Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd13. De Vlaamse gedachte buiten de Vlaams-nationalistische partijDe Vlaams-nationalistische partij, in het politiek-parlementaire leven alleen nog door het v.n.v. vertegenwoordigd, is zonder enige twijfel de grote drijvende kracht geweest in de bewustwording van het Vlaamse volk, kenschetsend voor deze periode. Het v.n.v. heeft deze rol kunnen spelen, omdat het voor de vele Vlaamse nationalisten in de Vlaamse beroeps- en kultuurverenigingen de uitdrukking geworden was van hun politieke wil. Door zijn veranderde opstelling in de Dietse politiek, door zijn principieel afwijzen van alle fascisme en nationaalsocialisme (niettegenstaande vele dissonanten in dat opzicht), door steeds de klemtoon te leggen op het Vlaamse element, door het vooruitschuiven op het politieke plan van zijn meest bezadigde elementen, heeft het v.n.v. zich niet alleen kunnen handhaven en zich niet in het politiek isolement laten drukken, maar is het verder een drijvende kracht gebleven. Het v.n.v. was nochtans niet de Vlaamse Beweging, tenzij in een ideologische optiek van het vraagstuk, zoals destijds het weekblad Vlaanderen dit had gesteld voor het Vlaamsnationalisme. Naast het v.n.v. staan de traditionele partijen waarbij alleen nochtans de katolieke en de socialistische partij onze | |
[pagina 101]
| |
aandacht vergen, aangezien het politiek Vlaams liberalisme ofwel machteloos was ofwel alleen maar teoretisch bestond. Naast het v.n.v. en de politieke partijen staan de vele beroeps- en kultuurverenigingen in Vlaanderen als de dragers van de Vlaamse gedachte. Naar dit niet steeds uitgesproken nationalistisch aspekt van de Vlaamse Beweging gaat thans onze aandacht. | |
De Katolieke Vlaamse VolkspartijOp zondag 7 maart 1937 liep de k.v.v. eindelijk van stapel. Het voorlopig direktorium - dat het beginselakkoord gesloten had met het v.n.v. - werd vervangen door een definitief direktorium dat als volgt was samengesteld: Alf. Verbist, voorzitter, Edg. De Bruyne, Alb. De Vleeschauwer, P.W. Segers, Van Coillie, J. Gruyters, Joz. Wille en L. Nobels. Op deze stichtingsvergadering werden de nieuwe statuten aangenomen, alsook een uitvoerige beginselverklaring wat het programma betreftGa naar voetnoot(1). Het is zeer moeilijk uit te maken wat er achter de gevel van dit direktorium aan bevoegdheid, macht of invloed schuil gaat. Te onthouden valt in dit opzicht het rekwisitorium dat de nog steeds uitgestoten Gust. Sap meer als een jaar later, op zondag 10 juli 1938, uitsprak te Hasselt voor een vergadering van het k.v.o.h.v. Nieuwe mensen - zo sprak hij - waarvan men nooit had horen spreken in het katoliek politieke leven en die wel thuis waren in hun vak van leraar of ingenieur, maar absoluut niet in de politiek, staan aan 't hoofd van de leiding, maar laten zich veelal leiden door derden, die de vroegere afgekeurde leiders zijn, die de partij ten onder gebracht hadden. De partij, ging Sap verder, is zogezegd gebouwd op demokratische grondslag, maar deze leiding heeft in feite zich zelf aangesteld of laten aanstellen door mensen die allemaal door de oude afgekeurde leiders werden aangeduid en waaruit men zorgvuldig alle personen heeft geweerd die het vroeger met de afgekeurde leiders niet best konden stellen. Kritiek wordt in de partij niet geduld. Om kritiek te ontgaan kwam de Vlaamse Kamergroep in maanden niet meer samen en, wat het Katoliek Blok betreft, dat is nergens te ontdekken in het parlement of daarbuiten. Dat alles heeft tot gevolg dat de k.v.v., wat de leiding ook mag zeggen, groeit, noch bloeit maar op de rand van de afgrond staatGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 102]
| |
De kritiek van Sap was ingegeven door zijn persoonlijke positie en zijn begrijpelijke wrok, maar het blijft niettemin een oordeel waarmee rekening dient gehouden te worden bij de ontleding van de politiek van de k.v.v. Op het ogenblik van de definitieve oprichting van de k.v.v. werd de openbare mening in Vlaanderen verder bewerkt voor het ideaal van de koncentratie door De Standaard en het weekblad Nieuw Vlaanderen, gesteund door het k.v.o.h.v. Er verscheen aldus op 27 april 1937, een artikel in De Standaard om vast te stellen dat, als de versmelting tot één politieke organizatie niet mogelijk was, er toch de punten waren van het Standaard-programma van 1935 waarop men kon samenwerken en dat bovendien volgend jaar de gemeenteraadsverkiezingen plaats hadden waar de koncentratie geboden was als afweer van het marxistisch gevaarGa naar voetnoot(3). Wij hebben hierboven gezien hoe in 1934, naast de katolieke partij, een ‘Jong-Volkse Front’ ontstond en, in de partij, een Vlaamse Katolieke Politieke Jeugd. Wij weten niet of deze groeperingen werkelijk geleefd hebben. Wij zien thans, naast de katolieke partij, maar sterk erbij aanleunend, een nieuwe groepering van jongeren verschijnen. In Brussel werd in het najaar 1937 het Jeugdfront gesticht. Het stond - teken des tijds - onder de leiding van een direktorium. Hiertoe behoorden o.a. E. Floré, nationale leider, Ant. Fimmers, J. Delmartino en J. De Saeger. Enkelen onder hen zullen later carrière maken in de katolieke partij. Volgens het verslag van een voordracht van E. Floré te Oostende, op 11 april 1938, was de bedoeling van Jeugdfront een koncentratie van de katolieke Vlaamse jeugd tot stand te brengen en werd het gesticht in de schoot van de k.v.v. omdat men ingezien had dat er in de schoot van een partij moest worden gewerkt en dat de k.v.v. de meeste aanknopingspunten en het beste werkterrein hiertoe boodGa naar voetnoot(4). Vanaf einde 1937 had de groep een eigen orgaan Jeugdfront. Leidingsblad voor studie en aktie waarvan redaktie en beheer gevestigd waren in Brussel, in de zetel van de katolieke partij. Volgens een artikel verschenen in het tweede nummer van Jeugdfront (jan. 1938) dat kan beschouwd worden als een programma-artikel, beschouwde het Jeugdfront zich als ‘een kristelijke kultuurbeweging’. Het trad op als de nieuwe generatie die uit de Katolieke Aktie gegroeid was. Jeugdfront beschouwde de politiek als een | |
[pagina 103]
| |
verplichting tegenover ons volk en onze tijd. Zijn leden voelden levendig in zich het bewustzijn dat de politiek de beslissende faktor geworden is in het kulturele gebeuren van de tijd en de opgang van ons volk. De kernvraag waar het - volgens deze jongeren - op aankwam, was niet de hervormingen die moesten doorgedreven worden, maar was te weten welke normen men daarbij zal aanwenden. Wij verwerpen - aldus hun geloofsbelijdenis - het individualistisch liberalisme, het ortodoxe marxisme, de elukubraties omtrent bloed, ras, rijk. Wij bekennen ons tot het kristendom. ‘Wij denken dat de nationale waarde niet rijk genoeg is om er een gezonde en volledige kultuur te kunnen op grondvesten’. Wij willen de beweging zijn van de nieuwe generatie die het als haar taak aanziet een nieuwe brok kristelijke kultuur tot stand te brengen. Aldus de geloofsbelijdenis van deze nieuwe jeugd. Een vooraanstaande rol speelde in Jeugdfront enkele tijd Mich. Van de Kerckhove, als teoreticus en als spreker in Vlaamse aangelegenheden. Hij was het die in hetzelfde nummer van Jeugdfront verslag uitbracht over het standpunt van Jeugdfront in de Vlaamse Beweging. Het is een belangrijk dokument omdat het de positie weergeeft van een generatie jongeren die, zonder volledig op te gaan in de partij, hun politieke toekomst gebonden hebben aan een k.v.v. die slechts een schijnbare hernieuwing in de katolieke partij gebracht had. Men zal in dit stuk ook de sterke invloed merken van een Dinaso-ideologie die tot voornaamste gevolg heeft de afbraak van de v.n.v.-ideologie en de trouw aan de staat. Mich. Van de Kerckhove formuleerde zijn standpunt als volgt: er bestaat een Vlaamse volk dat een deel is van het wijdere Nederlandse volk. Er zijn meer objektieve faktoren om van een Nederlands als om van een Belgisch volk te spreken. Er bestaat thans geen Nederlandse natie, wel een Vlaamse. Men kan zelfs het standpunt verdedigen, dat er een Belgische natie bestaat, maar de werkelijkheid van een Vlaamse natie in ontegensprekelijk sterker als die van een Belgische. In verhouding tot de staat, is de ideale oplossing het Dietse Rijk: Friezen, Dietsers (Noord- Midden- en Zuid-Nederlanders), Walen en Luxemburgers, die een bondsstaat zouden vormen van de verenigde Nederlanden, met een doorslaggevend Diets element. Wij verwerpen de stellingen van het v.n.v.: België wordt door ons niet onttakeld, het wordt een integrerend deel in deze opzet. Wij verwerpen het federalisme. Het is niet noodzakelijk. De Vlamingen kunnen, door de getalsterkte, de kulturele ontwikkeling, de juridische mogelijkheden, veroveren wat hun volk nodig heeft. De oplossing is de kulturele autonomie | |
[pagina 104]
| |
d.w.z. autonomie voor alles wat de sfeer betreft van de specifiek geestelijke bedrijvigheid (onderwijs, opvoeding, kunst- en geestesleven). Wij zien bepaalde konkrete punten: het trekken van de taalgrens volgens de gegevens van de taalgrensaktie; de toepassing van de bestaande taalwetten; de vernederlandsing van het leger; de aangepaste scheiding in de besturen, met vrijwaring van de regelmatige dienst; de aanstelling van staatssekretarissen; de interprovinciale samenwerking; een Vlaamse Kultuurraad die dient geraadpleegd voor alle benoemingen in het Vlaamse land; de oprichting van zelfstandige wetenschappelijke akademies. Met een dergelijke opvatting over de verhouding volk en staat in de Belgische ruimte was er niets dat deze jongeren kon beletten hun weg te zoeken en te maken in de k.v.v. waarin zij weliswaar het Vlaamse element sterker zouden beklemtonen maar waaraan zij geen grondige hernieuwing konden brengen. Frans Van Cauwelaert mocht gerust zijn: dit was geen Vlaams-nationalistische overtuiging, alleen maar een Vlaams-nationalistisch verlangen en hiervoor was er plaats in de partij. Het ‘gevoelsnationalisme’ was schering en inslag in de k.v.v. Toen op zondag 19 sept. 1937, het eerste nummer verscheen van een nieuw dagblad, De Courant (in feite opgericht tegen De Standaard van G. Sap) schreef de redaktie, in een artikel ter verantwoording, dat zij voorstander was van een ‘welbegrepen nationalisme’ en de primauteit erkende van het volksbelang boven elke staatsstruktuur. Het was echter voor haar geen axioma dat ‘het welzijn van onze natie onverenigbaar is met het voortbestaan van de Belgische staat’. De redaktie sprak verder de overtuiging uit dat weldra alle gevaar voor Waals imperialisme in België zou ge weken zijn. In het tweede nummer bleek echter reeds duidelijk, dat de krant de strijd zou voeren tegen het federalisme. Van zijn kant verklaarde Alf. Verbist tijdens een spreekbeurt te Boom (juni 1938) dat een volk een natie wordt zodra de leiders inzien dat het samenhoort; wanneer ze er van bewust zijn dat er samenhorigheid en gemeenschapszin bestaat. In dat stadium is het Vlaamse volk gekomen. Het Vlaamse volk is ene natie geworden omdat het bedreigd is... Daardoor is het nationaliteitsbewustzijn ontstaan. De teoreticus van de k.v.v. was echter Edg. De Bruyne en het is van belang te horen wat hij zegde op het eerste kongres van het Blok der Katolieken van België, op 17 okt. 1937. Prof. De Bruyne begon zijn toespraak met een aanklacht tegen de regering die beneden haar taak bleef in de oplossing van de problemen ‘opgeworpen door het geestelijk evenwicht van de twee | |
[pagina 105]
| |
volksgemeenschappen die België vormen’. Na een klacht over de benoemingspolitiek van de regering in dat opzicht (o.a. de benoeming van een Nederlandsonkundige gezant in Den Haag) stelt hij als principe voorop dat de k.v.v. niet te vinden is, nu niet, gisteren niet of morgen niet, voor een politiek die België in een of meer stadia wil uiteenrukken of de veiligheid en de macht van het Koninkrijk verzwakken. Onze propaganda - gaat hij dan verder - is Vlaams-nationaal; wij huldigen de primauteit van het volksbelang boven het staatsbestel en bij velen van ons leeft een verzuchting naar het Diets ideaal. Niet één van deze uitdrukkingen is tegenstrijdig met de beginselen waarop het Blok der Katolieken steunt als zij maar juist begrepen worden met de betekenis die wij er aan hechten. Ons programma is en blijft Vlaams-nationaal met de bevestiging - ook Koning Albert verklaarde het - dat België bestaat uit twee volkeren. Wij willen dat er met deze volksgemeenschap rekening gehouden worde niet alleen voor wat kunsten en letteren betreft, maar in het hele openbare leven. Wat het Dietse ideaal aangaat, heeft de regering Van Zeeland zelf, in het verslag over haar werkzaamheden, in verband met Noord-Nederland geschreven over onze gemeenschappelijke lotsbestemming. Waarom zou een deel van onze jeugd hiervan niet mogen dromen, van de gemeenschappelijke belangen op elk gebied, van een eeuwenlange gemeenschappelijke geschiedenis en van een heel bijzondere verbondenheid in de toekomst, als zij in volle oprechtheid eerbied blijft betuigen voor de rechten van de Waalse volksgemeenschap, eerbied voor de traditionele vorstenhuizen, eerbied voor de onmisbare soevereiniteit van elk der drie staten die weleer de Verenigde Provincies hebben gevormd? Anderen, die de ziel noch de taal van die jeugd begrijpen mogen het haar ten kwade duiden, de k.v.v. heeft vertrouwen in haar en verloochent haar niet. Overgaande naar de principiële stellingen van de k.v.v. inzake Vlaams programma, worden dan verschillende eisen geformuleerd met betrekking tot de administratie waarin begrepen wordt het beginsel van de staatssekretarissen en ten minste in het departement van openbaar onderwijs de twee ‘volksgemeenschappen’ vertegenwoordigd te zien in de uitvoerende macht. De kern van ons programma ligt volledig besloten in deze formule: in het kader van een onverzwakt en unitair België, onder hoge leiding van de Dynastie, voor elk van beide ‘volksgemeenschappen’, dezelfde waarborgen op alle gebied en dezelfde toekomstmogelijkhedenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 106]
| |
Zelfs maar een oppervlakkige lezing van dit vrij degelijk maar ook zeer subtiel betoog overtuigt er ons van dat hier, als standpunt van de k.v.v. dat bedoeld is als standpunt van het Blok, niets overblijft van de essentiële bevestigingen van het beginselakkoord k.v.v.-v.n.v. Men stond nog mijlen ver van elkaar af. Dit belette niet dat nog steeds gesproken werd over koncentratie, ook in de leidende kringen van de k.v.v. Op het 13de kongres van het a.c.w. (2 okt. 1937) sprak de algemene proost Kan. Brys over deze koncentratie en verklaarde daarbij: indien de koncentratie die het volk verlangde, er niet kwam, na lange en drukke besprekingen, dan is dit allerminst gebeurd door kleingeestigheden van wie ook, maar omdat de diepere ideologische tegenstelling door de hoogste leiders niet tot verzoening kon gebracht worden. Mocht hetgeen gisteren niet verwezenlijkt kon worden, morgen een mogelijkheid worden. Niet van onze zijde zal een gezonde evolutie naar dergelijke mogelijkheid toe, ooit gehinderd wordenGa naar voetnoot(6). De centrale raad van het k.v.o.h.v. van zijn kant legde er in een motie de nadruk op dat de wil tot samenwerking nog algemeen was in Vlaanderen; dat de onwil van de leiders der politieke partijen een hinderpaal vormde; dat de houding van de k.v.v. dubbelzinnig was: in woorden Vlaams-nationaal, in daden laf en halfslachtig; dat er een kentering was in de politiek van het v.n.v. Het k.v.o.h.v. deed een beroep op de leiding van de k.v.v. en van het v.n.v.Ga naar voetnoot(7). Deze motie verscheen op dezelfde dag waarop Staf De Clercq zijn bekend artikel schreef in Volk en Staat (9 okt. 1937) waarin hij vaststelde, dat er geen politieke groeperingen waren buiten het v.n.v. die zelfregering nastreefden maar dat deze omstandigheid voor het v.n.v. niet uitsloot dat taktische samenwerkingen konden geboden zijn. Een volledig teoretische heropflakkering van het akkoord k.v.v.-v.n.v. beleefde men begin december 1937. In een redevoering te Hasselt, op 12 december, verklaarde volksvertegenwoordiger Em. Blavier, dat het beginselakkoord nog steeds door de k.v.v. als basis tot onderhandelingen werd aangeboden. Ger. Romsee reageerde hierop in zijn weekblad Hou-zee! (Maas en Kempenbode) van 18 dec. met het verwijt dat de k.v.v. de onderhandelingen had afgebroken onder een voorwendsel dat geen steek hield en stelde de vraag uit naam van wie Blavier in feite gesproken had. Hij | |
[pagina 107]
| |
werd van antwoord gediend de volgende dag door L. Nobels, lid van het direktorium, in een spreekbeurt in Tongeren. De essentie van zijn verklaring kwam neer op de bevestiging dat het k.v.v.-direktorium bereid bleef te onderhandelen op de basis van het beginselakkoordGa naar voetnoot(8). Deze verklaringen hebben verder nergens toe geleid en wij zullen hieronder zien wat er van dat alles terechtkwam bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1938. Onze aandacht moet intussen nog eerst gaan naar de Katolieke Vlaamse Landsbond waar, sterker als in de partij, de Vlaams-nationale aspiraties van enkele katolieke Vlaamse nationalisten tot uiting kwamen. Wij hebben vroeger reeds uiteengezet hoe op het kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond van 19-20 okt. 1935, een motie Mulier aangenomen werd die aan het hoofdbestuur opdracht gaf een komitee aan te stellen tot onderzoek der modaliteiten van een publiekrechtelijk statuut voor Vlaanderen. Op het kongres in Leuven, op 9-10 jan. 1937, zagen wij een sterke drang naar koncentratie tot uiting komen. Op dit kongres waaide een geest van radikalisme. Het verslag van het komitee aangesteld in uitvoering van de besluiten van het kongres van 1935, werd er voorgelezen door Arth. Mulier die optrad in plaats van de feitelijke verslaggever, prof. G. Eyskens, getroffen door een spreekverbod vanwege de akademische overheid. Verdragende hervormingen werden in dit rapport voorzien, maar het besluit ervan was toch dat de studie van het onderwerp nog dieper diende doorgedrevenGa naar voetnoot(8bis). Begin maart 1937 had de voorzitter van de Katolieke Vlaamse Landsbond, Alb. Bouweraerts een begin gemaakt met de aanstelling van het speciaal komitee, dat moest opgericht worden in uitvoering van de congresbesluiten ‘voor het onderzoek van het publiekrechtelijk statuut van Vlaanderen en korporatieve hervormingen’Ga naar voetnoot(9). Wij ontwaren dan een jaar lang geen spoor van dit komitee, tot wij een koerswijziging vinden die voorgesteld werd door voorzitter Bouweraerts op de vergadering van de hoofdraad van de Katolieke Vlaamse Landsbond in februari 1938. Hij stelde vast dat de koncentratiepogingen mislukt waren door de schuld van Staf De Clercq met zijn nieuwjaarsboodschap. Als gevolg hiervan mislukte ook het koncentratiekongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond en was men thans aangewezen op sa- | |
[pagina 108]
| |
menwerking met de k.v.v. Het voorstel van de voorzitter stuitte op heftige weerstand van de zijde van Arth. Mulier. Deze verdedigde het standpunt dat het met de Vlaamse Beweging niet ging om taalpolitiek, maar om een nationaal vraagstuk: de organische opbouw van de Vlaamse volksgemeenschap met het maximum aan zelfstandigheid dat verenigbaar was met het voortbestaan van de staat. Het ging om de verhouding Vlaanderen-Wallonië en de verhouding Vlaanderen-België. De Landsbond, betoogde hij verder, stond op het Vlaams-nationaal standpunt en zag in het publiekrechtelijk statuut de manier om de Vlaamse gemeenschap om te vormen tot een volkseenheid, organisch opgenomen in en als zodanig erkend door de Belgische staat. Hij meende dat, wat de koncentratie in de weg stond, gemis aan vertrouwen was. Hij was verder de mening toegedaan, dat het niet zou blijven bij een eenvoudige kulturele autonomie. De bestuurlijke decentralizering moest hierop volgen en een zelfstandige politieke vertegenwoordiging was onafwendbaar. Frans Van Cauwelaert verklaarde akkoord te gaan over de beginselen ontwikkeld door Mulier, doch pleitte voor een nauwere samenwerking met de k.v.v. Hiertegen kwam nogmaals verzet. Prof. Am. Dumont, stelde vast dat de Landsbond blijkbaar van koers wenste te veranderen en wilde aanleunen bij de k.v.v. Prof. Van Cauteren van zijn kant drukte de wens uit dat zou worden voortgewerkt in de lijn van het akkoord k.v.v.-v.n.v. Uiteindelijk werd een dagorde aangenomen waarin het dagelijks bestuur opdracht kreeg een zelfstandige aktie voort te zetten. Voorzitter Bouweraerts was er niet in geslaagd de gewenste nauwere aansluiting bij de k.v.v. door te zettenGa naar voetnoot(10). In opzicht van eenheid van beginselen tussen k.v.v. en de Parti Social Catholique scheen het ook niet zo rooskleurig te zijn als men zou geloofd hebben na de redevoering van Prof. De Bruyne op het kongres. Het kwam, in dat opzicht, tot een typisch incident in de Senaat. De Vlaams-nationalistische senator Jef Deumens had verklaard ‘voor ons gaat Vlaanderen voor België’. Toen een Waals katoliek senator hem onderbrak, beweerde Deumens dat de k.v.v. het daarover met de Vlaamse nationalisten eens was. Toen een Waals katoliek senator uitriep dat het onwaar was, bevestigde senator De Boodt - na de oorlog minister in het ministerie Pholien, in aug. 1950 - dat het wel waar was. Op een vergadering van de rechterzijde waar het incident besproken werd, verklaarden Verbist en al de Vlaamse leden, waaronder Mgr. Broekx en P.M. | |
[pagina 109]
| |
Orban - herhaaldelijk minister na 1944 - dat De Boodt gelijk hadGa naar voetnoot(11). Op de vergadering van het Katoliek Vlaams Burgersverbond te Antwerpen werd, einde mei 1938, nogmaals het probleem van de koncentratie besproken. Volksvertegenwoordiger Leo Delwaide verdedigde er de politiek van koncentratie. Hij wees erop dat Staf De Clercq te Gent redelijke taal gesproken had, dat hij voor de eerste maal de termen van het beginselakkoord voor zijn rekening genomen had en dat hij genoegen nam met een federatieve hervorming van de Belgische staat. Delwaide verklaarde, dat de koncentratie noodzakelijk was in het belang van de k.v.v. die nog niet sterk genoeg was. Het was nogmaals Van Cauwelaert die zijn gezag in de schaal wierp. Hij waarschuwde tegen een grondwetsherziening die in het nadeel van de Vlamingen zou uitvallen. Hij trok heftig van leer tegen het v.n.v. dat volgens hem antiparlementair en anti-Belgisch was. Koncentratie met het v.n.v. op nationaal vlak zou een ramp zijn; alleen plaatselijk, op lokaal terrein, zou men kunnen samenwerkenGa naar voetnoot(12). Toen Prof. Van Cauteren op hetzelfde ogenblik insgelijks gunstig reageerde op de landdagrede van Staf De Clercq was het weer Van Cauwelaert die hem de voet dwars zette door een artikel in Elckerlyc (4 juni). Wij mogen - verklaarde hij - ons niet laten meeslepen door gemoedsstemmingen - of door gevoel. Vooral de universitairen zouden moeten inzien dat men geen samenwerking kan bereiken ‘met halfklare denkbeelden, met twijfelachtige doeleinden en met onberekenbare mogelijkheden’. Men dient de etappen uit te stippelen. Wij moeten eerst tot wederzijds begrip komen over de doeleinden die binnen ons bereik liggen. Laten wij zwijgen over staatshervorming waarvan wij de vorm niet kunnen uitbeelden. Als wij koncentratie willen, dan op objekten die wij dadelijk en duidelijk kunnen zien. Van Cauteren wijst op bestaande ergerlijke toestanden. De ergste is de denationalizering te Brussel. ‘Het zal niet moeilijker zijn met deze wantoestanden op te ruimen dan het was een einde te stellen aan de algemene verfransing, welke gedurende een volle eeuw ons onderwijs, ons bestuur en ons gerecht hebben gemaakt tot instrumenten van volksontaarding’Ga naar voetnoot(13). | |
[pagina 110]
| |
De socialistische partijOok in de socialistische partij werd in de jaren 1936-1938 de Vlaamse druk sterker, al kan de Vlaamse aktiviteit in de partij in de verste verte niet vergeleken worden met die van de k.v.v. De socialistische partij heeft in deze jaren trouwens te worstelen met een grote innerlijke verdeeldheid die bijna een splitsing mag genoemd worden in verband met het nationale socialisme van Spaak en De Man en - in zekere zin daarmee samenhangend - de vraagstukken gesteld door de Spaanse burgeroorlog. Op 20-21 maart 1937 had voor het eerst een Vlaams socialistisch kongres plaatsGa naar voetnoot(14). Onder de verschillende spreekbeurten valt vooral die op van Aug. Vermeylen. Volgens hem was de taalkwestie maar al te vaak een middel om de Vlaamse sul van een ruimer ideaal nl. het socialistische af te leiden. Het nationalisme is uit den boze: het stelt de rassenstrijd in plaats van de klassenstrijd. Het Waalse en het Vlaamse volk zijn trouwens aan elkaar gebonden: ‘Wij voelen Vlaams eer dat wij Belgisch voelen. En als wij de Belgische eenheid willen handhaven, doen we dat veel minder uit gevoel dan uit koele berekening’. Hij verklaarde beslist tegenstander te zijn van een splitsing van België, en zelfs, onder de huidige omstandigheden, van een federatief stelsel in België. ‘Het grote euvel van een geheel zelfstandig Vlaanderen, ik zeg het onomwonden, is dat het althans voor langen tijd, zou overgeleverd zijn aan het klerikalisme’... ‘Vergeten we daarbij niet dat onze meeste nationalisten op de hoop toe een korporatieve inrichting voorstaan, waardoor de parlementaire demokratie zou gekelderd worden. Heerschappij van het klerikalisme is al erg genoeg, maar heerschappij van een fascistisch klerikalisme ware het ergst van al’Ga naar voetnoot(15). Het kongres werd, volgens de schattingen van de pers, door ongeveer vierhonderdvijftig aanwezigen bijgewoond. Het beschermkomitee werd gevormd door C. Huysmans, H. De Man, Aug. Vermeylen, J. Kuypers, Willem Pée, J. Rens, G. Schmook en Aug. De Block. Bij de duidelijker wordende ontbindingssymptomen van de regering Van Zeeland, in augustus 1937, stelde de Vlaamse socialistische pers ook haar Vlaamse eisen. Vooruit vroeg de aanpassing van het ministerie van openbaar onderwijs aan de ‘Belgische | |
[pagina 111]
| |
volkentweeledigheid’; de toekenning van het recht op initiatief en werkelijk toezicht en kontrole aan de bij de wet voorziene kommissie van taaltoezicht; de doortrekking van de tweeledigheid in het leger tot aan de divisies; de onverbiddelijke toepassing van de bestaande taalwetten. Voor de Brusselse agglomeratie was het nodig een staatskommissie aan te stellen om de bestaande onderwijstoestanden te onderzoeken en daaruit de passende konklusies te trekkenGa naar voetnoot(16). De Volksgazet van haar kant formuleerde haar eisen als volgt: taalgrens: tweetaligheid te Brussel en langs de taalgrens; bestuur: eentalige gemeenten en provincies; splitsing der centrale besturen in Vlaamse en Waalse administraties. Sekretaris-generaal tweetalig; leger: Vlaamse regimenten, maar tweetaligheid van de kolonels af; kultuur: autonomie. Daarbij kwam nog het stokpaardje van Cam. Huysmans, dat er ernstig moest gestreefd worden naar de kennis van de twee landstalenGa naar voetnoot(17). Op het 56ste kongres van de b.w.p., in oktober 1937, eiste Balthazar zo spoedig mogelijk een definitieve oplossing van het Vlaamse vraagstuk en klaagde hij nogmaals het feit aan dat de taalwetten - vooral op het onderwijs in Brussel - niet toegepast werdenGa naar voetnoot(18). In een artikel in Vooruit verklaarde dezelfde Balthazar, naar aanleiding van de onderhandelingen over de vorming van het nieuwe ministerie, dat het programma van onmiddellijke verwezenlijking, uitgestippeld door Prof. De Bruyne in zijn kongresrede van 17 oktober, in volledige overeenstemming was met wat een socialistisch kongres daarover beslisteGa naar voetnoot(19). In verband met deze verschillende standpunten dient uiteindelijk nog de aandacht gevestigd op de voordracht van H. Vos op een studiedag van de Jeunes Gardes Socialistes op 24 april 1938 over de Waals-Vlaamse verhoudingen. Hij verklaarde er dat België ‘un fait historique indéniable’ was en dat de tesis van H. Pirenne juist was ‘quant aux points essentiels’. Hij verklaarde voor zijn part geen vrees te hebben voor een federalistische oplossing maar ze bood op dit ogenblik zekere gevaren. Er zijn katolieke Vlamingen en Vlaamse nationalisten die ervan gebruik willen maken niet om de Belgische staat te hervormen, maar om de demokratie te verzwakken: ‘nous devons donc écarter le fédéralisme et tenter d'établir un état que j'appellerai volontiers un “Etat Paritaire” où | |
[pagina 112]
| |
l'égalité des Wallons et des Flamands serait respectée’Ga naar voetnoot(20). In juli 1938 zag men in Kortrijk, de herhaling van wat reeds gebeurd was in 1902: de socialistische arbeiders uit Vlaanderen herdachten de slag der Gulden SporenGa naar voetnoot(21). Zij defileerden er in 1938 voor het Sporenmonument, met de gebalde vuist. Eerste minister Spaak was aanwezig en verklaarde o.a. dat de regering de volledige en rechtzinnige toepassing der taalwetten wilde. Zijn toespraak werd vertaald door Aug. Balthazar. Herm. Vos sprak er over de strijd van 1302 als over een soort klassenstrijd, een strijd voor vrijheid en demokratie. Volgens De Standaard zou de opkomst zeer gering geweest zijn: ongeveer vijftienhonderd man, zonder enige werkelijke geestdriftGa naar voetnoot(22). | |
De Vlaamse Beroeps- en KultuurverenigingenMeer nog als door de politieke partijen misschien, werd de Vlaamse Beweging gedragen door de Vlaamse beroeps- en kultuurverenigingen. Wij hebben in dit verband reeds de aandacht gevestigd op een dubbel aspekt van dit verschijnsel. Ten eerste dat het tot stand komen van deze verenigingen een heel natuurlijk verschijnsel was van de drang tot Vlaamse kulturele autonomie, omdat men zich wilde losmaken uit de verfranste Belgische verenigingen. Op te merken valt dat een dergelijk fenomeen niet heeft plaats gehad op het vlak van de politieke beroepsverenigingen, nl. de grote vakbonden die hun eenheidsstruktuur hebben behouden maar waarvan ook niet kan gezegd worden - met uitzondering van de Brusselse agglomeratie - dat zij ertoe bijgedragen zouden hebben hun leden te verfransen. Wij hebben herhaaldelijk de gelegenheid gehad op het tegenovergestelde te wijzen voor de katolieke organizaties. Het tweede aspekt waarop wij reeds de aandacht vestigden is de belangrijke rol die bekende Vlaamse nationalisten in de stichting of in de verdere ontwikkeling en aktiviteit van deze verenigingen hebben gespeeld, waarbij de uitdrukking ‘Vlaams-nationalist’ niet als een partijpolitiek etiket mag beschouwd worden en deze verenigingen zeker en | |
[pagina 113]
| |
vast niet mogen beschouwd worden als mantelorganizaties van het v.n.v. De grote Vlaamse kultuurverenigingen, gegroepeerd in een Verbond sedert 1935, waren de ekonomische krisis te boven gekomen zonder in hun bestaan bedreigd te worden. Ze ontvouwden verder hun Vlaamse aktiviteit door herhaalde malen openlijk stelling te nemen in aangelegenheden zoals amnestie, de toepassing van de taalwetten, de denationalizering te Brussel, de kulturele autonomie en andere vraagstukken of incidenten in de Vlaamse strijd, zonder daarbij verstrikt te raken in politieke vraagstukken. De IJzerbedevaarten en het Vlaams Nationaal Zangfeest waren jaarlijkse manifestaties geworden van Vlaams radikalisme. Wat deze laatste vereniging betreft, werd op 6 maart 1938 het Vlaams Nationaal Zangverbond opgericht als v.z.w., waarin de v.z.w. Vlaams-nationale Zangfeesten, opgericht in 1935, werd opgenomen. De voorzitter van het dagelijks bestuur was de bekende Vlaamse nationalist K. Peeters; algemeen sekretaris was Willem De Meyer. De feestredenaars op de zangfeesten waren Pater Callewaert (1936 in Antwerpen), Jozef Muls (1937 in Brussel), Rob. Van Roosbroeck (1938 in Gent), Cyriel Verschaeve (1939 in Brugge). Wij hebben gewezen op de belangrijke rol door v.o.s. gespeeld in de strijd voor een nieuwe richting in de buitenlandse politiek. Wij hebben reeds vermeld dat, toen v.o.s. in 1938 zijn brochure Zelfstandige neutraliteit uitgaf, het Verbond van oordeel was dat de toestand in verband met de buitenlandse politiek als bevredigend mocht worden beschouwd, en besloot zijn krachten samen te trekken op ontwapening en landsverdediging met niet militaire middelenGa naar voetnoot(23). Dat betekende echter niet dat v.o.s. zich teruggetrokken had uit de Vlaamse aktie: het bleef naast de andere kultuurverenigingen in de bres staan. Niettegenstaande zijn radikale standpunten en de persoonlijke overtuiging van zijn leidende persoonlijkheden bleef v.o.s. angstvallig uit het vaarwater van de politieke diskussies. Nog op 4 april 1937 verwierp het kongres v.o.s. een motie die de eis tot zelfbestuur formuleerdeGa naar voetnoot(24). | |
[pagina 114]
| |
Een nieuwgekomene in de kring van deze verenigingen was de stichting van een Vlaamse Bond van Grote Gezinnen, de Vlaamse Kinderzegen. Wij zijn verplicht er een woord over te zeggen, terwille van de weerslag dezer stichting op de Belgische Bond der Grote Gezinnen. De eerste oproep voor de stichting van Vlaamse Kinderzegen werd ondertekend o.a. door Prof. Daels, Dr. Borms, H. Borginon, J. Leuridan, T. Herbert, Prof. Van de Wijer, B. Steverlinck, Fel. Timmermans en Val. De Saedeleer. Het sekretariaat van de nieuwe bond zou gevestigd worden in AalstGa naar voetnoot(25). In de voorlopige standregelen werd de opdracht op Vlaams gebied geformuleerd als de ‘gaafheid der Vlaamse gemeenschap door zelfstandigheid’. Het sterk Aalsters initiatief bij de stichting van deze bond was zichtbaar in de namen van de ondertekenaars Jef. Scheirs, Alb. D'Haese, Gustaaf Van Nuffel en Herman De VosGa naar voetnoot(26). De Nationale Bond der Kroostrijke Gezinnen van België pareerde de onmiskenbare aanval op haar organizatie door in 1937 een grondige hervorming door te voeren. De plaatselijke afdelingen, op hun beurt gegroepeerd in gewestelijke afdelingen, bleven de grondslag van de organizatie, maar van nu af zouden de gewestelijke afdelingen van Vlaanderen en Wallonië elk een groep vormen die zelfstandig was met elk een onafhankelijk Centraal Komitee aan het hoofd. De twee groepen zouden enkel samenkomen in de algemene vergadering, samengesteld uit 131 Vlamingen en 64 Walen. Deze stelde de Raad van Beheer aan die bestond uit 19 Vlamingen en 13 WalenGa naar voetnoot(27). Dadelijk na de herinrichting en het totstandkomen van het Vlaams Centraal Komitee, stelde dit laatste zich in verbinding met Vlaamse Kinderzegen om tot een akkoord te raken. Deze onderhandelingen hebben nergens toe geleid. De mogelijke uitbreiding van Vlaamse Kinderzegen - reeds geremd door de reorganizatie van de Belgische Bond - was een twijfelachtig probleem op de vooravond van de oorlog. Het is ons niet bekend dat de Vlaamsgezinde aktiviteit van deze kultuurverenigingen tot enige ernstige moeilijkheid zou aanleiding gegeven hebben in de schoot van de verenigingen zelf, buiten wat gebeurde in het Vlaams Ekonomisch Verbond. Wij noteerden hier de nieuwe politiek na de dood van de stichter L. Gevaert. Deze nieuwe politiek bracht in het begin geen moeilijk- | |
[pagina 115]
| |
heden en geen gevaren mee voor de Vlaamse aktiviteit van het v.e.v. Aldus deed het Verbond in december 1937 voetstappen bij de eerste minister om aan te dringen op pariteit tussen Vlamingen en Walen in alle officiële en officieuze organismenGa naar voetnoot(28). Aldus stelde het Verbond, in zijn raadsvergadering van 9 febr. 1938, zijn standpunt vast met het oog op de belofte van de regering Janson in haar ontwerp van bedrijfsorganizatie rekening te zullen houden met de opvattingen van het v.e.v. Het ingenomen standpunt was een kompromisoplossing met het oog op de taaldualiteit in België en berustte op het principe dat elke nationale bedrijfsraad zou bestaan uit twee afdelingen, een Vlaamse en een WaalseGa naar voetnoot(29). De nationalistische elementen in het v.e.v. zagen echter het groeiend gevaar voor het Vlaams karakter van het Verbond bij het groeiend aantal aansluitingen van firma's en organismen die allesbehalve vlaamsgezind waren. Ze gingen over tot het offensief om dit Vlaams karakter te beveiligen. De eerste aanval ging uit van E.F. Brieven die, op de raadsvergadering van 18 juni 1938, voorstelde een onderscheid te maken tussen de aktieve leden en de deelgenoten zonder stemrecht. Het is het voorstel Brieven dat zal leiden tot de statutenwijziging van 13 mei 1939, na het geval Martens dat wij verder zullen te behandelen hebben. De houding van het v.e.v. in deze aangelegenheid, solidair met de andere grote kultuurverenigingen, lokte protest uit van verschillende aangesloten groeperingen o.a. van de a.g.t.b. gesteund door sommige raadsleden. Op voorstel van B. Steverlynck werd besloten aan J. Clottens, voorzitter, te vragen, in bepaalde gevallen waar moeilijkheden zouden kunnen voortspruiten voor het v.e.v., de namen der verenigingen, aangesloten bij het Verbond, niet meer te publiceren. Dit voorstel werd door de kultuurverenigingen verworpen. Op de raadsvergadering van 11 maart kwam dan heftige kritiek van de zijde van A. Vanderpoorten die verklaarde ontslag te zullen nemen als v.e.v. bij de kultuurverenigingen aangesloten bleef. Hendrik Van Hoofstadt trad op van flamingantische zijde. De Raad ging akkoord om geen ontslag in te dienen vóór de verkiezingen van 2 april 1939. Uiteindelijk werd op de raadsvergadering van 7 juni 1939 bij stemming de knoop doorgehakt. Zeven leden spraken zich uit voor verdere aansluiting, 8 | |
[pagina 116]
| |
voor ontslag bij 3 onthoudingen. Op deze bijeenkomst besliste de Raad, op voorstel van Jo Van de Perre, zich te beschermen tegen de invloed van de franskiljonse leden. De aangenomen wijziging van de statuten maakte een onderscheid tussen de ‘deelgenoten’ en de ‘leden’. Alleen de eersten hadden de volheid van de rechten voorgeschreven door de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstoogmerk. Een steeds terugkerend tema bij de Vlaamse ambtenaren, bij de kultuurverenigingen, in de pers en ook in de klachten van de politieke Vlaamse groeperingen was het niet toepassen van de taalwetten. Alleen de wet op het taalgebruik in gerechtszaken (15 juni 1935) maakte hierop een uitzondering. Toch was ook hier de toestand niet volledig bevredigend. Op de plechtigheid tot herdenking van het vijftigjarig jubileum van de Konferentie der Vlaamse Balie te Antwerpen, voerde o.a. Prof. Em. Van Dievoet het woord. Hij wees erop dat de toestand te Brussel nog diende gewijzigd; dat art. 23 (mogelijkheid van Franse strafprocedure) zou moeten herzien worden; hij legde de klemtoon op de noodzakelijkheid van een magistratuur die meevoelde met de Vlaamse gemeenschapGa naar voetnoot(30). Vooral de wet op het taalgebruik in de besturen was het die aanleiding gaf tot menigvuldige klachten en, ten gevolge van de niet toepassing ervan (men denke daarbij ook aan de aktie van Grammens) leidde tot een eis van aanpassing van de centrale besturen door de zelfstandige inrichting van Vlaamse en Waalse besturen. Op het kongres van het v.v.p.o.b. in oktober 1937 werd deze eis gesteld met de overweging dat ‘de noodzakelijke strukturele hervormingen dienen te worden opgericht in Vlaams-nationale zin, met het oog op de volledige uitleving der Vlaamse volksgemeenschap’Ga naar voetnoot(31). Ook de Christen Bond van beambten en arbeiders in Openbare Dienst vroeg het taalevenwicht door splitsing van het ambtenarenkorps in een Vlaams en Frans kader, met bevoegdheid volgens de taalgrensGa naar voetnoot(32). Meer en meer werd daarenboven de aandacht gevestigd op de wanverhouding tussen Vlamingen en Walen in de centrale besturen. Men vond, van Vlaamse zijde, in het ministerie van buitenlandse zaken 240 ambtenaren ingeschreven op de Franse rol tegenover 29 Vlamingen en men kende in het hele korps slechts twee | |
[pagina 117]
| |
diplomatieke ambtenaren die Nederlands kendenGa naar voetnoot(33). Opzienbarend was, in februari 1938, de publikatie van de reeds vermelde brochure Vlaanderen het colonisatiegebied (2e uitg. febr. 1938, 55 blz.) waarin de inventaris werd opgemaakt van de verhouding Walen-Vlamingen in de grote kommissies die de ekonomische en sociale leiding hadden in het land. Het onderzoek van 101 kommissies gaf als resultaat, op een totaal van 1904 leden, 32% Vlamingen, 60% Walen en Brusselaars, 8% waarvan de onderzoekers de afkomst niet hadden kunnen vaststellen. Voor zover het mogelijk geweest was het onderzoek verder door te drijven wat voorzitters en sekretarissen betreft, kwam men tot 23% Vlamingen bij eerstgenoemden en 28% bij laatstgenoemdenGa naar voetnoot(34). Op 9 juli 1938 werd een delegatie van het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen ontvangen door eerste minister Spaak die, op de vraag waarover het ging, de lijst medegedeeld kreeg van de eisen van de kultuurverenigingen. Deze vroegen: de splitsing van het ministerie van openbaar onderwijs naar het voorstel van de Vlaamse Kultuurraad, als inleiding tot de splitsing van de andere departementen; amnestie voor alle Grammensgevallen; maatregelen om de bestuurstaalwet te doen toepassen. Daarbij verder: versterking van het recht der Kommissie voor Taaltoezicht; rechtmatige vertegenwoordiging van de Vlamingen in alle officiële en semi-officiële lichamen; hervorming van de Kommissie voor Statistiek en uitsluiting van de vreemdelingen bij de talentelling; het oprichten van een Vlaamse regionale zender in de hoofdstad waar reeds twee Franse zenders bestondenGa naar voetnoot(35). Enkele weken later (26 augustus) hadden de afgevaardigden van het Vlaams Verbond voor Brussel (J. Clottens, F. Brieven, H. Fayat en H. Tanrez) een onderhoud met de eerste minister en de ministers van openbaar onderwijs (Dierckx) en van ekonomische zaken (P. Heymans) om hun grieven voor te dragen in betrekking met de schooltoestanden in BrusselGa naar voetnoot(36). Zo bleef overal Vlaanderen met meer en meer klem, ontevreden en ‘eisende partij’. Van betekenis was dat deze beweging, met minder of meer heftigheid, gesteund was door heel de Vlaamse | |
[pagina 118]
| |
pers. Deze had een merkwaardige ontwikkeling genomen. Al zijn de opgegeven cijfers onbetrouwbaar en door de betrokkenen vaak vervalst om redenen van prestige en vooral van publiciteitsvoordelen, kon een ernstig ekonomist voor het jaar 1938 tot een schatting komen van 940.000 franstalige kranten per dag (te verhogen met 100.000 dagelijks uit Frankrijk ingevoerd), waartegenover reeds 720.000 nederlandstalige stondenGa naar voetnoot(37). Men mag van heel deze Vlaamse pers zeggen dat ze flamingant was, al ging dat van de grootste gematigdheid tot het heftige Volk en Staat. De meest verspreide onder deze kranten waren de groep van De Standaard-bladen; Het Laatste Nieuws; De Gazet van Antwerpen en De DagGa naar voetnoot(38). Daartegenover stonden, in Vlaanderen zelf, nog de franstalige en franskiljonse dagbladen Le Matin en La Métropole (Antwerpen), Le Bien Public en La Flandre Libérale (Gent) met een totale oplage van naar schatting 29.000 exemplaren per dag. |
|