Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen
(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
Ieder een vlyd ze met kracht van ge-be-den,
Om in haar gonst en in haar min te treên.
2.
Voor die met schoonheid hier leeven in weeld.
En daar de dertele Gylheid speelt,
Is het gevaarlyke de schoonheid te draagen,
Ja hoeft een stut des deugds, om vast te staan,
Want ze het doel is van iders behaagen,
En laat haar ligt door vlyery verraan.
3.
Want dan is schoonheid zeer ruek'loos, en teer,
Kiest wel het geld voor liefde tot Eer;
Zeer ligt, om datze haar zelve niet kende,
Slaat zy, verdoold, dien ruimen Doolweg in,
Die haar zoet schynt in 't begin, maar in 't ende
Haar (laas!) berooft van deugden, zeên, en zin.
4.
Maar die de schoonheid kloekmoedig beleefd,
En voor 't bedriegen nooit ooren heeft;
Maar hun in schoonheid onwankelbaar houwen,
En haar bezitten met een rein gemoed;
Gaan met Zuzanna, de schoonste der vrouwen,
Daar schoonheid Eeuwig is in overvloed.
|
|