Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen
(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
Dat soo praal-rijk koomt op-dage,
'k Kreeg je gist'ren in 't versicht:
De tijdt is weer dat onse Rye
Vlechten een gesierde Krans,
Daar is al weer een jaar ter zye,
Dat we waren aen den dans,
By een Jongman van de brave
d'Schoonste van ons Amstels kroos,
Die ons hart soo quam te lave
Uyt de lekk're Banket-doos;
Twee maal thien en noch drie jaren,
Werdt sijn Vaders huys verheugt,
Doe dees Soon quam openbaren,
't Gansche Huys dat was in vreugt:
Baaker en de Vluckse Vrouwen
Maakte straks de Kandeel klaar,
Men ging'er lustig Gastmaal houwe,
| |
[pagina 253]
| |
Bly al of't een Bruyloft waar.
Dit 's u sluyten dan ter eere,
Leef soo voort in schranderheyt,
Dat rampen in geluk verkeere,
Want je moet haast aan de Meyt,
Gy moet 't ons ten besten duyde,
Want het om de klucht geschiet;
Je weet wel wat wy zijn voor luyde,
Soo j'ons noyt w'ontseggent niet.
Wy sullen noch een woortje spreken
't Geen ons zey het Venus kint,
Wat'er soo lang mocht gebreeke,
Dat je noch geen lief en mint;
Doch ik hoorde gist'ren praten
't Was Ciepres tegens Merkuur,
Datje niet was vry gelaten,
Want je branden al in vuur
| |
[pagina 254]
| |
Tot een Maagt in dese Wallen,
Die haar liefde met de u
Heeft soo laaten wel-gevallen,
Datje zijt malkaar niet schuw:
Men sou wel op de Bruyloft wesen
Eer het heylik was gemaakt;
Saft mijn Pen, soo voort te leesen,
Eerje in de ongunst raakt.
Eerst de vreugt Geboorte groeten,
Dieje met een Oxhooft Wijn,
En wat Waefelen kunt boeten,
Met een suykerde Marsepijn:
Niet dat wy u commandeeren,
Want je moogt in plaats van dat,
Ons met Hoenders dan tracteeren,
Of wat Oesters met wat nat;
Doch en meent geen leege doppen,
| |
[pagina 255]
| |
Neen! die kan ons eele maag
Noch ons keeltje niet verkroppen:
Doch ick stelje voor een vraag,
Wouje liever Suyker geven,
Rijnse Wijn met een Kapoen,
Of Baarsjes die in 't water dreven,
En een Snoek met een Lamoen?
Of je hier al meê wil lacchen,
Kanje wel fatsoenlijk of?
'tSchijnt wel dat wy hier om pracchen
Doch 't geschiet maar tot u lof:
Zijt gelukkig in u jaren,
Slijt in vreugt u levens tijdt,
Tot dat gy van hier moet varen,
En een Gods verkooren zijt.
Allacchende.
|
|