Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
minister was van oordeel dat zijn regering onder deze omstandigheden best heenging. Op een paar dagen was P.H. Spaak, door de Koning ermee belast een ministerie te vormen, met zijn opdracht klaar. Reeds op 17 mei stond hij voor de Kamer met zijn regeringsverklaring. Wij hebben reeds gezien dat hij daarin de kulturele autonomie aan de Vlamingen beloofde maar tevens voor de eerste maal sprak over het bestaan van een Waals vraagstuk. De jonge eersteminister P.H. Spaak (o1899) stond voor een zware taak in een moeilijke tijd. De begroting uitgewerkt door H. De Man (afgetreden in maart 1938, ten gevolge van ziekte) was niet in evenwicht gebleken. In de eigen partij was Spaak in de minderheid gesteld met zijn voornemen de regering Franco alvast de facto te erkennen (de z.g. regering van Burgos) en vanaf mei 1938 hing over Europa de bedreiging van de Tsjechoslovaakse krisis die te München maar een voorlopige oplossing vond. Daarbij kwam, in eigen land, het Vlaamse vraagstuk dat op een zeer onverwachte wijze de regering uiteindelijk deed vallen en nieuwe verkiezingen uitlokte. | |
A. De aktie van GrammensToen wij, ter wille van de kronologische volgorde in de uiteenzetting van de feiten, Grammens begin 1938 verlieten, was hij nog volop in aktie. Hij zal nog maandenlang de openbare mening in beroering houden, zowel bij zijn arrestaties en veroordelingen als bij zijn optreden en dat van zijn medewerkers. Op 21 juni 1938 moest de minister zowel in de Senaat als in de Kamer de interpellanten te woord staan die handelden over de toepassing van de taalwetten en over het geval Grammens, die toen in de gevangenis verbleef. Op 3 juli had, 's middags, het Vlaams-nationaal Zangfeest in Gent plaats. 's Morgens zag de stad een massabetoging om de vrijheid van Grammens te eisen. Het gevolg van de protestmoties en van de agitatie in het Vlaamse land was dat op 6 juli Grammens in vrijheid werd gesteld, ofschoon hij nog vier maanden moest ‘zitten’. Op hetzelfde ogenblik trad de regering eindelijk op om een betere toepassing van de taalwet in bestuurszaken te waarborgen: ze gaf aan de sekretarissen-generaal opdracht tuchtmaatregelen te treffen tegen de moedwillige ambtenarenGa naar voetnoot(1). Op 9 juli ontving de eerste minister, zoals hierboven reeds vermeld, een afvaardiging van het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen. Hij beloofde o.m. de | |
[pagina 123]
| |
opschorsing van de hangende processen en van uitvoering der uitgesproken straffen tegen Grammens en zijn medewerkers, amnestie voor al de medewerkers van de wederrechtelijke aktieGa naar voetnoot(2). Als gevolg van deze toezeggingen besliste de Raad der Daad een ‘wapenschorsing’ van drie maanden te aanvaarden die later verlengd werd tot zes maanden. De beloofde maatregelen gaven geen voldoende resultaten zodat Grammens op 12 januari 1939 opnieuw zijn aktie begon onder omstandigheden die intussen minder gunstig geworden waren. In zijn gedenkschriften erkent hijzelf dat toen hij weerom van wal stak, dit gebeurde ‘voor het eerst met enige twijfel’. Veel losse medewerkers waren intussen verloren en ook de geestdrift was er enigszins uit. De agitatie nam nochtans opnieuw een aanvang. Grammens kwam dadelijk in de gevangenis terecht. Enkele dagen later gingen de studenten manifesteren voor de gevangenis in Oudenaarde, waar Grammens verbleefGa naar voetnoot(3). Te Leuven, waar de akademische overheid sankties genomen had tegen de studenten die deelgenomen hadden aan de manifestatie in Oudenaarde, gingen de studenten in staking als protest. De agitatie werd verder doorgezet en dat juist op een ogenblik dat men daarenboven volop in een dreigende ministeriële krisis scheen vast te lopen op de financiële vraagstukken, op het vraagstuk van Burgos en vooral op het geval Martens. Het Komitee der IJzerbedevaarten nam, op 25 jan. 1939, een motie aan waarin gesproken werd van een waarschuwing aan ‘deze meinedige regering en vooral de wankelmoedige Vlaamse ministers’ en dat het desnoods hard tegen hard zou gaanGa naar voetnoot(4). Op 30 januari werd een afvaardiging van het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen ontvangen door de minister van justitie, Em. Van DievoetGa naar voetnoot(5). De delegatie kwam in eerste instantie spreken over het geval Grammens, wiens gezondheid bedreigd werd door het gevangenisregime. Daarnaast werd gewezen op de noodzakelijkheid om de wet eerlijk toe te passen en op het aanslepend vraagstuk van de beloofde amnestie voor de deelnemers aan de GrammensaktieGa naar voetnoot(6). Op 5 februari werd over heel het Vlaamse land een Grammensdag ingericht. Meer als 800 | |
[pagina 124]
| |
gemeenten waren erin betrokken. Pas einde augustus, naar aanleiding van de stijgende internationale spanning, beslisten de Raad der Daad en Grammens ‘elke wederrechtelijke Vlaamse aktie’ voor de duur van de mobilizatie stop te zetten. Volgens de berekeningen van Grammens waren tot op dat ogenblik meer dan 340 personen veroordeeld om aan zijn aktie te hebben deelgenomen en waren meer dan tweederde hiervan studenten. | |
B. Het V.N.V. na de akkoorden van MünchenOp 15 sept. 1938, volop in de Tsjechoslovaakse krisis, publiceerde Reim. Tollenaere een kort, maar heftig demagogisch pamflet. Hij was lid van de Raad van Leiding van het v.n.v. en tekende zijn geschrift ‘Voor het Vlaams Nationaal Verbond. De algemene propagandaleider’, gaf hierdoor aan zijn betoog het karakter van een officieel partijstandpunt. Hij verklaarde erin dat Tsjechoslovakije geen Vlaams of ook geen Belgisch belang was. Het gevaar kwam volgens hem van Frankrijk dat zijn bondgenoot zou willen bijstaan. Daarbij was er Sovjet-Rusland dat de oorlog tegen het Hitleriaanse Duitsland wenste: tegen de oorlog zijn was ook strijden tegen het kommunisme en alleen de onzijdigheidspolitiek kon ons land buiten het konflikt houdenGa naar voetnoot(7). Het valt niet te betwisten dat de geesten in het demokratische Europa fel verdeeld waren over de akkoorden van München. Een geestdriftige massa, overtuigd dat de vrede gered was, had zowel te Parijs als te Londen, de onderhandelaars met uitbundige geestdrift begroet bij hun aankomst op het vliegveld. De partijgangers echter van de ‘harde politiek’ vielen, scherper dan tevoren nog, thans de ‘kapitulatie’ van München aan. Toen de geesten min of meer tot bedaren gekomen waren, achtte H. Borginon het ogenblik gekomen om een aanval te ondernemen op de tot dan toe gevolgde richting in de buitenlandse politiek van het Vlaams-nationalisme, meer in het bijzonder dan van het v.n.v. Hij deed het op 26 okt. 1938 met een voordracht voor het k.v.o.h.v. te Brussel over Na München: het nieuwe beeld van Europa en de Vlaams-nationale positieGa naar voetnoot(8). Borginon had, met opzet, en, ‘zeer bewust’ de v.n.v. leiding links laten liggen en er niet het minste overleg in deze aangelegenheid mee gepleegdGa naar voetnoot(9). Waarschijnlijk heeft hij dat wel gedaan met de redaktie van Nieuw Vlaanderen | |
[pagina 125]
| |
aangezien hij, in een brief aan Prof. Van de Wijer, schreef over ‘de door ons voorgestane koersverandering’Ga naar voetnoot(10). De toespraak van Borginon vond een geweldige weerklank in de pers en dat is begrijpelijk, wanneer men zijn ‘stellingen’ leest en daarbij denkt aan de konklusies die er konden uit getrokken worden. Borginon verdedigde o.a. volgende standpunten: sedert de opruiming van Tsjechoslovakije is een Duitse inval meer waarschijnlijk als een Franse en ook Nederland zal hieraan niet ontsnappen; de afscheiding van Vlaanderen van Wallonië zou Vlaanderen niet redden; een bondgenootschap met een grote staat moet verworpen worden; men dient te streven naar een politiek van samenwerking van België-Nederland op militair, diplomatiek en ekonomisch gebied; de weg der samenwerking met Nederland lijkt thans ‘mogelijk voorlopig’, over België te lopen; een gewijzigde houding van het Vlaams-nationale Vlaanderen ten opzichte van België is slechts te verwachten bij een federale omvorming van de staat. Voor iedereen in Vlaanderen ging Borginon, voorzitter van de Vlaams-nationale Kamergroep, door als een van de meest vooraanstaande leden van het v.n.v. Wij hebben gezien dat zijn verhouding tot het v.n.v. nochtans helemaal anders was, al kan niet ontkend worden dat het v.n.v. zelf Borginon op de voorgrond bleef schuiven in bepaalde omstandigheden (aldus bij de onderhandelingen met de k.v.v. en pas onlangs nog bij de voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingenGa naar voetnoot(11)) zodat het misverstand hieromtrent zeer begrijpelijk is. Met het oog op deze vooraanstaande rol spreekt het ook vanzelf dat zijn toespraak zulke grote weerslag vond niet alleen in de Vlaamse, maar ook in de franstalige pers en dat velen ze beschouwden als de aankondiging van een nieuwe koerswending in het v.n.v.Ga naar voetnoot(12). Staf De Clercq, a.h.w. door Borginon uitgedaagd, werd verplicht zijn eigen standpunt hiertegenover te laten kennen. Hij deed het in Volk en Staat van 1 november. Hij begon met te verklaren dat er in de toespraak van Borginon voor de leden van het v.n.v. geen reden was tot ongerustheid, dat er niets gewijzigd was in de politiek van het v.n.v. en dat in zijn redevoering Borginon geen eigen opvattingen naar voren haalde in tegenstelling met deze van het | |
[pagina 126]
| |
v.n.v. Hij lichtte dan verder het standpunt van het v.n.v. toe als volgt: ons ideaal blijft de Dietse staat: één taal, één volk, maar dit is ideaal en toekomst. Er is op dit ogenblik het Belgisch feit: de eenheidsstaat moet omgevormd worden tot een staat met zelfregering voor Vlaanderen en Wallonië. Op buitenlands vlak willen wij een politiek van zelfstandige neutraliteit. Nu nog, zoals vroeger, willen wij ‘Los van Frankrijk’. Wij kunnen ons daarbij niet warm maken voor een Belgisch-Nederlands militair akkoord, omdat wij deze politiek als onrealistisch beschouwen (er bestaat geen gevoel van volksverbondenheid in het Noorden en men vreest er het gevaar van een band met een staat waar een volksgroep (de Walen) een andere weg op wil). Tegenover fascisme en nationaalsocialisme, tegenover de totalitaire staatsopvattingen, staan wij afwijzend. Wij willen in plaats van de parlementaire partijendemokratie een werkelijke volksmedezeggenschap. De realiteit waarvan wij uitgaan is dat wij met de Walen voorlopig een kompromis moeten sluiten (bedoeld wordt: om te scheiden)Ga naar voetnoot(13). In verband met deze verklaringen publiceerde Volk en Staat dan op 3 november een interview met Borginon die op zijn beurt bevestigde dat er in zijn rede niets te vinden was dat in tegenspraak zou zijn met de verklaringen van Staf De Clercq. De internationale toestand is door München veranderd - zegde hij verder - en ik heb willen voorkomen dat de Vlaamse reaktie op deze gewijzigde toestanden te traag zou zijn. Federalisme blijft voor mij gesteld als een eis. Dit werd door mij begrepen bij het k.v.v.-v.n.v.-akkoord. Ik verwerp de stellingen en de politiek van het Verdinaso. Tussen de opvattingen van De Clercq en die van mij over een militair akkoord met Nederland is geen wezenlijk verschil, enkel een verschil in de voorstellingGa naar voetnoot(14). Hoe stonden de zaken in werkelijkheid? Borginon was zonder twijfel de spreekbuis geweest van tal van Vlaams-nationalistische intellektuelen die begonnen te twijfelen aan de gegrondheid van | |
[pagina 127]
| |
een zelfstandige neutraliteitspolitiek die voortdurend bleef hameren op het ‘Los van Frankrijk’. Er werd in België een intensieve anti-Duitse politiek gevoerd door de grote partijen, om verschillende motieven. Het is niet uitgesloten dat een geheime Franse propaganda mede deze stemming in de hand werkte. Verscheidene Vlaamse nationalisten kwamen onder de invloed van deze algemene atmosfeer en het kan niet gezegd worden dat de ontwikkeling van de Duitse politiek sedert de Anschlusz van zulke aard was dat ze deze stemmingmakerij door de houding van Duitsland zelf weerlegde. De Vlaamse nationalisten hadden bij de gemeenteraadsverkiezingen reeds het onweer voelen naderen in de campagne die tegen hen gevoerd werd. Alle ontkenningen en verklaringen ten spijt werden zij bevochten als duitsgezinden en als ‘Hitlerknechten’. Marcel De Ridder, een leidende figuur uit het Vlaams Nationaal Syndikaat en bestendig-afgevaardigde in de provincieraad van Oost-Vlaanderen verklaarde, dadelijk na de rede van Borginon: ‘wij zijn en blijven demokraten. Wat meer is, het gevaar voor Vlaanderen komt niet langer uit Frankrijk, dat een verzwakt land is, maar wel uit het steeds machtiger wordend Duitsland’Ga naar voetnoot(15). Het zijn geen elektorale motieven die Borginon hebben gedreven tot spreken. Hij wilde waarschuwen, het v.n.v. misschien wel dwingen tot een koersverandering door de weerklank die zijn rede zou vinden, maar hijzelf wilde tot geen frontale aanval overgaan, ofschoon hij daartoe werd gepraamd. Toen Beeckman hem vroeg in Kortrijk op te treden met deze rede, weigerde hij op dit verzoek in te gaan, althans voorlopig. Hij wilde niet dat het de schijn zou krijgen van een systematische campagne en was van oordeel dat het een psychologische fout zou zijn de schijn aan te nemen van een overrompelingspogingGa naar voetnoot(16). In de reeds aangehaalde brief van 28 okt. aan Prof. Van de Wijer sprak hij de verwachting uit dat er weinig verzet zou rijzen tegen de voorgestelde koersverandering en hij vond dit een reden te meer om te vermijden dat sommigen de indruk zouden krijgen dat hun het mes op de keel werd gezet. Borginon schijnt er absoluut geen prijs op gesteld te hebben het tot een breuk met Staf De Clercq te laten komen, zoals Prof. Geyl hem aanmoedigde deze niet te vrezenGa naar voetnoot(17). | |
[pagina 128]
| |
Borginon wenste geen konflikt met het v.n.v. Hij stond er eenvoudig buiten; hij wenste dit te bevestigen en, voor de zoveelste maal wilde hij zijn ontslag nemen als voorzitter van de Vlaamsnationale kamergroep. Hij schreef in deze zin een brief aan al zijn kollega's van het parlement. Hij verklaarde hierin dat zijn ontslag voornamelijk ingegeven was door persoonlijke motieven nl. al te zware beroepsbezigheden. Toch waren er ook politieke bezwaren en hij schreef erover aan de Leider van het v.n.v. De kamergroep presteert niet wat hij kan. De betrekkingen tussen v.n.v. en kamergroep zijn niet wat zij zouden moeten zijn. De Leiding van het v.n.v. en ikzelf werken vaak belemmerend omdat wij ‘in allerlei kapitale kwesties een te zeer verschillend inzicht hebben’. Het onthaal van mijn optreden in k.v.o.h.v. heeft dit niet verwekt en ook niet verergerd, maar wel scherper en pijnlijker doen aanvoelen. Mijn inzicht was niet een aanval op het v.n.v. te ondernemen, maar wij spreken blijkbaar dezelfde taal niet...Ga naar voetnoot(18). Er is, na de redevoering van Borginon, geen koersverandering gekomen in de buitenlandse politiek van het v.n.v. De Leiding bleef op haar standpunt staan: vrijwillige neutraliteit en alzijdige landsverdediging. De waarschuwing van Borginon ging echter niet verloren. De terughouding tegenover de Duitse politiek werd groter omdat, met uitzondering van Reim. Tollenaere, de leden van de Raad van Leiding zich, in de grond, vreemd voelden aan het Duitse nationaalsocialisme maar, zoals De Clercq het toen herhaaldelijk zegde: het v.n.v. weigerde mee te doen aan de algemene ‘hetze’ tegen Duitsland en deze was zo algemeen dat men, door er niet aan deel te nemen, bijna geïsoleerd raakteGa naar voetnoot(19). De aarzeling van het v.n.v. tegenover het nationaalsocialistische Duitsland werd beslist wantrouwen na de gebeurtenissen in Tsjechoslovakije, toen op 15 maart 1939 de Duitse troepen Praag binnenrukten en een einde maakten aan de Tsjechische onafhan- | |
[pagina 129]
| |
kelijkheid. Tot hiertoe had Hitler alleen Duitsland in zijn eer en vrijheid hersteld; hij had alleen Duits grondgebied opgenomen in zijn Grootduitse rijk. Wij hadden, voorzeker, in Mein Kampf de teorie kunnen lezen van de Lebensraum, maar men kon denken dat er een afstand lag tussen de formulering van een programma tot verovering van de macht in het eigen land en de politiek van een staatshoofd in de internationale orde. Wij waren diep geschokt door deze nieuwe ontwikkeling. De redakteur van de buitenlandse rubriek in Volk en Staat, Dr. Van Roosbroeck, zag het gevaar in en reageerde in de goede richting. De hoofdredakteur van het blad, Anton Mermans, werd getroffen niet zozeer door deze nieuwe richting in de Duitse politiek als door de scherpe reaktie van zijn medewerker voor buitenlandse politiek. Ik werd in die tijd herhaaldelijk verzocht door de Raad van Leiding de hoofdredaktie van het blad op mij te nemen. Ik had deze opdracht geweigerd omdat zij mij te sterk in beslag zou genomen hebben, maar had aanvaard de hoofdredakteur ter zijde te staan in twijfelachtige gevallen waar deze wenste gedekt te zijn door de Leiding. Ik werd door Mermans opgebeld die het bewuste artikel niet op eigen verantwoordelijkheid wenste te plaatsen. Hij las het mij voor aan de telefoon en ik gaf opdracht het onverminkt op te nemen. Vanaf 15 maart 1939 werd de Duitse politiek door ons met wantrouwen en achterdocht gevolgd. Dit was mede een oorzaak voor ons aarzelen tot samenwerking na 28 mei 1940. Wij hadden geen vertrouwen meer in de grondslagen der buitenlandse politiek van het Rijk. Wij zijn met deze beschouwingen de gebeurtenissen een heel eind vooruitgelopen. Intussen was het ministerie Spaak gevallen en de intocht van de Duitse troepen in Praag had plaats toen een heftige verkiezingscampagne in België aan de gang was. De regering Spaak was gevallen over de zaak Martens. | |
C. De zaak MartensWij hebben reeds herhaaldelijk terloops ‘de zaak Martens’ vermeld. Waarin bestond die en hoe was het verloop ervan? Adriaan Martens was, vanaf zijn studententijd, een aktief flamingantGa naar voetnoot(20). Hij maakte deel uit aan de universiteit in Gent, als student in de geneeskunde, van de liberale kring 't Zal wel gaan. Tijdens de eerste wereldoorlog werd hij hoogleraar aan de Nederlandse universiteit in Gent en lid van de Raad van Vlaanderen. Na de oorlog | |
[pagina 130]
| |
nam hij de wijk naar Nederland, legde er opnieuw de vereiste eksamens af en vestigde er zich als arts. Op het ogenblik van de uitdovingswet van 1929 stond hij aan het hoofd van een kliniek te Middelburg (Walcheren). Hij keerde in 1935 definitief naar België terug en vestigde zich te Astene (bij Deinze) waar de zieken uit alle hoeken van het land weldra kwamen heenstromen. Onder zijn patiënten telde hij weldra verschillende vooraanstaande politici uit de drie partijen. De tijd van het aktivisme was vergeten en de gezondheid gaat voor alles! Toen, bij k.b. van 7 november 1938, de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Geneeskunde werd opgericht, behoorde Dr. Martens tot de eerste leden ervan. Toen dook het verleden echter weer op. Reeds vóór de benoeming verscheen, hadden de Vuurkruisers de aandacht van de parlementsleden gevestigd op de geruchten met betrekking tot zijn benoemingGa naar voetnoot(21). Het duurde niet lang of heel de wereld van de vaderlandse verenigingen der oudstrijders stond in rep en roer om protest aan te tekenen tegen deze benoeming en de afstelling van Dr. Martens te eisen. Ook van Vlaamse zijde begon reaktie te komen. Het bestuur van v.o.s. nam een motie van protest aan tegen het optreden van de Confédération Nationale des Anciens Combattants, waarbij het ‘aan volksvreemde oud-strijders elke vorm van medezeggenschap in zuiver Vlaams-wetenschappelijke aangelegenheden’ ontzegde. Op zaterdag 21 jan. 1939 werd de nieuwe akademie ingehuldigd in aanwezigheid van de Koning. Erge onlusten waren te vrezen van de zijde der tegenmanifestanten. Eerste minister Spaak sloot met de oud-strijders een kompromis: hij beloofde dat Dr. Martens op de openingsplechtigheid niet zou aanwezig zijn. De inhuldiging had plaats in een atmosfeer van belegde stad met grote ontplooiing van politie en rijkswacht om de tegenmanifesterende leden van de oud-strijdersverenigingen en van de Légion Nationale op een afstand te houden. Tot grote ergernis van de aanwezigen verklaarde de minister van openbaar onderwijs, de liberaal Dierckx, in zijn openingsrede, te betreuren dat een zelfstandige Vlaamse Akademie opgericht werd. Volgens hem ware een enkele Belgische Akademie, met twee afdelingen, beter geweest en hij drukte de hoop uit dat men daartoe zou komen in de toekomst. Deze houding was ongehoordGa naar voetnoot(22)! Ze lokte dadelijk het protest uit van | |
[pagina 131]
| |
het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen en Mr. Van Dieren interpelleerde erover in de Senaat (1 februari) tijdens een zeer woelige zitting, waar de Vlamingen eensgezind optraden. De steen was nu voor goed aan 't rollen. Op 31 januari interpelleerde de liberaal Mundeleer in de Kamer over het geval Martens en schetste, aan de hand van Les Archives du Conseil de Flandre, zijn aktiviteit tijdens de oorlog. Zijn redevoering sloeg sterk in bij de aanwezigen waaronder ook tal van Vlamingen zich onbehaaglijk voeldenGa naar voetnoot(23). Eerste minister Spaak gaf niet toe. Op 2 februari werd bij hoofdelijke stemming de houding van de regering goedgekeurd. Het was een stemming Walen tegen Vlamingen. Het ging hard tegen hard en, voor de eerste maal wellicht in de parlementaire geschiedenis van België sedert 1919, werd een regering gered door de Vlaamse nationalisten die het vertrouwen geschonken hadden. Het resultaat van de stemming bleef dan nog maar 88 tegen 86 bij 7 onthoudingen. Na de zitting werd eerste minister Spaak op straat door opgewonden oud-strijders aangerand. In Astene, op de grote steenweg van Gent naar Kortrijk, moesten het huis en de kliniek van Dr. Martens beschermd worden tegen de manifestanten die opgekomen waren vanuit Brussel. Vlaanderen bleef echter blok vormen. Kenschetsend was dat een zieltogend Rex-Vlaanderen hierbij volledig ten onder ging. In de Kamer had de rexistische volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, Convent, het bevel van Degrelle naast zich gelegd en voor Martens gestemd. In Le Pays Réel keurde Leon Degrelle openlijk de houding van Convent af. Het gevolg hiervan was dat Rex-Vlaanderen, met o.a. Paul De Mont en Od. Daem zich solidair verklaarde met Convent. De Mont en Convent dienden hun ontslag in, de anderen werden als lid van Rex geschrapt, wat meteen de onthoofding van Rex-Vlaanderen betekende. Intussen had de liberale partij op 8 februari het ontslag geëist van Martens. De eerste minister weigerde op het ultimatum in te gaan. De liberale ministers namen ontslag. Als gevolg hiervan moest eerste minister Spaak op 9 februari het ontslag van zijn regering aanbieden. De Koning hield het met Spaak en gaf hem opdracht een laatste poging te doen. Men was vastgelopen, aangezien geen van beide partijen van een toegeving wilde weten. De enige uitweg was in dit geval het vrijwillig ontslag van Martens. Deze laatste, gepraamd en gesteund door al wat naam en gezag had in | |
[pagina 132]
| |
Vlaanderen, weigerde zijn ontslag te nemen. Al de leden van de nieuwe Akademie verklaarden solidair met hem te zijnGa naar voetnoot(24). Op zaterdag 11 februari schreven het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen, het Komitee van de IJzerbedevaarten en het a.v.h.v. een gezamenlijke brief aan minister Spaak om hun solidariteit met Martens te betuigen en de besliste wil uit te drukken dat hij zou lid blijven van de AkademieGa naar voetnoot(25). Deze tekst werd nog dezelfde avond aan Dr. Martens meegedeeld. De zondagavond die hierop volgde had te Antwerpen een vergadering plaats van Vlaamse parlementsleden, afgevaardigden van de ‘Vereniging voor Wetenschap’ (Wetenschappelijke Kongressen) en Dr. Martens om dezelfde wil te bevestigenGa naar voetnoot(26). Er werden harde woorden gesproken. Minister Marck verklaarde dat het Vlaamse vraagstuk nu gesteld werd met een scherpte die zou verbazen: inzake Martens stond, volgens hem, het Vlaamse land hardnekkig tegen Brussel en Wallonië. Oud-minister Sap verklaarde dat het Vlaamse vraagstuk nu scherp moest worden gesteld en definitief opgelost: de splitsing van het ministerie van openbaar onderwijs diende onmiddellijk doorgevoerd volgens het voorstel van de Vlaamse KultuurraadGa naar voetnoot(27). Intussen had eerste minister Spaak, dadelijk na de weigering van Martens, zijn verdere pogingen opgegeven. Juist toen hij er de brui aan gaf, verscheen een opzienbarende verklaring, het z.g. Manifest van Antwerpen, blijkbaar ontworpen door Van Cauwelaert en Huysmans, maar buiten dezen nog ondertekend door de katolieken Verbist, Edg. Maes en P.M. Orban en de socialisten Aug. Vermeylen, W. Eekelers en Edw. Anseele jr. Na enkele voorafgaande redenen waarom er amnestie moest komen en waarom het ook een werkelijke amnestie moest zijn, werd aan de Walen gevraagd dat zij de benoeming van Dr. Martens ‘zouden erkennen als een Vlaams feit’, een feit dat allicht alleen te begrijpen was door hun Vlaamse volksgenoten, waarbij zij er nog aan toevoegden ‘het is de juiste opvatting van de kulturele autonomie’. Het was een sterk stuk, maar volkomen onlogisch in de opvatting die de ondertekenaars van het stuk erop nahielden over de | |
[pagina 133]
| |
kulturele autonomie, aangezien hierin alle wetgevende en uitvoerende bevoegdheid ontbrakGa naar voetnoot(28). Op 14 februari deed de Koning een beroep op Hub. Pierlot om het ministerie te vormen. De liberalen bleven bij hun eis: ontslag van Martens. Pierlot moest noodgedwongen de richting uit van een katoliek-socialistische koalitie. Hij slaagde erin een regering samen te stellen die op 23 februari voor de Kamer verscheen. In de regeringsverklaring werd in alle talen gezwegen over de zaak Martens. De kulturele autonomie werd beloofd o.a. in de vorm van een reorganizatie van het ministerie van openbaar onderwijs. Toen bij de nieuwe meerderheid dadelijk moeilijkheden ontstonden naar aanleiding van de zaak Martens, beloofde minister Pierlot een onderzoekskommissie in te stellen over de uitgebrachte beschuldigingen tegen Dr. Martens. Hij kon echter zijn ministerie niet samenhouden op de financiële en ekonomische vraagstukken. Reeds op 27 februari verklaarden de socialisten zich terug te trekken. Eerste minister Pierlot bood het ontslag aan van zijn ministerie. De Koning deed een beroep op de socialist Soudan. Deze trachtte de liberalen te winnen voor de gedachte van een onderzoekskommissie in de zaak Martens. Het was verloren moeite. Soudan gaf het op. Burgemeester Max, door de Koning aangezocht, weigerde de opdracht. Het was niet mogelijk een regering te vormen. Er bleef onder deze omstandigheden maar één uitweg: de kamerontbinding. Deze had plaats op 6 maart. De kiezers werden opgeroepen tegen 2 april. Intussen hadden ook de Vlamingen verder hun eisen geformuleerd. Meer en meer zag men hier de Vlaamse Kultuurverenigingen op de voorgrond treden als de voorvechters van de onmiddellijk na te streven hervormingen. Op 28 februari werd door Germain Lefever, uit naam van de Vlaamse Kultuurverenigingen (v.o.s. / k.v.o.h.v. / v.e.v. / Vlaams Kruis / v.t.b. / Vlaams Verbond voor Brussel) een adres aan de Koning gericht waarin het Vlaamse eisenprogramma werd uiteengezet. De Kultuurverenigingen drongen hierin aan op de inlossing van de belofte van gelijkheid in rechte en in feite. Ze verklaarden de ‘volledige kultuurautonomie’ als een ‘onontkoombare’ voorwaarde voor de bloei van de Nederlandse kultuur in Vlaanderen te beschouwen | |
[pagina 134]
| |
en wezen erop dat daartoe grondige struktuurhervormingen nodig waren. Zij verklaarden de overtuiging te zijn toegedaan dat zij niet mogelijk was zonder diepgaande aanpassing van het landsbestuur aan de dualiteit van het land, zonder de volledige gelijkstelling van beide nationale kulturen in de hoofdstad, zonder de strenge en eerlijke toepassing van de bestaande taalwetten in de geest van eentaligheid in Vlaanderen en werkelijke tweetaligheid te Brussel, zonder de wettelijke afbakening van de taalgrens. Zij legden de klemtoon op de noodzakelijkheid dadelijk over te gaan tot de onmiddellijke splitsing van alle bestuursdiensten in kunsten, wetenschappen en onderwijsGa naar voetnoot(29). De Vlaamse beroepsverenigingen richtten op hun beurt, 10 maart, een brief aan minister Pierlot (alleen nochtans maar belast met de afhandeling van de lopende zaken) om een loyale toepassing te vragen van de wet van 1932 en de splitsing in twee afdelingen van alle ministeriële departementen (tot, maar met uitzondering van de ambtenaar die de leiding had van elke algemene direktie: alleen deze funktie zou toegankelijk zijn voor de ambtenaren van beide kaders)Ga naar voetnoot(30). De Vlaams nationale groepen van Kamer en Senaat hadden reeds op 1 maart een manifest gericht tot het Vlaamse volk om, naar aanleiding van het geval Martens, de onmacht van het regime in elk opzicht aan te klagen, te bevestigen dat geen oplossing mogelijk was buiten de omvorming van de staat op federale grondslag en om kamerontbinding en nieuwe verkiezingen te eisenGa naar voetnoot(31). Zij waren blijkbaar de mening toegedaan dat de agitatie die reeds twee maanden lang rondom de zaak Martens het land in beroering bracht, niets anders dan een gunstige weerslag kon hebben op de verkiezingsuitslag van de Vlaamse nationalisten. Normaal zou de verkiezingscampagne moeten lopen hebben over de zaak Martens en als gevolg hiervan over de kulturele autonomie of zelfs over het politiek statuut van de twee volksgemeenschappenGa naar voetnoot(32). Toen werd echter een zware streep door hun rekening getrokken: op 15 maart rukten de Duitse troepen Praag binnen. De verkiezingscampagne werd tegen het v.n.v., niet het minst door de k.v.v., in het teken gesteld van het dreigende hakenkruis | |
[pagina 135]
| |
en van opmarcherende Duitse laarzen, met op de achtergrond het hoofd van Staf De Clercq. Ze was buitengewoon hatelijkGa naar voetnoot(33), zo hatelijk dat Prof. Van Cauteren op de vooravond van de verkiezingen in De Standaard (31 maart) openlijk protesteerde: ‘Genoeg! Genoeg met drek gegooid! Meer dan genoeg’. De dag vóór de verkiezingen was één april. Een politieke aprilvis was daarbij het z.g. communiqué van Staf De Clercq dat het v.n.v. ontbonden was en de leden verzocht werden hun stem uit te brengen op de persoon die op de andere lijsten hun het meest sympatiek voorkwam. Jeugdfront had het in een manifest zo ver gedreven dat de opstellers en de verspreiders ervan onmiddellijk door de leider van het jeugdfront, Joz. De Saeger openlijk werden afgekeurdGa naar voetnoot(34). |
|