Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
9. De Vlaamse nederlaag in de strijd voor amnestie - Wet van 11 juni 1937Wij zagen het vraagstuk van de amnestie einde 1933, begin 1934 het bestaan van het ministerie Theunis in gevaar brengen. Wij merkten hoe, na de persoonlijke tussenkomst van Koning Albert, de kalmte weer keerde. Het was uitstel, geen afstel. Na de verkiezingen van 1936 klonk de eis voor amnestie elke dag luider en luider. Op de IJzerbedevaart (23 augustus) kondigde het komitee aan ‘dat het de strijd op beslissende wijze zal inzetten, ten einde in de kortst mogelijke tijd volledige en onvoorwaardelijke amnestie van de Belgische staat af te dwingen... eerherstel zowel aan de eerlijke en heerlijke Vlaamse aktivisten als aan de stoere en ideaalgetrouwe IJzersoldaten’. In aansluiting hiermede deed Nieuw Vlaanderen (29 aug.) een oproep tot alle Vlaamse verenigingen en tot de pers om een gezamenlijke aktie voor amnestie te voeren. Half oktober kondigde De Standaard aan dat een volledig akkoord bereikt was tussen de katolieke Vlamingen en de Vlaamse nationalisten in de Kamers op een gemeenschappelijke tekstGa naar voetnoot(1). Het zou later blijken dat het bericht, in deze vorm althans, voortijdig was: er waren wel besprekingen gevoerd tussen nationalisten en katolieke Vlamingen over een gemeenschappelijke tekst en deze zou waarschijnlijk voorgedragen worden in de vorm van amendementen op het regeringsontwerp dat geen bevrediging schonkGa naar voetnoot(2). Inderdaad: de regering had ditmaal zelf het initiatief genomen en op 4 nov. 1936 een wetsontwerp voor amnestie ingediend waarvan de algemene strekking in de richting ging van een onvoorwaardelijke amnestie voor burgers en een gedeeltelijke voor militairen. Te noteren valt - ter wille van de latere gevolgen - dat ook de liberale minister van justitie Bovesse dit ontwerp ondertekend had. De liberale partij zou zich inderdaad met hand en tand tegen de amnestie verzetten. Er waren vooralsnog geen moeilijkheden, omdat de strijd tegen Degrelle op dat ogenblik alle krachten in beslag nam en naderhand Degrelle zelf hard beproefde toe te slaan. In de loop van deze Brusselse verkiezingscampagne was er daarbij ook gesproken geweest van beloften door minister Van Zeeland afgelegd inzake amnestie. Na de verkiezingen van 11 april begonnen dadelijk de moeilijkheden. Bovesse nam zijn ont- | |
[pagina 63]
| |
slag als minister. Officieel om gezondheidsredenen. Meer waarschijnlijk als gevolg van de houding van zijn partij in zake amnestie. Op 18 april gaf het permanent komitee van de partij aan een delegatie opdracht eerste minister Van Zeeland te gaan vinden om te vragen in de vervanging van minister Bovesse te voorzien door de benoeming van een andere Waalse liberaal en ook om mee te delen, dat de liberalen het wetsontwerp voor amnestie weigerden te aanvaarden. Een van de afgevaardigden was V. De Laveleye, voorzitter van de landsraad der liberale partij. Hij was geen parlementslid en ook geen Waal. Van Zeeland slaagde erin - of beging de fout - De Laveleye te overtuigen minister van justitie te worden. De liberale partij zou het hun beiden betaald zetten. Er kwam beroering in de openbare mening. In De Standaard (30 april) werd medegedeeld, dat Van Zeeland aan de liberalen hun vrijheid zou teruggeschonken hebben inzake amnestie en dat De Laveleye niet meer zou gebonden zijn door de teksten ondertekend door Bovesse. Anderzijds kwamen de fraternellen (u.f.a.c.) in aktie en kondigden tegen 2 mei een betoging aan in Brussel. Het werd geen grote optocht, maar het was slechts een begin. De Brusselse liberale federatie besliste het amnestieontwerp te bestrijden en de liberale landsraad verwierp het met een verpletterende meerderheidGa naar voetnoot(3). Ook de Katolieke Associatie van Brussel sprak er zich tegen uit. Als antwoord op de betoging van de fraternellen, riep het Verbond v.o.s. de Vlamingen op tot een manifestatie voor amnestie in Brussel op 23 mei 1937Ga naar voetnoot(4). Enkele dagen later deelde burgemeester Max mee dat de betoging verboden was. Er ging een storm op van protesten in de pers. v.o.s. deed een beroep op de Koning en besliste, dat de betoging toch zou doorgaan. De katolieke Vlaamse groepen van Kamer en Senaat namen positie voor de amnestie. In de socialistische kamergroep stonden Walen tegenover Vlamingen. Er werd geen definitieve beslissing getroffen. Het Liberaal Vlaams Verbond nam een voorzichtige motie aan. Het drukte de hoop uit ‘dat ook het amnestievraagstuk een oplossing zal krijgen die verenigbaar is met de aanhankelijk- | |
[pagina 64]
| |
heid aan de grondwettelijke instellingen van het land en bevorderlijk voor de algemene bevrediging’Ga naar voetnoot(5). Na een scherpe interpellatie in de Kamer waar de Vlamingen front vormden en onder de druk van de regering, trok burgemeester Max het betogingsverbod in. Het werd door een communiqué van het agentschap Belga in volgende bewoordingen meegedeeld: ‘op aanvraag van den Eersten Minister en rekening houdend met de wensen door al de groepen in de Kamer uitgebracht, heeft de burgemeester van Brussel besloten de betoging der Vlaamse oud-strijders op 23 mei toe te laten’Ga naar voetnoot(6). Enkele dagen later, op woensdag 19 mei, begon het debat in de Kamer over het wetsontwerp van de regering. Eerste minister Van Zeeland legde een uitvoerige verklaring af. Hij betoogde, dat het vraagstuk van de amnestie dringend gesteld was en legde uit waarom de regering het niet onopgelost had kunnen laten, terwille van de openbare mening in Vlaanderen en de ingediende wetsvoorstellen van de kamerleden Delwaide en Romsee. In zijn reeds bekend geworden trant en toon sprak de eerste minister daarbij over zijn eigen gewetenskrisis, waarbij hij tot het besluit gekomen was dat amnestie een nationale noodzakelijkheid geworden was. Hij verklaarde echter zich aan te sluiten bij het amendement van de kommissie dat de verkiesbaarheid van bepaalde kategorieën van veroordeelden uitsloot. Met betrekking tot het wetsvoorstel Blavier c.s. over de bestuurlijke amnestie verklaarde hij, dat de regering het niet kon bijtreden. Hij voegde er echter dadelijk aan toe, dat de minister van justitie suggesties zou doen aan de indieners van het wetsvoorstel. Hierop kwam, als naar gewoonte, een vloed van redevoeringen los. H. Borginon, namens de Vlaamse nationalisten, sprak bitter en scherp. In de loop van zijn redevoering herinnerde hij aan het woord van de pleitende advokaat in de zaak Dosfel, Frans Van Cauwelaert, die toen uitriep: ‘Daar is geen schuld in dezen mens’, wat aan Van Cauwelaert de gelegenheid gaf te verklaren dat hij deze uitspraak herhaalde voor de Kamer en voor heel het land. De socialistische leider Em. Vandervelde verklaarde partijganger te zijn van amnestie, maar vroeg aan de Vlaamse kamerleden het amendement van de kommissie te aanvaarden opdat geen Vlaamse meerderheid haar wil zou opdringen aan een Waalse minderheid. De Vlaamse socialist W. Eekelers zegde voorstander te zijn van | |
[pagina 65]
| |
volledige en onvoorwaardelijke amnestie, maar dat in de kommissie de noodzakelijkheid gebleken was een kompromis te sluiten. De minister van justitie De Laveleye, in aansluiting met eerste minister Van Zeeland, sprak over de bestuurlijke amnestie om insgelijks het wetsvoorstel Blavier c.s. te verwerpen. Hij ging er wel mee akkoord, dat het vraagstuk van de bestuurlijke amnestie niet geregeld was en dat er iets diende gedaan. Hij maakte daarbij onderscheid tussen vier soorten gevallen waarbij hij verklaarde de afstellingen, goedgekeurd door de kommissies Colson en Goddijn, te zullen handhaven. Voor de drie andere kategorieën zouden maatregelen getroffen worden (pensioen, wederindienstneming, rechtsherstel). Van liberale zijde hoorde men één stem voor amnestie, die van de Antwerpse liberaal BoeckxGa naar voetnoot(7). De volgende dag werd het debat voortgezet met een lange rede van Fr. Van Cauwelaert ten voordele van de amnestie. Naar aanleiding van de verklaringen van minister De Laveleye over de bestuurlijke amnestie en het wetsvoorstel Blavier c.s. vroeg hij de verwijzing van dit laatste naar de bijzondere kommissie ten einde de tekst ervan te vergelijken met de verklaringen van de minister. Na de spreekbeurt van Van Cauwelaert werd de duur van de tussenkomst beperkt tot 15 minuten. Nog tal van redenaars kwamen aan het woord, waaronder de rexistische afgevaardigde voor Gent, L. Duysburgh, die zich uitsprak voor amnestie. Verscheidene amendementen waren intussen ingediend wat tot gevolg had dat zij naar de kommissie werden verzonden en dat de voortzetting van het debat uitgesteld werd tot de volgende week. Op zondag 23 mei, drie dagen na dit debat in de Kamer, had te Brussel een indrukwekkende optocht plaats voor amnestie. Heel Vlaanderen was opgeroepen door het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen, de k.v.v., het k.v.o.h.v., het Bedevaartkomitee, de Katolieke Vlaamse Landsbond, het v.n.v., het Verdinaso, de Studentenverenigingen. De ramingen over het aantal manifestanten zijn, zoals gewoonlijk, zeer uiteenlopend. Veertigduizend marcheerders is een minimumschatting. Het bestuur v.o.s. opende de stoet. Daarna kwam het IJzerbedevaartkomitee, gevolgd door een groot aantal parlementsleden achter een groot spandoek ‘De Vlaamse parlementairen solidair met hun volk’. In | |
[pagina 66]
| |
een bont naast elkaar zag men er de leden van het direktorium der k.v.v. en Frans Van Cauwelaert naast Staf De Clercq, Sap, Delwaide, de rexist Duysburgh, de liberaal Boeckx en de socialisten Balthazar en Jamar. De pers telde 64 volksvertegenwoordigers en senatoren. Ook Dr. Borms was in de optocht. Er was maar één schaduwzijde aan deze laatste. Over het hele trajekt ervan waren de straten ontruimd en door een sterke politie en rijkswacht waren alle toegangswegen afgesloten, zodat de machtige stoet door een dode stad moest optrekken. Vlaanderen was eensgezind opgestapt. In welke geest en met welke wrok dat gebeurde, kunnen we best opmaken door een citaat uit het bekende Antwerpse manifest dat twee jaar later (febr. 1939) door Van Cauwelaert en Huysmans c.s. werd uitgegeven, naar aanleiding van de zaak Martens: ‘het Vlaamse volk leeft in de diepe overtuiging dat het aktivisme slechts het uitvloeisel is geweest van een eeuw verdrukking van Vlaanderen. De Vlamingen stellen vast dat, zo er dossiers bestaan ten laste van Vlamingen, welke in strijd gekomen zijn tegen deze verdrukking, een niet minder indrukwekkend dossier bestaat tegen de Vlaamse en niet-Vlaamse Belgen, welke de zwaarste fouten bedreven hebben tegen het Vlaamse volk’Ga naar voetnoot(8). De toestand was bijzonder gespannen in de Wetstraat. De liberalen bleven zich hardnekkig verzetten tegen het regeringsontwerp. Men vernam weldra, dat de regering de vertrouwenskwestie zou stellen op het amendement over de niet verkiesbaarheid van de ter dood veroordeeldenGa naar voetnoot(9). Op de algemene partijraad van de b.w.p. verdedigden Balthazar en Eekelers de amnestie, doch verklaarden zich bereid het amendement van de regering te aanvaarden. De partijraad besliste de parlementaire groep ertoe aan te zetten het amnestieontwerp met het amendement van de regering goed te keuren. Ook de Katolieke Vlaamse Kamergroep vergaderde (2 juni). Er bestond een grote meerderheid tegen het regeringsamendement. Van Cauwelaert verklaarde voorstander te zijn van onthouding. Er werd op deze eerste bijeenkomst geen beslissing genomen. Op een tweede vergadering vroegen Rubbens, Van Isacker en Van Cauwelaert de verminderde amnestiewet te aanvaarden ter wille van het regeringsbelang. Er werd gestemd. De uitslag gaf: voor het regeringsamendement 10 ja, 23 neen; | |
[pagina 67]
| |
voor onthouding 19 ja, 16 neen; voor de wet in haar geheel 20 ja en 9 voor onthoudingGa naar voetnoot(10). Op 2 juni werd in de Kamer gestemd. Het regeringsamendement (niet verkiesbaarheid van de ter dood veroordeelden) werd aangenomen met 94 voor, 75 tegen bij 26 onthoudingen. Het ontwerp in zijn geheel werd goedgekeurd met 95 stemmen voor en 75 tegen, bij 16 onthoudingen. De Vlaamse nationalisten en de rexisten hadden in groep tegengestemd. Het zou weldra blijken, dat dit evenwel niet dezelfde houding veronderstelde! In de k.v.v. dreigde een konflikt met de Katolieke Vlaamse Kamergroep: deze laatste had de direktieven van het Direktorium niet gevolgd. De sekretaris van de Katolieke Vlaamse Kamergroep, Edg. Maes, nam uit protest ontslag. Het Direktorium verklaarde de houding van de regering te betreuren en af te keurenGa naar voetnoot(11). Terwijl de Senaatsgroepen beraadslaagden, hadden in Brussel manifestaties plaats tegen de amnestiewet. Uit protest tegen de stemming in de Kamer wierpen een aantal vuurkruisers hun dekoraties op het graf van de Onbekende Soldaat. Deze manifestaties bleven zonder invloed op het lot van de wet die, zonder wijzigingen door de Senaat goedgekeurd, bekend is als de wet van 11 juni 1937 (Staatsblad van 13 juni). Krachtens deze wet werden de veroordelingen geschrapt in het strafregister van de veroordeelden zodat thans voor hen weer de mogelijkheid bestond tot voorwaardelijke veroordelingen. De interdikties, voorgeschreven door art. 31 van het Strafwetboek, vervielen. De veroordeelden kregen hun kiesrecht weer maar de ter dood veroordeelden bleven onverkiesbaar. Deze uitzondering was in feite gericht tegen één man: Borms. Men was overtuigd dat hij bij de volgende verkiezingen zou voorgedragen worden te Antwerpen - als hij dat wenste - en dat geen enkel Vlaams nationalist het tegen hem zou opgenomen hebben! Zoals gebruikelijk in alle andere amnestiewetten werden de veroordeelden niet hersteld in hun titels, graden, funkties, enz...Ga naar voetnoot(12). De beroering hield nog een tijdje aan in Brussel. Leden van de u.f.a.c. kwamen knielen op het graf van de Onbekende Soldaat om vergiffenis te vragen voor de goedkeuring van de amnestiewet. Op woensdag 23 juni kwam het tot ernstiger incidenten. Vuurkruisers betoogden opnieuw en konden, tegen een lijdzame politie | |
[pagina 68]
| |
en rijswacht in, de neutrale zone overrompelen. Onder de betogers bevonden zich een vijftal rexistische parlementairen. Toen het nieuws bekend werd, stuurde Staf De Clercq een telegram aan Leon Degrelle om mee te delen dat hij het akkoord v.n.v.-Rex, tot nadere opklaring van de verhoudingen, als geschorst beschouwde (24 juni). Degrelle betoonde dadelijk zijn instemming. De beroering te Brussel en in Wallonië bleef voortduren. In verband hiermee nodigde de Koning (2 juli) de vertegenwoordigers van de oud-strijdersverenigingen uit om hun een mededeling te doen. Ook v.o.s. was uitgenodigd en vertegenwoordigd door zijn sekretaris K. De Feyter. De Koning wees erop dat onze grondwet het referendum niet kende, dat hijzelf een konstitutioneel vorst was en niet kon of mocht ingaan tegen de wil van de meerderheid der natie zoals die op wettelijke wijze tot uiting kwam in het parlement. De amnestiewet is, verklaarde hij, geenszins een aanslag op de waardigheid van het land en de eer van onze oorlogshelden. Wat de bestuurlijke amnestie betrof kon er geen sprake zijn van terug te komen op de houding van Koning Albert en de beslissing genomen door de grote meerderheid van het parlement. De Koning eindigde met een beroep te doen op de gevoelens van eerbied voor de overheid en van tuchtGa naar voetnoot(13). Er heeft, na deze verklaring van de Koning nog wel een rouwstoet van de oud-strijders plaats gehad in Brussel op 8 juli, maar de agitatie was geluwd.
Intussen was de situatie van de regering Van Zeeland zeer kritiek geworden. Er was ten eerste de houding van de liberale partij die het hoofd eiste van De Laveleye en het ook bekwam. Er kwam daarnaast echter het verlies aan prestige van eerste minister Van Zeeland. Hij had de liberalen van zich afgestoten, de oud-strijders tegen zich in het harnas gejaagd, een groot gedeelte van de Waalse opinie tegen zich opgezet en dat alles zonder werkelijk de Vlamingen te winnenGa naar voetnoot(14). Nochtans zou de eerste minister niet vallen op de politieke vraagstukken maar, veel smadelijker voor hem, op het z.g. schandaal van de Nationale Bank. Het ligt niet in het kader van ons werk deze val van de afgod te beschrijven: het vraagstuk houdt in geen enkel opzicht enig rechtstreeks verband met de Vlaamse kwestie, tenzij men daarbij de vijandschap van Sap tegen Van Zeeland zou rekenen en als gevolg hiervan ook de felheid van De Standaard. Na de interpellatie van Sap op 16 | |
[pagina 69]
| |
maart waren de geruchten over dubieuze verhandelingen in de Nationale Bank niet meer van de lucht geweest. Zij kregen plotseling nieuw voedsel toen de rechtbank uitspraak deed in het proces ingesteld door G. Sap tegen volksvertegenwoordiger Bodart en duidelijk als haar mening te kennen gaf dat er onregelmatigheden in de bezoldigingen van de raad van beheer voorkwamen (vonnis van 6 juli)Ga naar voetnoot(15). Nu was de steen aan 't rollen. Begin september werden de Kamers bijeengeroepen in buitengewone zittijd. Van Zeeland kreeg het gevraagde vertrouwensvotum, doch het werd hem maar gegeven op voorwaarde dat hij zijn ontslag zou indienen. Het vertrouwensvotum was, zoals ik het in de Kamer in mijn spreekbeurt uitdrukte, de laatste sigaret die aan de ter dood veroordeelde wordt gegund vóór de executie. Uiteindelijk, op 25 oktober, was het zover gekomen. Paul Van Zeeland verdween uit de politieke arena onder omstandigheden die lieten veronderstellen dat hij nooit meer een politieke rol zou spelenGa naar voetnoot(16). Sap, die door de katolieken de woestijn was ingestuurd, werd begin maart 1938 door de rechterzijde gevraagd opnieuw aan haar vergaderingen te willen deelnemen. Een jaar later was hij minister in het tweede ministerie Pierlot (18 april 1939). |
|