Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen
(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Zal ik altijt bitter kermen,
En niet eens de weder-min
Van mijn kille Nimph om-armen,
Die 'k dus onbeweeg'lijk vin?
2. Mocht ik maar een oogenblik
Jupijns hooge macht besitten,
'k Achte dan noch brant, noch hitte,
Daar ik nu schier in verstik;
Sy sou dan mijn Leda wesen,
Sy sou mijn Europa zijn,
En ik sou mijn selfs genesen
Onder Stier of Swane schijn.
3. 'k Sou versien als een Diaan
By mijn Io kome treden,
En door duysent zoetigheden
Mijn van alle smart ontslaan;
'k Sou, gelijk een gulden regen,
| |
[pagina 94]
| |
Die het alles overwint,
Komen in de plaats gezegen
Daar de min verlichting vint.
F.v.O.
|
|