Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bruylofs-zangen, Over't Huwelijk van mijn Heer Cornelis Tromp, en MeJuffer Margreta de Raaphorst. Eerste Zang. DE vreugt ontsluyt haar goude deuren, De blijtschap praalt dus op haar troon, Wie zou in weelde konnen treuren, Nu dat godt Mars sijn oorlogs zoon Komt met de braafste Juffer trouwe, Het puyk juweel van Gijsbrecht stat, Hoe dat de nijt haar quaat quam brouwe, Zy heeft aan eel geslagt geen vat. [pagina 284] [p. 284] Noit zag men twee so heerlijk bralle, Hun kostlikheyt en had geen paal; Den dam, de straate, en de walle, Die galmde van den Admiraal. De wangunst gaf de moet verloore, Wijl Tromp met sijn, Raaphorst quam treên, Het quaat-doen komt zig zelfs verstoore, De waarheyt dult geen schamp're reên. De tijt verduurt de snootste rampe, De zon straalt door de duystre dampe. Tegen-Zang. SAl hy, die 't menschen bloet doet plengen, Hem rusten by soo'en schoon godin, Sal sy haar blanke armen strengen Om 't wreede lighaam, en vol min? Hem vierig, als haar engel, kussen? [pagina 285] [p. 285] Sal hy de schrik der pekelbron, Staag aan haar sijn vlammen blussen? Sal soo een overschoone zon, Een die met sijn beteerde handen De donderbussen stak in brant, Op haar vergoode lippen strande? Sal sy met haar sneeu-witte hant, Sijn lang verwenste leden streelen? Is sy versot dan op die quant? Sal hy van haar, haar kuysheyt steelen? Die is een onvrint van het Landt? 't Schijnt Ciepres vrou heeft haar bedroogen, Dat zy heeft met soo'en mens médoogen. Slot-Zang. HY mag zijn vyands bloedt wel plengen, d'Dapperheyt streelt geen vyandin; [pagina 286] [p. 286] Laat Tromp zig met Raaphorst vermenge, Sijn heldendaân verdient haar min. Laat hy haar mont en kaaken kussen, Die voor het Lant den zeegen won, Hy mag sijn brandt met haar wel blussen, En koelen aan haar nektar bron. Men brengt de min geen teer'ge hande Als men op liefdens oever strandt, Men doet dan paphos offerhande, En steekt haar reukwerk in de brandt. Laat zy dien helt haar leeden streelen Terwijl de min vast watertant, Laat hy maar vry haar kuysheyt steelen, Hy is een vrint van 't vaderlant. Hy heeft sijn schoone niet bedroogen, Maar zy had met sijn ramp mêdoogen. B. Boekholt. Vorige Volgende