Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Hoofdstuk VIII / De verkiezingen van 24 mei 1936De verrassende uitslag van de verkiezingen van 1936 ligt besloten in de geschiedenis van de voorgaande legislatuur waarvan wij getracht hebben de hoofdtrekken te schetsen. Hoe moeilijk het is een diagnose te stellen van de eigen tijd, mag wel blijken uit de verwachtingen waarmee men van verschillende zijden de verkiezingen tegemoet zag. De regeringspartijen schenen bij de aanvang van de verkiezingscampagne, geen overdreven vrees hoeven te koesteren. Er zou voor hen wel zetelverlies zijn, maar dit zou psychologisch gekompenseerd worden door het feit dat het aantal volksvertegenwoordigers nu aangepast werd aan de volkstelling van 1930: het werd gebracht van 187 op 202Ga naar voetnoot(1). Er waren dus 15 zetels bijgekomen. De grote partijen leefden in de verwachting dat het niet eens de volle pot zou zijn van hun verlies. Zij meenden gerust te mogen wijzen op het werk van de ploeg Van Zeeland-De Man die ongetwijfeld op het ekonomisch vlak flink gepresteerd had. Zij verloren daarbij echter een paar feiten uit het oog. Ten eerste: er was onmiskenbaar een opleving in de ekonomische sektor waar te nemen, maar men was nog ver van de top en er bleven tienduizenden misnoegden over die in de krisis waren ten onder gegaan of die er nu nog de gevolgen van droegen. Het axioma: het geheugen van de kiezer reikt niet verder als zes maanden, was hier niet van toepassing. Ten tweede: een agitator van buitengewoon formaat, Leon Degrelle, had er voor gezorgd dat de schandalen niet vergeten werden. De 8ste mei 1936, op de vooravond van de verkiezingen, kwam de uitspraak in de zaak Segers contra Degrelle, verpletterend voor de aanlegger! Het diskrediet was op menig politicus gevallen. Daarbij kwam nog dat, bij de ontbinding van de Kamers, de parlementaire onschend- | |
[pagina 207]
| |
baarheid opgeheven was. Men vernam, in volle verkiezingscampagne, dat de oude Anseele, met vier andere beheerders van de Bank van de Arbeid, in beschuldiging gesteld was en dat verschillende katolieke parlementsleden ondervraagd werden in verband met de Algemene BankverenigingGa naar voetnoot(2). In het Vlaamse land zagen wij daarbij, sedert enkele maanden, de ontevredenheid bij het vlaamsgezinde gedeelte van de bevolking - en dit was elektoraal niet te onderschatten - onrustwekkend stijgen. Wat zou dat alles geven? Er bestond bij niemand twijfel er over dat de Rexistische partij - als men het samenraapsel dat op de kandidatenlijsten voorkwam zo mag noemen - beslist een zekere bijval zou vinden. In de laatste weken vóór de verkiezingen groeide de ongerustheid aan bij de oude partijen: men begon een ware Rex-koorts in het land waar te nemen. In hoever de algemene ontevredenheid ook de Vlaamse nationalisten zou ten goede komen, was onzeker. Van de kant van Van Severen was wel niets te vrezen, eng elektoraal gezien, maar de vraag bleef toch gesteld in welke mate het bestaan van het Verdinaso zou afbreuk doen aan de Vlaams-nationale lijsten, algemeen beschouwd als v.n.v.-lijsten. Hier was de toestand onzeker. Het v.n.v. - teoretisch en volgens de dogmatici geen partij - moest hier een moeilijke kaap omzeilen. Op een voorbereidende kiesvergadering kwam Leuridan met het voorstel af zich niet verder vuil te maken aan de Belgische parlementaire aktie. Het v.n.v. moest, volgens hem, lijsten voordragen met kandidaten die, plaatselijk of gewestelijk, populair waren maar die, als ze eens gekozen waren en de grondwettelijke eed hadden afgelegd, hun volledige parlementaire vergoeding aan het Verbond zouden afstaan en slechts van tijd tot tijd in het parlement zouden verschijnen om er dan een principiële verklaring af te leggen of een revolutionaire redevoering te houdenGa naar voetnoot(3). Het was de metode waarvan Van Severen voorstander was in 1930, toen het Verdinaso nog niet bestond. Het plan Leuridan werd dadelijk gekelderd. Het maakte des te minder kans, omdat het in West-Vlaanderen, bij zijn natuurlijke bondgenoot R. Tollenaere, in zeer slechte aarde viel. Tollenaere moest lijsttrekker worden in Roeselare-Tielt en hij had maar een ernstige kans indien hij, zoals Elias gedaan had in 1932, een alliantie kon sluiten met de familie Delille waarvan het week- | |
[pagina 208]
| |
blad 't Getrouwe Maldeghem even sterk verspreid was in West- als in Oost-Vlaanderen. Men vond vrij snel de oplossing van het probleem hier en elders: de vorming van een Vlaams-nationaal Blok waarop geen v.n.v.-criterium werd toegepast voor de kandidaten. Onder deze omstandigheden scheen de elektorale situatie gunstiger als in het jaar 1932. Er waren geen scheurlijsten, met uitzondering van het arr. Aalst waar Van Opdenbosch een poging deed om de oude Daensisten om zich heen te scharen. Hij werd in deze poging gesteund door Hector Plancquaert, de enige overlevende Daensistische voorman uit de vooroorlogse periode. In Antwerpen was er ditmaal ook maar één lijst, maar het was er een treurige geschiedenis geweestGa naar voetnoot(4). Ze heeft zich afgespeeld als volgt. Kort na 15 maart vroeg H. Van Puymbrouck aan H. Borginon, dat hij zijn kandidatuur in Antwerpen zou laten voordragen, omdat een akkoord aldaar tussen v.n.v. en Vlaamse Front op een gemeenschappelijke plaatselijke kandidaat uitgesloten was. Borginon reageerde gunstig, maar stelde in een memorandum van 23 maart zijn eisen. Deze waren zo drastisch dat De Clercq zelf erop reageerde en verklaarde, dat ze het voor zeven tiende aan het v.n.v. onmogelijk maakten nog verder aan te dringen op zijn kandidatuur, aangezien zijn eisen erop neerkwamen het standpunt van het v.n.v. uit te sluiten van de Kamertribune (brief van 25 maart). Toch scheen de zaak in orde te zullen komen, toen zich een nieuwe, zeer ernstige verwikkeling voordeed. Borginon had vernomen dat Tollenaere, die een tijdlang aktief geweest was in het arrondissement Mechelen, kandidaat werd in Roeselare-Tielt. Hij vernam tevens, dat Ward Hermans lijsttrekker zou zijn te MechelenGa naar voetnoot(5). Hij schreef dadelijk aan Staf De Clercq dat hij, in een dergelijk geval, geen kandidaat zou zijn te Antwerpen, omdat hij niet wilde apparenteren met een lijst Ward Hermans (brief van 9 april). Zoals vroeger overeengekomen, was Ward Hermans inderdaad lijsttrekker in Mechelen. Borginon trok zijn eigen kandidatuur terug. Men zat in het slop: Antwerpen had geen eenheidskandidaat meer. Er scheen geen uitweg. Toen werd een laatste vergadering belegd te Brussel met o.a. Borginon, Van den Berghe en | |
[pagina 209]
| |
Elias enerzijds en een delegatie uit Antwerpen, geleid door Dr. Borms, anderzijds. Er werd te vergeefs bij Borginon erop aangedrongen op zijn beslissing terug te komen. Hij bleef hardnekkig weigeren. Toen stond Dr. Borms op. Hij herinnerde aan zijn eigen offer. Hij verklaarde bereid te zijn nogmaals zijn vrijheid en zelfs zijn leven te geven, als daardoor de eendracht in Antwerpen kon worden hersteld. Hij bezwoer Borginon de aangeboden kandidatuur te aanvaarden. Er volgde een ogenblik van spannende stilte. Iedereen voelde dat het beroep van Borms op Borginon geen retoriek was of valse patos. Het zwaarste zedelijk gezag in Vlaanderen was in de schaal geworpen. Borginon gaf toeGa naar voetnoot(6). Borginon had toegegeven, maar hij bleef zwaar gegriefd. Hij schreef aan Staf De Clercq ... ‘dat ik in de smadelijkste voorwaarden, de kandidatuur te Antwerpen heb aanvaard, omdat uw schitterend beleid ons in een straat zonder eind had geholpen... indien ik verkozen word, en ik zou straks het tegendeel gaan wensen, ben ik vast besloten het v.n.v. niet meer te kennen noch het in iets te ontzien, verre ervan dat ik er mij in de minste mate solidair zou mede achten’ (brief van 29 april 1936)Ga naar voetnoot(7) Borginon is zijn woord gestand gebleven, al was hij, voor de buitenwereld, niets anders als een lid van de beweging die min of meer in de oppositie stond. Zoals de zaken uiteindelijk kwamen te staan, waren de verwachtingen niet te hoog gespannen, ook niet bij velen in het v.n.v. Borginon, in zijn memorandum van 23 maart, sprak van 15 zetels die hadden kunnen veroverd worden, als de Vlaamse nationalisten hun agitatorische krachten niet hadden verspild aan utopische denkbeelden en daardoor alle kontakt met de massa niet hadden verloren: men zou zich thans mogen gelukkig achten met de status-quo. Frans Daeseleire, een van de onderhandelaars van het v.n.v. in Antwerpen, drong bij Borginon erop aan te apparenteren met Ward Hermans. Zijn argument was: er is maar één kans op honderd dat Ward Hermans te Mechelen gekozen wordt en Borginon zal de stemmen aldus naar Antwerpen overhevelenGa naar voetnoot(8). Een dergelijke berekening getuigde niet van hooggespannen verwachtingen! Volgens de redakteuren van Nieuw Vlaanderen gaf men, in de openbare mening, een drietal zetels winst voor de Vlaamse nationalistenGa naar voetnoot(9). Ik herinner mij, per- | |
[pagina 210]
| |
soonlijk, een gesprek met volksvertegenwoordiger Aug. Balthazar uit Gent, waarin hij mij als zijn overtuiging uitdrukte dat het Vlaams nationalisme bij de aanstaande verkiezingen zou weggeveegd worden. Een der stichters van het v.n.v., Paul Beeckman, in een lezing in beperkte kring, schreef het v.n.v. af als de geestelijke stroming die de beste elementen uit alle kringen zou hebben kunnen meeslepen naar de verwezenlijking van een ideaal: ‘het v.n.v. - verklaarde hij - had een beweging kunnen worden, doch heeft zijn kansen verkeken; het is in zich verdeeld en zonder leidingGa naar voetnoot(10).’ Ik kan getuigen dat de leiding van het v.n.v. dit pessimisme niet deelde, maar integendeel overtuigd was dat door deze verkiezingen het v.n.v. zijn kans kreeg om door te breken. De leiding wist - naast alle tekortkomingen - wat er bereikt was in maandenlange, stille organizatie. Ze wist dat bij de gewone militant het vertrouwen teruggekeerd was. Ze had experimenten van propaganda gedaan die het bewijs leverden dat over heel het land de machine weer gesmeerd liep. Ze wist, dat als er nog ruzie gemaakt werd aan de toppen de gewone man weer bereid was te marcheren. Deze overtuiging is het die de hele kombinatie van de verkiezingsallianties en van de kandidaten heeft bepaald: de meest stemmenaanbrengende man op elke plaats, omdat de verkiezingsoverwinning de neerslachtigheid van de enen en het gebrek aan geloof bij de anderen, moest omzetten in nieuwe strijdvaardigheid en aanvalskracht.
In deze voorwaarden en met deze mentaliteit werd de avond van 24 mei 1936 afgewacht. Het was een politieke aardschok. Alle voorspellingen vielen als kaartenhuisjes in mekaar. Niettegenstaande er 15 kamerzetels meer te verdelen waren, verloren de drie regeringspartijen zetels: de katolieke partij was het zwaarst getroffen: 63 tegen vroeger 79; de liberalen 23 tegen vroeger 24; de socialisten 70 tegen vroeger 73. De Vlaamse nationalisten verdubbelden hun vertegenwoordiging: van 8 op 16 zetels. De kommunisten sprongen van 3 op 9 zetels. De rexisten behaalden een sukses dat als een politieke aardverschuiving mocht beschouwd worden: 21 zetels. Het was de eerste maal in de Belgische politieke geschiedenis dat een partij zonder verleden een dergelijk sukses kende zonder dat het kiesstelsel veranderd was. De Rexisten had- | |
[pagina 211]
| |
den het schallend uitgeschreeuwd: Rex vaincra! De voorspelling was bewaarheid. Onderzoeken we de uitslagen voor wat het Vlaamse land betreft, dan stellen we vast dat de verhoudingen er de volgende geworden waren wat de verdeling van de zetels betreft: katolieken 41; liberalen 10; socialisten 28; Vlaamse nationalisten 14; rexisten 3. Drie opvallende feiten treffen ons daarbij: de kommunisten, die in Brussel en Wallonië van 3 zetels op 9 sprongen, hadden in Vlaanderen geen vaste grond onder de voeten gekregen; de Vlaamse nationalisten sprongen over het hoofd van de liberale partij naar de derde plaats; de rexisten behaalden slechts drie zetels. Dit laatste resultaat was echter bedrieglijk: zij haalden deze drie zetels met ongeveer 72.000 stemmen d.w.z. met een totaal dat gelijkwaardig was aan zes zetels. Voor wie de verrassingen kent van het systeem der lijstenkoppeling en van de verdeling der zetels was het duidelijk dat ook in Vlaanderen Rex een bedreiging was voor de andere partijen. De leiding van het v.n.v. zou er, in de volgende maanden, terdege rekening mee houden in haar politiek. Een nader onderzoek van de uitslag behaald door de Vlaamse nationalisten leidt tot volgende vaststellingen. Het aantal stemmen uitgebracht op Vlaamse nationalistische lijsten was gestegen van 130.755 tot 168.355. In al de Vlaamse arrondissementen hadden de Vlaamse nationalisten stemmen bijgewonnen, met uitzondering van Antwerpen, Aalst en Dendermonde. Te Antwerpen behaalden zij 10.584 stemmen (5,19%) tegen 11.184 (scheurlijst inbegrepen) of 5,53% in 1932. Meer als een derde van de kiezers was weggevallen sedert 1929, hoogtepunt van de frontpartij (16.524 stemmen of 8,89%). Het argument van de zesduizend katolieke kiezers die de vrijzinnige Vos in de steek hadden gelaten scheen hier wel, met de katolieke Borginon aan het hoofd van de lijst, een zware deuk te hebben gekregen. Of moet men rekening houden met het feit dat de katolieke Vlaamse voorman Van Cauwelaert, hatelijk aangevallen door de Waal Degrelle, niet minder als 20.429 voorkeurstemmen wist te behalen? In Aalst behaalde de scheurlijst Van Opdenbosch 897 stemmen. Het was het einde van de Daensistische partij. Het was evenwel bedenkelijk, dat men ook daar het dieptepunt van 1932 niet had kunnen overwinnen. Te Dendermonde viel men van 4.435 stemmen in 1932 op 3.322. Ook in verschillende andere arrondissementen was de aanwinst zeer klein: Kortrijk 4.496 tegen 4.024; St.-Niklaas 5.507 tegen 5.158. Te Brussel gaf de lijst Staf De Clercq 20.139 stemmen en een tweede gekozene (Karel Lambrechts) tegen 13.693 in het j | |
[pagina 212]
| |
1932. Gaan we de resultaten na van de percenten der geldige stemmen, dan vinden wij voor de Vlaamse nationalisten meer als 20% te Turnhout, Oostende, Hasselt en Tongeren; meer als 15% te Brugge, Roeselare, Aalst, Gent en in het huidige Halle-Vilvoorde; meer als 10% te St.-Niklaas. De hoogste percenten werden behaald in Turnhout met Thomas De Backer (25, 79), in Oostende met Jeroom Leuridan (20, 70), in Ieper met Butaye (28, 88), in Hasselt met H. Ballet (22, 48) en in Tongeren met Romsee (25, 78). Het was duidelijk dat de Vlaamse nationalisten in verschillende arrondissementen, een geduchte macht vormden. Het viel nu te bezien wat de leiding van de beweging er verder zou van maken. |
|