Jan onder de deecken
(2005)–Laurens van Elstland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
InleidingDe auteurWanneer er niet een handschrift met zijn werk was overgeleverd, zouden we nooit hebben geweten dat Lourens van Elstland onze talentrijkste zeventiende-eeuwse dichter te Batavia is geweest.Ga naar voetnoot1 Zijn handschrift berust te Parijs in de Bibliothèque Nationale en bevat onder meer de klucht Jan onder de deecken, die hier wordt uitgegeven. Maar wie was Van Elstland? Waar kwam hij vandaan, wat was zijn milieu in de Republiek en in Indië? Lourens van Elstland, geboren in of rond 1643 in een doopsgezind milieu te Haarlem en op 23 oktober 1665 in ondertrouw gegaan te Amsterdam,Ga naar voetnoot2 vertrok eind 1667 naar Batavia. Waar en wanneer hij is overleden, is niet met zekerheid te zeggen. Ook weten we minder dan we zouden willen over zijn carrière in Indië. Zijn standplaats zal over het algemeen Batavia zijn geweest, maar gezien de twee hekeldichten met scherpe aanvallen op Willem van Zijll, gouverneur van Banda in de Molukken, is er een goede kans dat hij ook daar enige tijd heeft vertoefd of dat hij intiem was met iemand die onder Van Zijlls uitspattingen veel had geleden.Ga naar voetnoot3 Maar waarschijnlijk heeft hij Van Zijll per- | |
[pagina 2]
| |
soonlijk gekend. Van Zijll was in de jaren 1680-1682 provisioneel gezaghebber op Banda en daarna in de periode 1683-1690 gouverneur van dit Molukse perkeniersparadijs (Bostoen 1988a:191, Bostoen 1988b:15). Uit documenten over de periode 1692-1697 blijkt dat Lourens in Indië in dienst was van de VOC en dat hij in 1667 in VOC-dienst het vaderland heeft verlaten. Zijn sterfjaar is echter slechts bij benadering vast te stellen. In de Haarlemse wilsbeschikking van zijn zuster Catalina en haar echtgenoot Gerrit de Vries van 1699, wordt hij nog opgevoerd als iemand die ‘uijtlandigh’ is en hij wordt bedacht met honderd gulden. Als hij binnen de vier jaar niet is opgedoken, gaat dit geld naar zijn broer Joost, luidt de bepaling verder (Haarlem, AVK, ONAH, inv. nr 450, fol. 91r). De familie was toen kennelijk zijn spoor bijster. Is hij in 1698 uit dienst van de VOC gegaan? In dat geval moest hij ook als vrij man nog drie jaar wachten om te mogen repatriëren volgens een bepaling uit 1633.Ga naar voetnoot4 Het is waarschijnlijker dat hij Indië nooit meer heeft verlaten. Deed hij dat wel, dan moest hij als een soort garantie een flink bedrag achterlaten waarop hij pas in Holland aanspraak kon maken. Mogelijk is hij in de loop van 1698 overleden, waarbij men moet bedenken dat het overlijdensbericht zijn zuster in Haarlem niet heeft bereikt vóór het verlijden van haar wilsbeschikking bij de notaris op 2 maart 1699. Op 1 september 1675 - Lourens leefde toen al zeven jaar in Indië - trad zijn vader, de weduwnaar Jan van Elsland, te Haarlem in het huwelijk met Hester Jacobs.Ga naar voetnoot5 Lourens heeft dus zijn stiefmoeder niet meer meegemaakt en de naam van zijn moeder is helaas tot nu toe niet getraceerd. Noch aan zijn moeder, noch aan zijn stiefmoeder heeft hij een woord gewijd. Wanneer na het overlijden van vader Jan (eind 1679 of begin 1680) het ouderlijk huis in de Peuzelaarsteeg wordt verkocht aan Jan Arentsz Feijta, worden als erfgenamen van vader Jan van Elsland genoemd: zijn weduwe Hester Jacobs, Joost van Elsland en IJsaack Langeraert als echtgenoot van Catalina van Elsland die allemaal samen instaan voor ‘Laurens van Elslant althans in Oostindien’ (Haarlem, AVK, Oud-rechterlijk archief, inv. nr 76-84, Transportregisters, fol. 42r, stuk van 23 maart 1680). Joost en Catalina zijn dus respectievelijk een broer en een zuster van onze dichter en stammen - zoals Lourens zelf - uit het eerste huwelijk van vader Jan. | |
[pagina 3]
| |
Lourens is in de Peuzelaarsteeg opgegroeid. Zijn doperse voorouders waren oorspronkelijk gevestigd in de streek van Kortrijk en Menen. Zoals zo velen in de zestiende eeuw zijn ze om geloofsredenen uit Vlaanderen uitgeweken. Toen de Verenigde Vlaamse en Waterlandse doopsgezinde gemeente in 1678 een nieuw, groot kerkgebouw in diezelfde steeg liet optrekken, moest het vroegere woonhuis van de Van Elstlands daarvoor wijken en werd op die plek de toegang tot het nieuwe vermaanhuis gemaakt (Van der Ree-Scholtens et al. 1995:217; Bostoen 1993a:130). In zijn rijmbrief, getiteld Brief voor de vrienden, maakt Lourens een toespeling op die verandering, wanneer hij schrijft: ‘daar ick ben opgevoet staat (zegt men mij) een kerck’ (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 58v). In een ander gedicht, zonder titel, waarin hij - vervuld van heimwee naar Haarlem - in gedachten een uitvoerige wandeling door de stad maakt, memoreert hij de buurman ‘Davidbuur’, een ‘quastemaker’,Ga naar voetnoot6 met wiens zoontje hij goed bevriend was, als: ‘mijn kennis van der Jeugt, en eerste tijtverdrijf’. Het beroep van de buurman lag mogelijk in dezelfde lijn als dat van de Van Elstlands.Ga naar voetnoot7 Dat de familie een dergelijk bedrijf moet hebben gehad, berust niet louter op de mededeling van Lourens. Stukken uit 1702 en 1703 in verband met het huwelijk van Josyne van Elstland, ‘meerderjarige dochter’ van Lourens' broer Joost, laten zien dat Josyne vóór haar huwelijk met Willem de Remoux,Ga naar voetnoot8 samen met haar zuster Catharina, een winkel dreef: ‘seecker schuijer, oft borstel winckel’, die ze wegens een ernstige ziekte aan haar zuster overdeed (Haarlem, AVK, ONAH, inv. nr 602, nr 96, stuk van 24 augustus 1702; AVK, ONAH, inv. nr 682, nr 45, stuk van 23 april 1703). | |
Broers en zusters, nichten en neefOver de plaats van Lourens binnen de Haarlemse familie nog dit: blijkens de eerdergenoemde Brief voor de vrienden zijn de relaties niet met iedereen even hartelijk. Van zijn oudere broer Joost bijvoorbeeld krijgen we geen duidelijk beeld uit de bundel.Ga naar voetnoot9 Tijdens zijn rondwandeling door Haarlem overweegt Lourens even om een slaapplek bij zijn broer te gaan zoeken, maar aangezien die niet meer op ‘d'Oude Ossemarckt’ - dat is de huidige Botermarkt - woont, verwerpt hij die gedachte (Bostoen 1993b:27, vers 135). | |
[pagina 4]
| |
De echtgenote van Joost komt nergens in zijn werk ter sprake, maar hij heeft haar waarschijnlijk ook niet gekend. Op 16 februari 1670 was Joost als weduwnaar namelijk hertrouwd met Janneke Vose.Ga naar voetnoot10 Deze laatste moet de moeder zijn geweest van neef Jan, die hier verderop nog herhaaldelijk ter sprake zal komen. In 1699 was in elk geval een echtgenote van Joost in leven, want in de dispositie uit 1699 van zijn zuster Catalina komt ze voor (helaas niet bij name genoemd) als een van de vrouwen aan wie een deel van Catalina's kleren wordt nagelaten.Ga naar voetnoot11 De kinderen van broer Joost krijgen meer aandacht, zoals de al eerder genoemde nichten Josyne en Catharina (vermoedelijk uit diens eerste huwelijk), maar vooral de dichtende neef Jan, uit het tweede huwelijk met Janneke Vose, krijgt het volle pond. Hij lijkt degene te zijn geweest die zijn oom op de hoogte hield van familienieuwtjes en Haarlemiana, nadat Isaak Langeraert, de zwager van Lourens, was overleden. Het Parijse handschrift bevat een gedicht van een twintigtal bladzijden waarin neef Jan reageert op het werk dat oom Lourens hem eerder uit Batavia heeft toegezonden, getiteld: Danckbaar antwoord op de volgeestige Mengel-Stoffen, van mijn oom Louwrens Van Elsland mijn, door hem, uyt Batavia toegezonden (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 66v-76r). Uit de Brief voor de vrienden blijkt dat Lourens zijn neef die hij ‘Elstlants Jonge Jan’ noemt, nooit heeft gezien. Dit klopt, want Jan van Elsland is in 1671 geboren,Ga naar voetnoot12 terwijl Lourens al in 1667 naar Indië was vertrokken. Uit dezelfde bron is op te maken dat neef Jan onlangs (1691 of 1692?) is getrouwd met een meisje dat Oudenburg heet, namelijk op grond van: ‘beplant den Oudenburg met vrugbre jonge Elzen geluck in u begin!’ Dit wordt bevestigd door archiefgegevens. In de al vaker aangehaalde dispositie van Lourens' zuster uit 1699 wordt Isabella van Oudenburgh uitdrukkelijk genoemd. Uit het testament uit 1736 van Isabella's echtgenoot Jan van Elsland blijkt dat ze haar man niet heeft overleefd.Ga naar voetnoot13 Dit echtpaar laat geen kinderen na. Waarschijnlijk zijn ze er wel geweest, maar ze zijn allemaal vóór hun ouders overleden. Dat die kinderen er moeten zijn geweest, weten we slechts op grond van een gedicht van Lourens waarin hij het heeft over de geboorte van een ‘dubble Jan’, dit wil zeggen: een pasgeboren zoontje dat ook Jan heet, zoals zijn vader (Bostoen 1993b:27-8, vers 171 en 173). In de Brief voor de vrienden betreurt Lourens het overlijden van zijn zwager | |
[pagina 5]
| |
Isaak Langeraert, met wie hij het kennelijk goed kon vinden en die met hem correspondeerde. Wat zijn zuster Catalina betreft: de aanmatigende toon die hij tegenover haar aanslaat, doet vermoeden dat zij jonger was dan hij: Mijn zwager Langeraat, dien vromen man is heenen!
ick sal oock dagelijcks mijn susters scha bewenen
sijn laaste schrijven, had mij niewe moet verschaft.
O suster, dat ge niet ligtvaardig liffelaft
ick rade u als een broer, u jaren sijn verlopen. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 60v.)
Hij bezweert haar vooral niet te hertrouwen, maar ze heeft zijn raad in de wind geslagen, want op 24 juli 1695 is ze met Gerrit de Vries hertrouwd.Ga naar voetnoot14 In 1699 is dit echtpaar kinderloos, blijkt uit hun wilsbeschikking. Wat Lourens zijn zuster trouwens nog toevoegt in zake huwelijk, klinkt niet erg kies. Op 26 mei 1675 is Catalina of Catalijntje met Langeraert getrouwd.Ga naar voetnoot15 Ze moet toen al een respectabele leeftijd hebben gehad, blijkens de volgende uitlating van Lourens: maar staat het noch te doen, verkies een reex van jaren
ick weet gij waard vrij oud, wanneer ge eerst began
als oud mal scheuren wil, daar is geen stoppen an. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 60v.)
Ook jeremieert hij over een Magdaleentje die na getrouwd te zijn geweest met een zekere Rogier, nu met een ‘paapse vent’ is hertrouwd. Gelukkig is ze geen echte familie, maar slechts als aangetrouwd te beschouwen! Wat dit laatste inhoudt, is onduidelijk. Mogelijk was Rogier (Magdaleentje's eerste man) een zoon van Hester Jacobs, de stiefmoeder van Lourens. Uitsluitsel daarover is helaas tot nu toe niet verkregen: [...] onse zuster, maar als aangetrouwt te agten:
'k meen Magdaleentje 'k meen het vleeswijf, in de hal.
toen Rogier dood was, wierd ze doe uytzinnig? mal?
heeft haar de togt vervoert tot lusten, zoo wanschapen
om bij een paapse vent haar huwlijcksvreugt te rapen?
't wort mij voor waar vertelt, ick geev het nauw geloof.
geeft ze dan hare ziel soo dier gekogt, ten roof
vangt ze soo schaamtloos aan met menschen te verkeren
die schieten na een wit met pijlen sonder veeren?
of houd de ijdelheyt des werelts haar vertuyt.
ick schaamt me wijl ick schrijf, en scheij er daarom uyt. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 60r-v.)
| |
[pagina 6]
| |
Lourens zelf, echtgenote en kinderenWat Lourens' eigen personalia betreft, zijn we in de eerste plaats afhankelijk van wat hij daarover in zijn werk zegt. Dat geeft mogelijk een vertekend beeld, maar gelukkig kunnen we aan de hand van archiefbronnen nu en dan iets aanvullen en bijstellen. Over de scholing en opleiding die hij in zijn jeugd heeft gekregen, doet hij nergens een mededeling. Maar in elk geval heeft hij het ambacht van smid in Holland geleerd. Dit is namelijk zijn beroep wanneer hij in 1665 te Amsterdam zijn ondertrouw bij de Gereformeerde Kerk laat aantekenen. Ook daarna in Indië zou Lourens van Elstland als smid werkzaam zijn. Hoe lang Lourens in Amsterdam is gebleven, is niet bekend. Vast staat dat hij in 1667 opnieuw in Haarlem te vinden is, want op 9 augustus van dat jaar wordt hij ingeschreven als lid van de rederijkerskamer der Wijngaertrancken.Ga naar voetnoot16 Het is onwaarschijnlijk dat hij zich toen had laten inschrijven, indien hij geweten had dat hij in december naar Indië zou vertrekken. Kennelijk is er tussen augustus en december 1667 iets gebeurd dat hem die stap liet zetten. Met nog een andere Haarlemse kamer had hij een bijzondere band, zij het dat hij geen lid was omdat hij nog niet genoeg geschoold was in de kunst. In zijn rondwandeling door Haarlem vertelt hij over zijn bezoek aan de Vlaamse kamer van de Witte Angieren. Daar zitten ‘Jan de backer’ en ‘Louw de smit’ als liefhebbers (‘konstbeminnaars’), dus als nog geen volwaardige rederijkers. We gaan er hierbij vanuit dat hij in de jonge kunstliefhebber Louw zichzelf heeft getekend: nu die daar ginder veer geheel aan t eynde sit
ist Jan de backer niet, en d' andre Louw de smit?
die komen daar maar om t geselschap te vermeren
't sijn konstbeminnaars, en noch jong, sij konnen leeren,
dat is de redenmaagt ten hoogsten aangenaam
door sien en hooren, wort den mensch alzins bequaam
en kunnen mettertijt haar croon oock helpen cieren,
zoo fockt men geesten aan tot allerley manieren.
O musa sta me bij, dat ick dees edle maagt
haar naam doorlugtig maak, tot daar de zon opdaagt
dat haren lauwerier noyt quyne, of verslense
en dat ze wert geeert door alle slag van menschen
die stadig Pallas raat navolgen, en de nijt
uyttarten derven, wen ze haar konsten, haar te spijt
de gantse werelt door op yders tong doen leven,
niet als Arachne dee, die Pallas derv weerstreven
| |
[pagina 7]
| |
maar als Mercury doet, zinrijck, en welbespraakt
niet hortend, maar dat vloeid, en vaardig opgemaakt. (Bostoen 1993b:29, vers 243-60.)
In het VOC-archief vindt men nadere gegevens over zijn vertrek. Op 19 december 1667, twee jaar na zijn ondertrouw met Maria Lietaert te Amsterdam, is Lourens samen met haar met de eerste vaart van de fluit de Papenburgh, voor de VOC-kamer Amsterdam vanuit Texel vertrokken. Ze kwamen binnen een redelijke reistermijn - over de reis zelf doet Lourens helaas geen mededelingen - op 4 juli 1668 te Batavia aan (zie Internetbronnen: Dutch-Asiatic shipping (1595-1795). Voyage 1083.1 from Texel to Batavia). Het enige dat hij over de reis naar Indië loslaat, staat in de Brief voor de vrienden, namelijk dat ze met 180 opvarenden zijn aangekomen in Batavia en dat hij na al die jaren de enige is van die groep die nog in leven is. Dit houdt dus in dat zijn echtgenote Maria Lietaert hem niet heeft overleefd. Afbeelding 1. Kaart van Batavia uit Nieuhoffs Zee en lant-reize (1682). Het kasteel neemt ten opzichte van de betrekkelijk kleine stad flink wat ruimte in beslag. In het kasteel werkte Lourens van Elstland het grootste deel van zijn leven als smid in het wapenarsenaal.
| |
[pagina 8]
| |
De oudst bewaarde Generale Landmonsterrol dateert van 1691 en daar vinden we hem genoemd als ‘Laurens van Elstlandt’ in de lijst met ‘Smiths Int Ambaghts Quartier’. In 1692 wordt hij ‘meesterkneght’ genoemd en zijn salaris was 36 gulden per maand. Dezelfde gegevens over hem vinden we ook voor de volgende jaren, maar vanaf 1695 wordt hij aangeduid als: ‘meesterknegt der copperslagers’.Ga naar voetnoot17 Zijn salaris is nog steeds: ƒ 36, - per maand.Ga naar voetnoot18 Hij wordt tot en met 1697 vermeld, daarna niet meer, wat kan betekenen dat hij in de loop van 1698 is overleden of uit dienst van de VOC is getreden. Dat hij niet helemaal uit vrije wil naar Indië is gegaan, valt op te maken uit een passage in de eerdergenoemde rondwandeling door Haarlem, waarin hij - naar het voorbeeld van Aeneas - op zoek gaat naar de schim van zijn vader. In de Peuzelaarsteeg gekomen, ziet hij zijn vader staan, waarop hij hem om vergiffenis smeekt: [...] O 't is mijn zaalge vader
hoe vliet ge nu voor mij, ick bid u koom wat nader
vergeev me, 'k bidde u, dat ick u heb misdaan
vlied niet van mij, gij weet ick kan tot u niet gaan
vaarwel dan vromen man, dat u gebeente blijve
in stilheyt, en u ziele in Eeuwigheyt beklijve. (Bostoen 1993b:27, vers 149-54.)
Wat Lourens precies heeft mispeuterd, komt verder nergens in zijn werk ter sprake. In elk geval was het iets dat schande over de familie had gebracht, maar weer niet zoveel schande dat zijn zuster hem niet dertig jaar later in haar wilsbeschikking bedenkt. In de Brief voor de vrienden spreekt hij vaag over de problemen die hij heeft gehad en over de ‘grillen van de min’, maar het ergste is nu voorbij en zijn leven na zijn vijftigste is weliswaar ook niet helemaal probleemloos, maar wel minder stormachtig: Van alle swarigheen die ick ben doorgeswommen
gelove ick, en danck God, ben over t hoogst gekommen:
't afdalen, heeft al mee sijn moeilijckheden in
maar spoeit wat beter weg, de grillen van de min
sijn nu al uytgedooft, de jaren doen vertragen
Het is een kostlijck ding, 't jock in sijn jeugt te dragen. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 59r)
In zijn overgeleverde werk staat niets waardoor men de schande mede op zijn | |
[pagina 9]
| |
echtgenote zou kunnen betrekken. In de briefgedichten aan het Haarlemse thuisfront rept hij met geen woord over haar, alsof ze allang is overleden. Neef Jan die anders altijd gereed staat met zijn reacties, maakt ook geen woorden aan haar vuil. Misschien dat de naam van de Amsterdamse Maria Lietaert ook nog een - aan ons onbekend - oud zeer opriep binnen de Haarlemse familie? Intussen is Lourens in Indië niet rijk geworden, zoals hij meedeelt in de Brief voor de vrienden, maar hij komt evenmin iets tekort. Meteen daarop laat hij weten niet van plan te zijn spoedig naar het vaderland terug te keren, omdat zijn dochter nog maar vijftien is. In de afschriften uit de Bataviase archieven, gemaakt door Bloys van Treslong, komt een Elisabeth van Elstland voor die op 15 december 1696 met Pieter Verlove trouwt, die ‘burger’ van Batavia is (Den Haag, CBG, Archief Bloys van Treslong, Landsarchief Batavia, Prot. Nots. D. van Es 1696:219). Mogelijk is Lourens' dochter met deze Elisabeth van Elstland te identificeren, maar het is onduidelijk wie haar moeder is. Vermoedelijk niet Maria Lietaert. Op grond van gegevens uit de Burgerlijke Stand van Batavia had Lourens uit zijn huwelijk met Maria Lietaert slechts drie kinderen: Janneke, Daniël en Salomon. Een Elisabeth ontbreekt.Ga naar voetnoot19 Van alle kinderen krijgt zoon Daniël de meeste aandacht in Lourens' gedichten. In de Bataviase archieven is over Daniël ook nog te vinden dat hij op 23 augustus 1673 is gedoopt in de Hollandse Kerk,Ga naar voetnoot20 en dat hij op 6 januari 1691 in Compagniesdienst werd opgenomen met een dienstverband van drie jaar als jong timmerman (hij was toen achttien) tegen een maandloon van negen gulden (Den Haag, CBG, Archief Bloys van Treslong, Burgerlijke Stand Batavia. Actenboek 1689-91, nr 296). Zeven jaar later, in 1698 komen we Daniël in de VOC-archieven tegen als assistent van de boekhouder met een maandsalaris van 24 gulden.Ga naar voetnoot21 Omdat Daniël liefhebberde in de poëzie, schreef Lourens een kleine poëtica voor hem naar het voorbeeld van Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste uit 1650).Ga naar voetnoot22 Het voordeel van dit literaire bedrijf is | |
[pagina 10]
| |
dat hij minder gauw slachtoffer van Venus zal worden, meent de liefhebbende vader. Sprak Lourens uit eigen ervaring? In de Brief voor de vrienden deelt hij mee dat zijn zoon ‘schrijft’ voor zijn beroep. Met dat laatste doelt hij waarschijnlijk op Daniëls dienstverband als assistent-boekhouder. Ick heb een zoon geteelt, wat meer als tien paar jaar
sijn ampt is schrijven, en in maatzang, spel en snaar
bestaat sijn tijtverdrijf, als regte Tubals kinders
die uyt den hamerklanck, oyt waren 'd eerste vinders
der godlijcke musyck, nu voeg daar bij de keel
en 'd edle digtkonst, zeg? wie hoorde braver veel.
Wanneer de jeugt verkeert bij liffelafferijen
of dartel vrouwvolck, flux wil 't ziedend bloet aan t vrijen,
maar die met sijnen geest na hoger dingen tragt
en Pallas raat volgt, daar heeft Venus niet veel kragt.
Haar werck is ijdel schuym, sij is er uyt geboren. (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 59r.)
Geen aandacht daarentegen krijgen Daniëls oudere zuster Janneke, gedoopt in de Hollandse Kerk te Batavia op 23 september 1671 en diens jongere broer Salomon, gedoopt op 25 december 1675.Ga naar voetnoot23 Waren beiden soms al lang overleden? Al met al zijn er nog heel wat raadsels rond Lourens van Elstland op te lossen. Het meest intrigeert ons hier zijn literaire scholing. Lourens had duidelijk aanleg voor het dichterschap. Hij heeft een rijke woordenschat, oog voor beeldende uitdrukkingen, een goed geheugen, een scherp observatievermogen en een uitstekende verstechniek. Heeft hij zich daar in zijn eentje in bekwaamd te Batavia (via de noeste studie van bewonderde voorbeelden) of heeft hij ook veel te danken gehad aan een literatuurkenner in zijn omgeving? In zijn Haarlemse tijd kan hij de grondslagen van het dichterschap hebben geleerd bij de rederijkers van de Wijngaertrancken en van de Witte Angieren. Vermoedelijk was hij in zijn jeugd te Haarlem een verwoed toneelliefhebber die zoveel mogelijk de voorstellingen tijdens de kermisweek van rederijkers en reizende gezelschappen heeft bijgewoond.Ga naar voetnoot24 Wellicht heeft hij ook nog enige voorstellingen op de Amsterdamse Schouwburg gezien? Lourens blijkt belezen te zijn in de Nederlandse literatuur van zijn tijd en hij | |
[pagina 11]
| |
moet toegang hebben gehad tot wat klassieken en contemporaine wereldliteratuur in Nederlandse vertaling. Men kan zich afvragen hoe hij aan al die boeken kwam. Liet hij die soms door iemand in patria opsturen, zoals Joachim von Dessin liet doen, wiens boekenbezit veel later de grondslag zou vormen van de Suid-Afrikaanse Biblioteek te Kaapstad? (Bostoen 1996:38-9). Mogelijk ook heeft iemand in Batavia Lourens toegang verschaft tot een bibliotheek, of die zich nou in het Kasteel bevond of in de Hollandse Kerk. Of las hij vooral in de boeken van een ons vooralsnog onbekende particulier? In Indië schreef hij een gedicht op het staatsieportret dat de schilder Dijckman van gouverneur-generaal Cornelis Speelman (1628-1684) heeft gemaakt (Parijs, BN, MS. Néerlandais 61, fol. 1v; Bostoen 1988a:205-8). De verering voor Speelman die eruit spreekt, geeft aanleiding om te denken dat Lourens op Speelmans mecenaat heeft gehoopt (toen deze in de periode 1681-1684 aan het bewind was). Dat de Bataviase dichter Lourens van Elstland tot nu toe geen plaats heeft gekregen in onze literatuurgeschiedenissen is onterecht. Hij is onze belangrijkste zeventiende-eeuwse dichter in Indië en verdient als zodanig erkenning. Hij schrijft verstechnisch gezien uitstekend, klinkt veelal bevlogen en is geestig, met veel gevoel voor realisme. Het zijn kwaliteiten die pas opvallen wanneer men zijn werk vergelijkt met dat van de mindere goden in patria. |
|