaac Langeraert, met zijn broer Joost en later met diens zoon Jan. Het pak papier dat hij plechtig de titel Lourens van Elstlands Mengeldigten bestaande in verscheyde zinstoffen gaf, bevat een net-schrift van het werk dat hij in de loop der jaren heeft geschreven. Misschien was het zijn bedoeling dit ooit bij terugkeer in patria te laten uitgeven, zoals dit kennelijk ook het geval was met Pieter de Neyn, die in dezelfde tijd op Ambon en te Batavia heeft gewoond. De Neyns Vrolyke uuren, bestaande uit verscheide soorten van mengel-dichten zijn in 1681 te Amsterdam uitgegeven. Het Parijse handschrift opent met twee gedichten ter ere van Speelman, waarvan er een makkelijk te dateren is, want het is geschreven naar aanleiding van Speelmans installatie als gouverneur-generaal op 25 november 1681. Het andere gedicht is een sonnet op het geschilderde portret van Speelman door N. Dyckman. Speelman deed ook de dichtader van Pieter de Neyn vloeien, want in diens bundel staat eveneens een gedicht bij een afbeelding van Cornelis Speelman.Ga naar voetnoot58 Dichten moet in het Batavia van de zeventiende eeuw geen onbekende activiteit zijn geweest. De liefhebberij van het ‘verzensmeden’ was zo algemeen dat zelfs een opperkoopman een door hem uitgebracht rapport met verzen lardeerde. Bruiloften, verjaardagen en begrafenissen konden in de ‘gordel van smaragd’ niet zonder de begeleiding van passende Nederlandse verzen plaatsvinden.Ga naar voetnoot59 Het feit dat Lourens van Elstland dichtte, was dus op zich niet uitzonderlijk, slechts het feit dat zijn werk van meer dan matige kwaliteit is, maakt hem bijzonder. Overigens is het jammer dat het Parijse handschrift geen enkel spoor bevat van zijn omgang met gelijkgestemde literair bevlogenen in Indië.Ga naar voetnoot60 | ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
We veronderstellen dat Lourens aanvankelijk van plan was geweest om in patria zijn laatste dagen door te brengen, maar de tijd verstreek zonder dat er uitzicht was op terugkeer.Ga naar voetnoot61 Hij heeft in elk geval op een gegeven ogenblik een net afschrift van zijn werk klaar gemaakt om het mee te geven naar Holland. Of sommige stukken al eerder de weg naar Holland gevonden hadden, weten we niet (zie ook Afbeelding 5).Ga naar voetnoot62 De lange stukken die op de Klugt volgen, zijn heel persoonlijk en specifiek gericht op vrienden en familie in Haarlem. Dat kan er op wijzen dat hij zich op zijn oude dag, gestimuleerd door het schriftelijke contact met de familie, steeds meer aangetrokken voelde tot zijn eigen Haarlemse verleden. Dat blijkt onder meer uit de Brief voor de vrienden (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 58v-66r) waarin hij het heengaan van zijn zwager betreurt, omdat deze hem opbeurde wanneer hij in Indië de moed liet zakken: Mijn zwager Langeraat, dien vromen man is heenen!
[...]
sijn laaste schrijven, had mij niewe moet verschaft (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 60v)
De Brief voor de vrienden moet na augustus 1693 geschreven zijn en vóór 2 december 1693. Hij vermeldt daarin namelijk dat zijn schrijvende zoon iets ouder is dan twintig jaar en we weten dat deze zoon Daniël in augustus 1673 is geboren. Ook de Wandeling door Haarlem waarin hij herinneringen ophaalt en oude bekenden doet groeten, is helemaal op Haarlem gericht. Het slot van deze rijmbrief maakt de indruk afgeraffeld te zijn, want hij beschrijft in slechts enkele verzen de terugreis naar Indië. Kennelijk wilde hij het pak meegeven aan een betrouwbaar persoon die op vertrekken stond, zoals hij zelf op 3 december 1693 de brieven van de familie had ontvangen uit de handen van Catharina, de dochter van de Haarlemse oud-burgemeester Salomon Cousaart. Twee of driemaal per jaar was er de mogelijkheid om vanuit Batavia post mee te geven naar Holland, want de retourvloten vertrokken tussen november en januari.Ga naar voetnoot63 Daar moest ruim op tijd rekening mee gehouden worden en er kunnen brieven van zijn zoon Daniël klaar gelegen hebben. Onze ver- | ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Afbeelding 4. De Mengeldigten worden afgesloten met een persoonlijk briefje van Lourens. Daarboven is de handtekening te zien, waarmee ieder stuk in de Mengeldigten ondertekend is.Ga naar voetnoot64
| ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
onderstelling is dat terwijl Lourens zelf zijn Wandeling door Haarlem aan het afronden was, er brieven en berichten uit Holland binnenkwamen. Dit blijkt uit het reeds eerder vermelde briefje, gedateerd op 2 december 1693, dat op dit gedicht volgt. Het einde van de Wandeling en het briefje zijn namelijk geschreven op het eerste folium van een nieuw katern, waarvan nog minstens negen folia maagdelijk blank bleven en waarop Lourens van Elstland in principe nog meer gedichten in het net had kunnen overschrijven. Op 2 december 1693 was het schip Mijdrecht in Batavia aangekomen. Aan boord waren twee passagiers: één vanaf Goeree en één vanaf de Kaap. Het schip was eerder dit jaar op 18 januari van Goeree vertrokken (Internetbronnen: Dutch-Asiatic shipping (1595-1795). Voyage 1659.2 from Goeree to Batavia). Lourens heeft toen waarschijnlijk impulsief besloten het hele pak afschriften met een vriend mee te geven naar Holland. Op 7 december 1693 al vertrokken vanuit Batavia zes schepen naar Texel. Op deze schepen voeren - naast de in totaal 410 zeelieden - 118 soldaten, 66 ‘impotenten’, 23 handwerkslieden en 59 passagiers mee. De passagiers waren echter allen Franse gevangenen. Vermoedelijk heeft Van Elstland zijn pak aan één van de handwerkslieden meegegeven. Het hele pak is aangekomen in Holland op 27 juni 1694 of op 26 of 27 juli van dat jaar, toen de verschillende schepen van de retourvloot op Texel arriveerden (Internetbronnen: Dutch-Asiatic shipping (1595-1795). Overview of voyages 1694-1695). Het antwoord van Jan zal op zijn vroegst in juni of juli 1695 in Batavia aangekomen zijn. In de aanhef van het Danckbaar antwoord van Jan vinden we twee data zonder jaartal: geliefde oom, u E, beneeven
u zoons drie brieven, ons geschreeven
mitsgaders uwe rijmerij:
u E, den derden van desemberGa naar voetnoot65
u soons van ultimo november
zijn door uw vrind besteld aan mij (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 66v)
Van zijn uitgebreide rijmbrief heeft Jan van Elsland zelf ook een net afschrift gemaakt. Daarin gaat hij uitvoerig in op elk stuk dat het oorspronkelijke pak van zijn oom Lourens moet hebben bevat, zoals we hebben gezien. Deze rijmbrief die 714 verzen telt, begint op de versozijde van de laatste pagina van het werk van Lourens, dus op het papier van het laatste katern van het pak van Lourens. | ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
Of het werk van Lourens van Elstland succes heeft gehad bij familie en vrienden weten we niet. Jan schrijft dat hij de Zang op de vrage Wat deugt ist die voor God in t oordeel sal bestaan met plezier gezongen heeft. Wat de eventuele opvoering van Jan onder de deecken betreft: uit de door Jan van Elsland toegevoegde regieaanwijzingen kunnen we opmaken, dat hij wel met die gedachte heeft gespeeld. We hebben evenwel geen enkele zekerheid dat het stuk daadwerkelijk ooit is opgevoerd. Jan van Elsland schrijft er slechts dit over: nog denkende aan die malle Jan,
van u zeer net onder de deeken
(gelijckmer nog van weet te spreeken)
gedekt, in klugt ter baan gebragt.
een stof wel waardig aan te roeren,
niet minder ten toneel te voeren. (Parijs, BN. MS. Néerlandais 61, fol. 68v.)
De zinsnede ‘gelijckmer nog van weet te spreeken’ hoeft niet te betekenen dat het stuk ooit is opgevoerd, maar ze kan ook slaan op een waar gebeurd voorval dat in Haarlem nog steeds bekend was op het ogenblik dat Jan van Elsland zijn reactie op de klucht gaf. | ||||||||||
Provenance van het Parijse handschriftGezien de uniciteit van het handschrift in kwestie, willen we graag weten wanneer en hoe het op zijn huidige verblijfplaats is terechtgekomen. Na het overlijden van Jan van Elsland in 1736 die - zoals gezegd - de bezitter moet zijn geweest van meer teksten van zijn oom dan het Parijse handschrift bevat, zal deze curieuze verzameling niet meteen en rechtstreeks in Parijs zijn terechtgekomen. Daarom zullen we proberen hier het spoor terug te volgen. De bundel Mengeldigten berust in elk geval sinds 1886 in de Bibliothèque Nationale te Parijs, want hij werd toen uitvoerig beschreven in de Catalogue des manuscrits Néerlandais door de toenmalige conservator van de handschriften in deze eerbiedwaardige instelling. Deze conservator was Gideon Huet (1860-1921), zoon van de bekende literaire criticus en redacteur van De Gids: Conrad Busken Huet (1826-1886). Huet Jr., die een deel van zijn jeugd in Indië had doorgebracht, voelde wellicht om die reden alleen al enige betrokkenheid bij het weergeven van de inhoud van het handschrift onder bibliotheeksignatuur ‘MS. Néerlandais, 61’. Volgens hem bevatte het: satires, brieven, een Jeremiabewerking en een klucht, getiteld Jan onder de deecken. Over de auteur deelde hij mee dat deze aan het eind van de zeventiende eeuw te Batavia in de Indische Archipel leefde en wellicht ook de Molukken had bezocht, omdat het handschrift een satire bevat op de gouverneur van Banda. Hij vermeldde ook dat in de dichtbundel een rijmbrief aan vrienden in Holland was opgenomen, die als volgt gedateerd is: ‘uit Batavia, 2 december 1693’. Nog steeds volgens | ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
Huet was de bundel nooit uitgegeven en zijn beschrijving eindigde met een opmerking die op zijn minst de nieuwsgierigheid van zijn lezers hoorde te prikkelen: ‘enkele stukken zijn merkwaardig met het oog op de geschiedenis der zeden’. Hij karakteriseerde het handschrift tenslotte als een ‘Nieuwe aanwinst’ (Huet 1886:52, nr 61). Pas ruim een eeuw later (in 1988) zou Bostoens nieuwsgierigheid door Huets opmerkingen zozeer geprikkeld worden dat hij als eerste nader onderzoek deed naar dit handschrift. Zo ‘nieuw’ als die aanwinst door Huet werd beschreven, kan ze nooit zijn geweest, want de bundel was al veel eerder dan 1886 (het jaar van Huets Catalogue) in de voorganger van de Bibliothèque Nationale, namelijk de Bibliothèque Impériale, aanwezig. De Belgische historicus Émile de Borchgrave beschreef namelijk in 1869 zeer beknopt 93 Nederlandse handschriften in de Bibliothèque Impériale, namelijk de nommers 4702 tot en met 4794, en beschreef daarbij en passant onder nommer 4761 de ‘Poésies diverses de Laurens van Elsland’ (De Borchgrave 1869:144). Hoe de signatuur toen voluit luidde, vinden we nog steeds weergegeven op het huidige titelblad in de rechterbovenhoek, namelijk: ‘Fonds étranger Néerlandais no 4761’. Het is de vraag hoe en wanneer precies het handschrift in de Bibliothèque Impériale is terechtgekomen. Er is een goede kans dat Van Elstlands werk deel uitmaakte van de collectie Van der Lely, die in 1812 door de gebroeders Van Cleef tegen een verdacht zacht prijsje aan de Parijse keizerlijke bibliotheek werd overgedaan.Ga naar voetnoot66 Als die veronderstelling juist is, dan berustte ons handschrift al sinds 1813 te Parijs. Dat de situatie zo onduidelijk is, is voor een groot deel te wijten aan de kleurrijke Parijse bibliofiel-pur-sang, tevens bibliothecaris van Brugse afkomst, Joseph Basile Bernard van Praët (1754- 1837), de oudste zoon van de Brugse boekhandelaar Joseph-Ignace van Praet (1724-1792). Joseph-Basile die zijn hele leven vrijgezel is gebleven, verliet zijn vaderstad uiterlijk in 1779 om aan de slag te gaan bij de Parijse boekhandel van Nicolas Desaint in de Rue Saint-Jacques en daarna in de boekhandel van Guillaume de Bure werkzaam te zijn.Ga naar voetnoot67 Vanaf 1781 begon zijn loopbaan als bibliograaf, eerst bij Louis César de La Baume-le-Blanc, hertog van La Vallière (1708-1780), wiens auctiecatalogus hij hielp samenstellen (zie Bure (fils ainé) 1783), vervolgens bij koningin Marie-Antoinette en vanaf 1784 bij de Bibliothèque Royale waar hij conservator oude drukken werd. Gezien deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat hij in augustus 1793 werd aangeklaagd als ‘aristocrate’, waarop hij zich een tijdje moest schuilhouden (Van den Abeele 1996:128-9, 1997:206-7). Daarna overleefde hij alle politieke strubbelingen zonder kleerscheuren en zette zijn carrière ongestoord voort als | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
Afbeelding 5. Marmeren buste van Joseph van Praët, de Parijse bibliothecaris die verantwoordelijk is geweest voor het verzamelen van uniek Nederlands materiaal, waaronder vermoedelijk ook de Mengeldigten
| ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
bibliothecaris van de Bibliothèque ‘Nationale’, later ‘Impériale’ en opnieuw ‘Royale’. Hij zou zelfs in 1794 in de bibliotheek gaan wonen en bleef dat doen tot aan zijn dood in 1837: vanaf 1798 deelde hij een appartement met zijn secretaris op de hoek van de Rue de Richelieu.Ga naar voetnoot68 Van Praët is onder de Franse Revolutie verantwoordelijk geweest voor de precieze instructies betreffende de boeken die uit buitenlandse bibliotheken dienden te worden geroofd en overgebracht naar Parijs (Van Westreenen 1997:11). Hij droeg zijn oude vaderland kennelijk nog steeds in het hart en daarom genoten de Nederlanden de twijfelachtige eer daarbij als eerste aan de beurt te komen (na de overwinning van de Franse troepen te Fleurus op 26 juni 1794). In adellijke bibliotheken en kloosterbibliotheken onder andere te Brussel (de Bourgondische bibliotheek), Antwerpen en Den Haag (de Stadhouderlijke Bibliotheek) liet hij de koffers vullen. Uit Luik werden hem 17 kisten met boeken toegezonden, uit Aken 5 en uit Maastricht maar liefst 79 (Biervliet 2004:54). Naast het revolutionaire plunderwerk behoorde het ‘vriendelijker’ ruilen van kostbare werken tegen ‘quelques bons livres français’ tot de reguliere praktijken die hij zijn netwerk van handlangers (meest ex-geestelijken) liet toepassen. Na de val van Napoleon ‘vergat’ de inmiddels tot Fransman genaturaliseerde Van Praët bepaalde boeken en handschriften terug te geven of ze werden intussen vermist, wat geen wonder was, want meneer de bibliothecaris had er geheime kamers voor ingericht of hij had ze achter inderhaast opgetrokken muurtjes laten verbergen, zodat er in de vele jaren na zijn dood bij verbouwingen steeds ‘vergeten’ boeken en handschriften boven water kwamen. Er bestond uiteraard geen catalogus van dit roofgoed. Iedere bezoeker die hoopte een boek daaruit te kunnen raadplegen, moest de bibliothecaris benaderen die dan ook voor een wandelende catalogus doorging. Men zal licht begrijpen dat iemand als Van Praët onmogelijk met pensioen kon gaan. Hij overleed in vol bedrijf op 83-jarige leeftijd, na een buitengewoon geslaagde carrière waarin hij met eerbewijzen als onder andere het ‘Légion d'honneur’ en het lidmaatschap van de ‘Académie des inscriptions et belles-lettres’ was overladen (Varry 1991b:302-3, 1991a:24). In Brugse lokaalhistorische kring zal men tot op de dag van vandaag over deze oud-vaderlandse telg geen kwaad woord vernemen: hij geldt daar kennelijk uitsluitend als mecenas, omdat hij - geheel volgens de parabel van de onrechtvaardige rentmeester uit Lukas 16 - aan de stad Brugge een collectie Mansiondrukken vermaakte (voor zover daar geen drukken bij waren die ontbraken in de Parijse collectie).Ga naar voetnoot69 | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
Zoals hier eerder vermeld: mede vanwege Van Praëts optreden in die periode is het vrijwel onmogelijk om te achterhalen wanneer het handschrift van Lourens van Elstland in de Parijse bibliotheek is terechtgekomen. Wat er ook van zij, de lijst van De Borchgrave uit 1869 (32 jaar na de dood van Van Praët) bevat de oudste gedateerde verwijzing naar ons handschrift in de Bibliothèque Nationale, samen met de verwijzing naar vier (of mogelijk vijf) andere Nederlandse toneelstukken in handschrift die - evenals Van Elstlands Mengeldigten - in een veilingcatalogus uit 1754 waren opgenomen. Van deze stukken geven we hier eerst de vermelding zoals die in de veilingcatalogus staat, gevolgd door de beknopte beschrijving van De Borchgrave:
Van de laatste titel is het onzeker of het hier om een handschrift gaat: | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
Het Van Elstland-handschrift bracht ter veiling één gulden op, volgens het door ons gebruikte exemplaar van de veilingcatalogus waarin de prijzen in inkt zijn toegevoegd. Helaas werd de naam van de koper er niet bij vermeld. Er wordt evenmin op de titelpagina vermeld wiens verzameling er werd geveild, wat anders gebruikelijk was. Toch weten we wie de bezitter van deze rijke verzameling toneelspelen was, namelijk de achttiende-eeuwse Amsterdamse puissant rijke bibliofiel en poeta minor Willem Henskes. Dit gegeven danken we overigens aan P.G. Witsen Geysbeek (1774-1833), eveneens letterkundige en zoon van een Amsterdamse boekhandelaar.Ga naar voetnoot72 Hij schrijft over hem: ‘Henskes (Willem) is meer bekend door zijne prachtige tooneelspellenverzameling, den 19 en 20 December 1754 in het openbaar te Amsterdam verkocht, dan wel door zijne dichtstukken, die hier en daar verspreid worden aangetroffen’ (Witsen Geysbeek 1822:173). Witsen Geysbeek mag als een zeer betrouwbare getuige gelden: deze leergierige autodidact heeft mogelijk van zijn eigen vader vernomen wie de eigenaar van die in 1754 geveilde 3000 ‘tooneel spellen’ (in feite: circa 3100 toneelstukken in druk en nog eens circa 150 toneelstukken in handschrift) is geweest. In de Amsterdamse boekhandel moet die veiling toentertijd veel aandacht hebben gekregen, want het ging om de eerste grote veiling van Nederlandse toneelstukken die waarschijnlijk veel werk bevatte dat regelrecht of via een kleine omweg uit het bezit van al dan niet recent opgeheven rederijkerskamers stamde (Bostoen 1994:153). In elk geval verdient de merkwaardige boekenbezitter Henskes, over wie tot dusver vrijwel niets bekend was,Ga naar voetnoot73 hier een nadere toelichting. | ||||||||||
Willem HenskesOver Willem Henskes Jr. (1717-1782) is nu eigenlijk slechts bekend dat hij een dichter van voornamelijk gelegenheidspoëzie is geweest. Hij was niet doopsgezind zoals de Van Els(t)lands, want hij werd gedoopt in de Nieuwe | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
Kerk. Gezien zijn belangstelling voor toneel was hij vermoedelijk evenmin orthodox gereformeerd, maar remonstrant. Zijn ouders waren Willem Henskes Sr. en Maria van Domburg. Ze waren op 23 juli 1715 te Amsterdam in ondertrouw gegaan en woonden in de Warmoesstraat.Ga naar voetnoot74 Nadat Willem Henskes Jr. zelf in 1738 met de Amsterdamse Susanna Lemmers in het huwelijk was getreden, luidde het adres van dit echtpaar eveneens: in de Warmoesstraat, maar met de nadere specificatie: bij de Papenbrugsteeg. Bruid en bruidegom waren van gelijke leeftijd, namelijk 21 jaar.Ga naar voetnoot75 Susanna was de dochter van de Amsterdamse makelaar Jan Lemmers en Susanna Russel die op de Prinsengracht woonden.Ga naar voetnoot76 Ter gelegenheid van haar huwelijk met Willem Henskes op 2 april 1738 te Amsterdam werd een gelegenheidswerkje in druk uitgegeven waaraan negen mensen met epithalamia bijdroegen.Ga naar voetnoot77 Deze huwelijksdichten bevatten soms toespelingen van biografische aard die de achtergrond van bruidegom en bruid iets meer uit de verf doen komen. Van alle bijdragen bevat die van J. Luyken (de kleinzoon van de gelijknamige bekende graveur en dichter van de Duytse lier)Ga naar voetnoot78 de meeste details over bruidegom Willem Henskes. Luyken weet te melden dat deze ‘Troetel-zoon’ het enige kind was van zijn vader, die hem in zijn eentje had opgevoed, aangezien de moeder jaren geleden al was overleden. Hij vermeldt ook dat de ouders van de bruid precies op dezelfde dag, maar 25 jaar geleden, zijn getrouwd,Ga naar voetnoot79 dus op 2 april 1713, en hij spreekt Susanna's | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
zuster Sara toe (Ter bruilofte van den heere Willem Henskes 1738, fol. D3v-4r). Jan Lemmers Jr. (broer van de bruid) alludeert in zijn bijdrage eveneens op de zilveren bruiloft van zijn ouders die onlangs is gevierd. Van hem leren we nog dat Susanna de oudste is van vier kinderen Lemmers. Het is niet onmogelijk dat de bruid nauw verwant is met de zeventiende-eeuwse toneelauteurs Jan en Jasper Lemmers, want Henskes' veilingcatalogus uit 1754 bevat menige titel van deze auteurs die verder zo goed als onbekend zijn gebleven (Catalogus 1754:8, nr 18, 33, nr 21, 74, nr 226). Als onze veronderstelling juist is wat betreft de familiale achtergrond van de echtgenote van Willem Henskes Jr., zou het handschrift van Lourens van Elstland ook via de familie Lemmers in Henskes' bezit kunnen zijn gekomen. Willem Henskes moet een rasechte bibliofiel zijn geweest, die bovendien behoorlijk welgesteld was. Zo kocht hij op 20 februari 1743 voor fl 5000, - de 82-delige atlas van de Republiek die was samengesteld door de jurist Mattheus Brouërius van Nidek.Ga naar voetnoot80 Volgens de bekende, negentiende-eeuwse antiquaar Frederik Muller kwam deze 82-delige atlas na Henskes' dood voor het grootste deel in handen van E. de Burlett te Amsterdam, waarna diens verzameling in 1850 door Muller werd gekocht. Vervolgens kochten J.T. Bodel Nijenhuis en J. Schouten uit Dordrecht in 1850 bij Muller een flink deel hiervan, waarna J. Radink in 1852 de collectie van J. Schouten kocht. Volgens Charles van den Heuvel, hoofd van de kaartenverzameling van de afdeling Bodel Nijenhuis in de Leidse universiteitsbibliotheek, die op de verschillende wegen die de atlas na de veiling in 1743 is gegaan zijn licht liet schijnen,Ga naar voetnoot81 is de oorspronkelijke atlas na de dood van Brouërius van Nidek via diverse personen (onder wie Henskes die 82 delen ervan in zijn bezit had) uiteindelijk bij Frederik Muller terechtgekomen. Het ligt voor de hand te menen dat restanten van deze ooit omvangrijke compilatie-atlas nu deel uitmaken zowel van de collectie Muller als van de collectie Bodel Nijenhuis.Ga naar voetnoot82 Al met al wordt steeds duidelijker dat Henskes mag gelden als iemand die verantwoordelijk is geweest voor de overlevering van onschatbaar Nederlands cultuurbezit. | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
We vinden het echtpaar Henskes later terug te Utrecht in de Zuilenstraat waar Susanna Lemmers is overleden op 14 juli 1778. Ze werd op 21 juli begraven op het kerkhof naast de Nederlands Hervormde kerk te Maarssen, waar echtgenoot Willem Henskes een ‘Graft Kelder’ bezat (Utrecht, HUA, Begraafboek Utrecht 137:844, Utrecht, HUA, Maarssen, ontvangsten begraven, nr 108). Wanneer beide echtelieden naar Utrecht zijn verhuisd, is vooralsnog niet bekend. In een stuk uit 1750 wordt Willem Henskes genoemd als kanunnik van het kapittel van Oudmunster te Utrecht.Ga naar voetnoot83 Sint-Salvator of Oudmunster, opgericht door de H. Willibrord in de achtste eeuw, was de oudste kerk van Utrecht. Ze lag aan de zuidkant van het huidige Domplein en werd in de jaren tachtig van de zestiende eeuw afgebroken. Het kapittel van deze kerk moet zo ongeveer de oudste en eerbiedwaardigste instelling van ons land zijn geweest. Toen ten tijde van de reformatie de kapittels werden geseculariseerd, kwamen de plaatsen (vooral de prebende die daaraan was gekoppeld) van de rooms-katholieke kapittelheren of kanunniken veelal in handen van aanzienlijke protestanten (Van den Hoven van Genderen 1997:30, 502). Willem Henskes Jr. zou vier jaar na zijn echtgenote Susanna Lemmers te Utrecht overlijden. Hij werd namelijk op 17 juli 1782 begraven of zoals het in het Maarssense kerkarchief te vinden is: ‘Is alhier van Utrecht bijgezet't Lijk van den Wel. Ed. Eerw. Heer Willem Henskes Jn zijn grafkelder op 't. Kerkh..’Ga naar voetnoot84 Het echtpaar bezat bij leven een ‘Buyten plaetsje’ te Maarssen, Vechtevoort genaamd, en het liet twee dochters na: Maria Helena Henskes die als echtgenote van Jan Jacob Thuret in 1779 te Weesp woonde, en Susanna Johanna Cornelia Henskes die in hetzelfde jaar nog minderjarig en ongetrouwd was.Ga naar voetnoot85 Hoe Henskes aan het Van Elstland-handschrift van de Mengeldigten is gekomen, is onbekend, waarschijnlijk heeft hij het gewoon gekocht. Hij was negentien toen Jan van Elsland overleed, maar aanwijzingen betreffende een eventuele familieconnectie zijn we niet tegengekomen. We weten dat Jan van Elsland zijn kinderen en zijn echtgenote overleefde. Blijkens zijn testament uit 1736 liet hij zijn bezittingen na aan zijn schoonzuster Sara van Oudenburg, weduwe van Jan Moose. Bij haar overlijden zouden zijn bezit- | ||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||
tingen naar haar kinderen gaan (Haarlem, AVK, ONAH, inv.nr 766, nr 178. Testament van 11 juni 1736). Jan van Elsland overleed op 14 november 1736. Het zal Henskes vermoedelijk niet te doen zijn geweest om de gedichten van Lourens van Elstland, maar om het toneelstuk Jan onder de deecken. Dat blijkt al uit de tekst van de titel op fol. A die we aan hem moeten toeschrijven. Ook in de veilingcatalogus uit 1754, die deze tekst van fol. A heeft overgenomen, wordt de aandacht van de lezer vooral op de klucht gevestigd. Dat is niet verbazingwekkend: als groot liefhebber en verzamelaar van Nederlandstalig toneel kan Henskes de erfgenamen van Jan van Elsland hebben benaderd om de bundel te verwerven. Of was de bundel al vóórdat JanAfbeelding 6. Het later ingeplakte hart op fol. Ar met prominent de titel van de Klugt. Daaruit blijkt hoe belangrijk dit onderdeel van het handschrift was voor de verzamelaar Willem Henskes, aan wie de tekst toegeschreven wordt. Het No. 32 is tevens het lotnummer geworden in de veilingcatalogus-Henskes uit 1754.
| ||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||
van Elsland zijn laatste jaren in het Haarlemse proveniershuis doorbracht, naar een lid van de Witte Angieren gegaan? We blijven dus in het ongewisse over de bezitter(s) van het Parijse handschrift in de periode 1736-1754. |
|