Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Toon: La boure. WAnneer Apollo van den Hemel ging, Daar hem sijn Thetis in haar schoot ontfing, En dat ik van de dieren, Pluymig al te maal, Niets hoorden tierelieren Dan de Nachtegaal. 2. Ging ik wat sitten daar het Claver-gras, Gemengt met bloempjes, op sijn langste was, Niet onder heg of boompjes, Maar daar 't Cristalijn En Diamante stroompjes Van den rechten Rijn 3. Al pruysend dreven langs mijn voetjes heen, Hier was het daar mijn Dianier verscheen, Sy blonk gelijk de stralen, Die het Hemels licht Doet op de middag dalen Van sijn aangesicht. [pagina 92] [p. 92] 4. Ik wouw haar doen en handel eens verspien; En dacht, mijn Dianier sal mijn niet sien: Maar 't flikren van haar oogen Was (helaas!) te ras Ter plaats, daar ik geboogen Lagh in 't groene gras. 5. Se riep, Liefander, ik en zie u niet, Terwijl gy uwe Dianier niet siet. Hier op teeg zy aan 't vluchten Als een Athalant, Daar ik in ongenuchten Vast bedouwden 't lant 6. Met zoo veel tranen, als den Echo goot, Wanneer Narcissus voor haar liefde vloot. O Hemel! wat een wonder! Even als het vier Zig sien laat voor den donder, Sagh ik Dianier. Vorige Volgende