Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Hoofdstuk VII / De groei van de zelfstandigheidsgedachte (1929-1936)Wat reeds zichtbaar was in de periode 1921-1928, nl. de groei van de zelfstandigheidsgedachte, zowel in de oprichting van eigen Vlaamse verenigingen, buiten elke medezeggenschap om van Brusselse komitees of van anti-Vlaamse invloeden, als in een steeds sterker wordend Vlaams bewustzijn dat vreemd is aan alle Belgische bezieling, wordt in de periode 1929-1936 en vooral na 1932 een verschijnsel dat meer en meer de aandacht gaande maakt. Uit wat voorafgaat zal men wel hebben kunnen besluiten dat het Vlaams nationalisme in deze jaren een groeiproces doormaakte, een puberteitskrisis, als men wil. Tot een volledig evenwicht der krachten is het nog niet gekomen, doch men ziet duidelijk de hoofdtrekken die het onmiskenbaar onderscheiden van het Vlaams Belgicisme. Deze zijn: ten eerste de wil om een politieke Vlaamse formatie te behouden; ten tweede de overtuiging dat de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk in België onmogelijk is in het kader van de unitaristische staat; ten derde de overtuiging van de noodzakelijke kulturele eenheid, op zijn minst genomen, van Groot-Nederland of Dietsland, op basis van de volkseenheid. Indien de Vlaams-nationalistische partijen nog hun innerlijk evenwicht niet hebben bereikt, indien zij door verscheurdheid de indruk geven van politieke machteloosheid, dan neemt dit alles toch niet weg dat, juist in de jaren 1929-1936 en vooral na 1932 de grondgedachten van het Vlaams nationalisme meer en meer Vlaanderen veroveren. Er is, in de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte, een nieuwe periode aangebroken. De drie grote taalwetten zijn veroverd: de Universiteit te Gent - het symbool - is Nederlands van taal; de waarborgen zijn geschapen om lager en middelbaar onderwijs te vernederlandsen; de mogelijkheid bestaat om de administratie in Vlaanderen Nederlands te maken. Nu komt echter een nieuwe tijd: men gaat zich bezinnen op de gevolgen, zowel van de toepassing als van de niet-toepassing van de taalwetten en men ontdekt in de gevolgen zelf van dat onderzoek nieuwe perspektieven, nieuwe mogelijkheden, nieuwe | |
[pagina 178]
| |
noodwendigheden. Steeds is het aldus gegaan in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging: elke nieuwe verovering stelde onafwendbaar de vraag naar de gevolgen ervan en naar de nieuwe revindikaties die eruit voortvloeiden. Vooraleer deze ontwikkeling in haar grote trekken te schetsen, willen wij - zoals wij het deden voor de vorige periode - een overzicht geven van de groepering der krachten in eigen Vlaamse d.w.z. vlaamsgezinde organizaties. De ekonomische krisis heeft hier in de jaren 1931-1935 haar weerslag gehad, doch niet in dergelijke mate, dat het Vlaamse verenigingsleven eraan ten onderging. De oudste van deze organizaties, het Willemsfonds, bleef verder bestaan, al kunnen we bezwaarlijk zeggen dat er een grote invloed van uitging. Het werd met de dag hachelijker voor de Vlaamse liberalen in de partijorganizatie. Het Willemsfonds was wel zelfstandig, maar het bleek zo nauw aan de partij gebonden dat het onvermijdelijk ook de weerslag onderging van de positie der vlaamsgezinden in de partij. Zeer energiek was dan ook het optreden van het Willemsfonds niet. De vereniging had aldus wel haar akkoord betuigd met de Vlaamse betoging in Brussel, in maart 1935, maar met de restriktie dat het woord ‘amnestie’ zou vervangen worden door ‘rechtsherstel’. Het had ook aanvaard dat alleen de Leeuwenvlag (en niet de Belgische) in de stoet zou meegedragen worden, maar als puntje bij paaltje kwam, liet het Willemsfonds toch verstek gaanGa naar voetnoot(1). Het Davidsfonds bleef een bloeiende vereniging, aktief in het Vlaamse kultuurleven, en het liet zich daarbij gelden als pressiegroep in de politiek. Het had echter zwaar te lijden onder de ekonomische krisis. Zijn ledenaantal was gestegen van 45.654 in het jaar 1928 om een hoogtepunt te bereiken in 1932 met 75.648 leden. In het jaar 1933 liet zich een inzinking voelen die aanhield tot in 1936 toen de vereniging haar dieptepunt bereikte met 67.570 leden. In 1939 had het Davidsfonds nog niet het cijfer van 1932 weer bereikt: het raakte toch tot 74.176 leden. Het Verbond v.o.s. ging, vanaf 1932, een nieuwe bloei tegemoet. Zoals wij hierboven reeds aantoonden, nam het de leiding van een nieuwe volksagitatie tegen het Frans-Belgisch militair akkoord en hielp het hierdoor een Vlaamse stempel zetten op de Belgische buitenlandse politiek. De Bedevaarten naar de IJzer bleven elk jaar de massa aantrekken. Bleef het vrijzinnige Vlaanderen nog steeds afzijdig, toch was de IJzer- | |
[pagina 179]
| |
bedevaart een vertoon van Vlaamse macht en solidariteit. Wij hebben reeds het dreigend dramatisch verloop van de bedevaart van 1930 vermeld. Met de jaren werd de toon van de toespraken van Prof. Daels scherper in hun aanklacht tegen de woordbreuk ten aanzien van de gesneuvelden aan de IJzer. In 1935 hoorde men deze bittere woorden: ‘Nu ligt Vlaanderen ontredderd en daadloos verdeeld. Vlaamse instellingen werden gewurgd door de machtsgreep van de Belgische en Brusselse centralizatie: voormannen, geboeid aan de redding van geldelijk bezit, zaaiden bittere ontgoochelingen; zij susten hun eigen volk in de slaap en verloren hun strijdend gezag tegenover de staatsmacht, die weer driester optreedt, en de dualiteit, waaruit dit land bestaat, ongestraft ten nadele van de Vlamingen, miskent. Zij die het Vlaanderen van de bloedgrachten in de rug hebben geschoten en zijn schoonste zonen hebben doen verbannen en folteren, spelen nu voor vaderlanders, genieten van hoge officiële vriendschap en grijpen naar de macht om Vlaanderen in zijn opstanding te doden’. Onder de Vlaamse kultuurverenigingen hield de Vlaamse Toeristenbond, ook in de krisisjaren, schitterend stand. Op 7 juni 1930 kon de vereniging haar honderdduizendste lid inschrijven. In dat zelfde jaar kende ze een aanwinst van meer als negentienduizend leden. Een poging om een Vlaams Aardrijkskundig Genootschap op te richten mislukte evenwel. In 1931 en 1932 zien we het aantal leden nog aanmerkelijk stijgen. Er deden zich, ten gevolge van de ekonomische krisis en van de gespannen internationale toestand, moeilijkheden voor die echter werden overwonnen. Buiten zijn toeristische aktiviteit nam de v.t.b. ook een zeer kordate houding aan op zuiver kultureel en Vlaams gebied, alleen of in verstandhouding met de andere grote kultuurverenigingen. In het Vlaams Economisch Verbond werd, na het overlijden van Lieven Gevaert († op 2 febr. 1935) het vraagstuk gesteld van een nieuwe koers, na de verkiezing van Bald. Steverlynck tot voorzitter. Deze wilde het hele Vlaamse bedrijfsleven organizeren in de schoot van het v.e.v. en daarom zijn aktieterrein uitbreiden tot organizaties die op Vlaams gebied beslist te wensen overlieten. Aldus had in januari 1936 de aansluiting plaats van de Association des Groupements Textiles de Belgique (a.g.t.b. = Verbond der Textielgroepen van België) met ongeveer 700 leden, waarvan een groot aantal ver van vlaamsgezind waren. Tegenover het Verbond der Belgische Nijverheden, het z.g. Comité Central Industriel (c.c.i.) was de macht van het v.e.v. nog klein. Het c.c.i. telde ongeveer tweehonderd aangesloten beroepsverenigingen; het | |
[pagina 180]
| |
v.e.v. ongeveer zestig, waarvan alleen de a.g.t.b. werkelijk representatief was. De nieuwe politiek zou in de volgende jaren aanleiding geven tot heel wat diskussies in de schoot van het v.e.v.Ga naar voetnoot(2) Naast deze reeds jaren bestaande verenigingen die door de duur van hun bestaan hun levenskracht hadden bewezen, kwamen in deze periode 1929-1936 nog tal van andere tot stand waarvan wij het bestaan niet steeds verder hebben kunnen volgen, omdat dit onze studie tot een detailwerk zou hebben gemaakt. Een paar nieuwe verenigingen of initiatieven vragen echter speciaal onze aandacht. Er is in eerste instantie de Vlaamse Ingenieursvereniging (v.i.v.). Ze kwam tot stand op 23 dec. 1928 en kreeg de praktische medewerking van het v.e.v. De initiatiefnemers waren Ir. R.F. Van Boxtaele en vooral Ir. O.F. Mariman, deze laatste een ex-gandavensis die zijn diploma haalde in Delft. De stichting van deze vereniging was een zeer gewaagde onderneming. De Belgische ingenieurs waren tot nu toe verenigd in de Fédération des Associations des Ingénieurs Belges die zelf samengesteld was uit de ingenieursverenigingen van de verschillende universiteiten. Deze wereld was volledig verfranst, al waren er natuurlijk ook wel enkele vlaamsgezinde ingenieurs. Men moest bij de leden van deze verschillende groepen, die men nu samen wilde brengen in een Vlaamse vereniging, de tegenzin overwinnen om zich los te maken uit hun oud universitair verband en het was duidelijk voor de stichters, dat een dergelijke onderneming geen kans had op slagen als het voor de meeste leden een breuk met dit verbond betekende. Daarbij kwam nog dat, met uitzondering van een paar industriële ondernemingen (waarbij Gevaert-Photoprodukten en de Bell Telephone M. Cie dienen vermeld) en van grotere Vlaamse steden, de werkgevende industrie nog bijna totaal verfranst was niet alleen naar de taal, maar ook naar de geest. De v.i.v. heeft deze moeilijkheden weten te overwinnen, maar de zeer speciale voorwaarden waarin de groei van de vereniging moest geschieden, leggen ook uit waarom de v.i.v. in de Vlaamse kulturele beweging meer op de achtergrond diende te blijven als de andere verenigingen. De verdienste ervan was er niet minder groot om en we moeten de stichters ervan om hun voorzichtigheid prijzen. Een gelukkig samentreffen voor hen was natuurlijk de groeiende vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen en vooral de vernederlandsing van de Universiteit Gent. De v.i.v. is een dam geweest tegen de verdere verfransing van de industrie in Vlaan- | |
[pagina 181]
| |
deren, van boven uit naar beneden. In juli 1937 telde de vereniging 538 leden. Ze gaf een prachtig maandblad uit, het Tijdschrift van de Vlaamsche IngenieursverenigingGa naar voetnoot(3). Een tweede nieuw initiatief, waarop speciaal de aandacht dient gevestigd, zijn de Vlaams-nationale Zangfeesten. De oorsprong ervan was vrij bescheiden. Op 25 jan. 1931 had in Antwerpen een vergadering plaats van afgevaardigden der drie Vlaams-nationale zangkringen van die provincie om een plan te bespreken tot organizatie van Vlaams-nationale zangfeestenGa naar voetnoot(4). Het voorbeeld van de andere nationale bewegingen in het buitenland werkte hier stimulerend evenals, zonder twijfel, de traditie van Peter Benoit. In mei daaropvolgend werd door de kranten een oproep gepubliceerd. Het is echter pas op 9 juli 1933 dat het eerste Vlaams-nationaal zangfeest plaats had in Antwerpen, in de Handelsbeurs, met als feestredenaar Herman Vos. De voorzitter van de vereniging was Karel Peeters, bestuurslid van het Vlaamse Front. Vanaf het derde feest echter, in 1935, met als spreker Floris Van der Mueren, werd door de inrichters het karakter van de zangfeesten breed genoeg opgevat om er een algemene manifestatie van te maken waarin alle Vlamingen elkaar konden weervinden en hun overtuiging en geestdrift, in min of meer geslaagde samenzang, konden uitgalmen. Naast deze grote verenigingen en deze massa-bijeenkomsten krijgen wij verder de bonte lijst van de Vlaamse initiatieven, alle opgevat in dezelfde geest: zelfstandig Vlaams en vrij van verfransende Belgische geest. Het is een kleurrijke mengeling die wij kronologisch even overzien: de reeds van oudsher bestaande Vlaamse Wetenschappelijke Kongressen die elk jaar nieuwe afdelingen zagen ontstaan en waar Dr. Jef Goossenaerts steeds in alle richtingen naar nieuwe initiatieven bleef zoeken (de v.i.v. was er één van); de Vereniging tot bevordering van het Vlaamse Boekwezen (1929) die in 1930 het eerste Boek in Vlaanderen uitgaf en in 1932 de eerste Vlaamse Boekenbeurs organizeerde. Dat gebeurde op een gebied waarin de toestand nog zeer onbevredigend was. Het lezend publiek was aangegroeid, zowel door de leerplicht als door de vernederlandsing van het onderwijs, maar de uitgeverij en de boekhandel waren sterk ten achteren gebleven. Er was organizatie noch vakmanschap. Van nu afaan zou hierin vlug verbetering | |
[pagina 182]
| |
komenGa naar voetnoot(5). Wij vinden verder: de Vlaamse Accountantsvereniging, in 1929 gesticht en tevens als afdeling aangesloten bij het v.e.v., maar waarvan de officiële stichtingsvergadering pas op 10 mei 1931 plaats hadGa naar voetnoot(6); De Vlaamse Voetbalbond (1929) met vanaf 1930 zijn wekelijks orgaan De Kampioen die er echter niet in slaagde de Belgische Voetbalbond van het veld te dringenGa naar voetnoot(7); de Vlaamse Dierenartsvereniging (19 april 1931) gesticht op een ogenblik dat in principe de vernederlandsing vast stond van het veeartsenijkundig onderwijs, doch toen men nog in het onzekere verkeerde over de vestiging ervan in Gent of in Kuregem; het Vlaams Koloniaal en Overzees Verbond (7 juni 1932) waarvan het twijfelachtig is of het ooit heeft geleefd; een eigen Vlaamse Esperantistenvereniging; het Vlaams Instituut voor Volksdans en Volksmuziek (v.i.v.o.) onder leiding van Ir. Edg. Wauters, gesticht in 1935 met als orgaan De Speelman; de Vereniging voor Wetenschap (jan. 1935) bedoeld als een centrale waarvan elke impuls zou uitgaan voor wetenschappelijk werk; het Scharpéfonds (22 juni 1935) gegroeid uit het ‘Studiefonds voor de Kinderen van getroffen Vlamingen’, na de oorlog opgericht door de professoren Vliebergh en Scharpé. De bedoeling was te hulp te komen aan de kinderen van verdienstelijke Vlamingen om hen toe te laten verder te studerenGa naar voetnoot(8). Op 15 april 1936 werd het Ekonomisch technologisch instituut, als eerste van deze aard in België, opgericht door het v.e.v. Het stelde zich ten doel de ekonomische en technologische vraagstukken te bestuderen. Wij kunnen er niet aan denken een overzicht te geven van wat er in deze jaren verscheen aan wetenschappelijke werken in het Nederlands, aan wetenschappelijke tijdschriften, oude of nieuwe. Nog meer is het uitgesloten het literair en artistiek leven hierbij te betrekken. Wij willen daarop echter twee uitzonderingen maken, omdat ze in hun genre veelbetekenend zijn. Het eerste is het verschijnen, vanaf 11 okt. 1931, van een Rechtskundig Weekblad, weldra | |
[pagina 183]
| |
geflankeerd door een rechtskundige biblioteek. De uitgave ervan was beslist in de schoot van de Vlaamse Konferentie der Balie van AntwerpenGa naar voetnoot(9). De grote verdienste van deze uitzonderlijke onderneming - vier jaar voor de vernederlandsing van het gerecht bij de wet - komt toe aan Mr. René Victor. Het tweede is de groei van de Volksuniversiteit Herman Van den Reeck in Antwerpen die op 8 sept. 1931 - zij bestond reeds jaren - opgericht werd als vereniging zonder winstoogmerk. Als we de prospectus voor het schooljaar 1932-1933, met de zeer indrukwekkende lijst van de raad van beheer en die van advies doorbladeren, stellen we vast over welke intellektuele rijkdom het Vlaams-nationalisme in Antwerpen nog beschikte, op de vooravond van de diepste politieke depressie. Wij voelen er ons ook toe verplicht nog even te wijzen op de lotgevallen van het Vlaamse Volkstoneel dat, zoals wij zagen, in de jaren 1928-1929 in het brandpunt stond van de belangstelling. Zelfs het Koninklijk Hof deed in dit opzicht een gebaar door het Volkstoneel uit te nodigen tot de opvoering, in het kleine teater van het paleis, van De Geschiedenis van de Soldaat (4 juli 1929). Tegen de afspraak in waren de uitnodigingen eentalig Frans. Aalmoezenier Jan Bernaerts, Anton Van de Velde en Herman Deckers (deze laatste voorzitter van de raad van beheer van het Volkstoneel) weigerden om deze reden gevolg te geven aan de uitnodiging en motiveerden hun weigering schriftelijk. Enkele dagen later (9 juli) trad het studieteater van het Instituut voor Sierkunsten in de tuinen van het paleis op met Elckerlyck. Ditmaal waren de invitaties tweetalig. In Brussel zelf trad het Volkstoneel op voor een franstalig publiek met Orpheus van Jean Cocteau en De geschiedenis van de soldaat. Dit gebeurde op de vooravond van een scheuring. In 1930 werd het speelkontrakt met Staf Bruggen en zijn voornaamste akteurs niet vernieuwd. Zij vormden een eigen toneelgroep Het Nieuwe Volkstoneel, waarbij een raad tot stand kwam, belast met de oprichting van een nieuwe samenwerkende vennootschap en waarvan de samenstelling voldoende de nationalistische richting aanwijst. De raad was inderdaad samengesteld uit Dr. A. Catry, Joz. Custers, Math. Croonenberghs, Hon. De Busschere, J. Mellaerts, Alb. Pil, Rob. Standaert, Col. Thiel en Karel van Wijnendaele (= K. Steyaert). De naam van het gezelschap werd dan spoedig veranderd in het Nationaal Vlaams Toneel. Het ontstaan van deze groep gaf aanleiding tot onverkwikkelijke polemieken, tussen het oude en het nieuwe | |
[pagina 184]
| |
volkstoneel. Dit laatste, ‘groep Staf Bruggen’, knoopte weer aan bij de oude nationalistische traditieGa naar voetnoot(10).
Dat bloeiende verenigings- en kultuurleven staat rechtstreeks in verband met de groei van een Vlaamse gedachte die hoe langer hoe zelfbewuster wordt. Wij vinden de bewijzen hiervan in de ontwikkeling van de politieke gedachte, buiten het kader van het enge partijwezen. Reeds in april 1928 schreef Dr. Jur. Terheyden (= L. Van Bauwel) een opstel in het Rechtskundig Tijdschrift ten voordele van de bestuurlijke scheidingGa naar voetnoot(11). Wat hij hieronder verstaat, wordt duidelijk door wat hij verwerpt: de taalwetten; het systeem van de provinciale en gemeentelijke autonomie; de politieke scheiding. Hij zou liefst zijn eigen systeem van bestuurlijke scheiding genoemd hebben ‘bestuurlijke aanpassing’ doch niet in de betekenis die Van Cauwelaert hieraan gaf in 1915. Bij behoud van één Senaat, wenste hij twee, desnoods drie Kamers van Volksvertegenwoordigers (Vlaanderen, Wallonië, het tweetalige Brussel) met een systeem van staatssekretarissen voor Vlaanderen en Wallonië. Het is alles nog zeer vaag en de schrijver zal hierop volgend jaar nog eens terugkomenGa naar voetnoot(12). L. Van Bauwel was hoogleraar in Leuven. Uit dat zelfde Leuven kwam de oproep van M. Kerl (= Floris Van der Mueren, hoogleraar in Gent maar woonachtig in Leuven) Waarheen met de huidige Vlaamsche en sociale beweging? (Brugge z.j. 31 blz.). Het is een oproep tot groepering van alle katolieke Vlaamse nationalisten, met een sociale inslag. Er moet - verklaart Kerl - een principiële oplossing komen. Hij bekent dat hij, tot voor enkele weken, geloofde, dat het Vlaamse rechtsherstel over de grote partijen liep. Als hij nu echter overwoog dat het uiteindelijk doel van de Vlaamse Beweging de eentaligheid was van Vlaanderen, bekrachtigd door een gewijzigde grondwet; dat daarbij alle scholen en openbare inrichtingen moesten gericht zijn naar het vlaamsgezind maken van ons volk, dan diende hij beslist neen te antwoorden op de vraag of dat kon bereikt worden door deze partijen. Het katoliek Vlaams nationalisme moet, volgens hem, essentieel kristelijk-sociaal zijn: er is | |
[pagina 185]
| |
hier geen plaats voor de antivolkse en anti-Vlaamse krachten en standen. Wij moeten ook op het sociaal gebied het offensief nemen. De naaste toekomst ligt in het nationalisme, indien het mede in zich het sociale programma opneemt. De enkele programmapunten die de schrijver in dit verband opsomt zijn echter zeer embryonaal en getuigen in geen enkel opzicht van een nieuwe visie op het probleem. In een volgende brochure Het succes der Vlaamsche nationalisten. Verraad der Christelijke demokratie. Kritiek eener mogelijke houding der Vlaamsch nationalisten op Vlaamsch en sociaal gebied. Solidariteit! (Brugge, z.j. (1929) 23 blz.), geschreven onder de onmiddellijke indruk van de verkiezingen van mei 1929 (het woord vooraf is gedateerd van juni) worden enkele van deze gedachten weer opgenomen. Het is een warme oproep doch de inhoud ervan heeft in feite niet veel om het lijf. In deze maand juni 1929 werd overgegaan tot de stichting van het reeds herhaaldelijk vernoemde Vlaams Studiecomité voor Politieke, Sociale en Kulturele aangelegenheden. Wij geloven dat dit komitee een rol van betekenis gespeeld heeft in de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte en van de Vlaamse politiek, doordat hier - naar onze mening - de zeer verre oorsprong ligt van het weekblad Nieuw Vlaanderen en van de koncentratiepolitiek die door dit weekblad, representatief voor een gedeelte van het katolieke, nationalistisch denkende Vlaanderen, werd gevoerd. Aangezien ikzelf voorzitter geweest ben van dat studiekomitee, zij de lezer gewaarschuwd tegen mijn misschien al te subjektief oordeel, maar kan ik er ook nader het ontstaan van toelichten. De oorsprong van het Studiecomité dient gezocht te worden in de wekelijkse bijeenkomsten van een drietal Gentse ateneumleraren (Em. De Waele, Jef Leenen en Rik Elias) met Prof. Van der Mueren, 's middags, na het eten, bij de koffie. Professor Van der Mueren maakte in Leuven deel uit van een Vlaamse Club, hoofdzakelijk samengesteld uit professoren en hij hield ons op de hoogte van de gedachtenwisselingen die er plaats hadden, van de veranderende standpunten en de verschuiving naar radikaler oplossingen. Uit deze wekelijkse gedachtenwisseling kwamen wij tot de konklusie dat wij voor tal van vraagstukken stonden die een nieuwe oplossing vergden in het kader van de evoluerende Vlaamse gedachte. Hieruit ontstond, in de weken die de verkiezingen voorafgingen, het plan een aantal Vlaamse intellektuelen samen te brengen die de verbintenis zouden aangaan een onderdeel van het probleem te bestuderen, de konklusies van hun onderzoek aan de algemene vergadering van de leden voor te dragen om dan, na een algemene bespreking, een | |
[pagina 186]
| |
standpunt vast te leggen dat als gemeenschappelijk zou beschouwd worden. Een beroep werd gedaan op een aantal Vlaamse intellektuelen (aldus vooral in Gent, Kortrijk en Leuven, maar ook daarbuiten nog) om een ‘Vlaams Studiecomité’ op te richten dat uiteindelijk gesticht werd op 23 juni 1929Ga naar voetnoot(13). In verband met één van de doelstellingen van het Studiecomité nl. in te gaan tegen de abdikatie van de Vlaamse intellektuelen die zich afzijdig hielden ten gevolge van de onderlinge twisten en verwarringen, hield ik in Leuven voor de studenten een Pleidooi voor een politiek en sociaal kultuurflamingantisme. Ik handelde erin over de evolutie van de Vlaamse Beweging en de noodzakelijkheid, na de faze van het kultuurflamingantisme (te eng estetisch), van een politiek en sociaal kultuurflamingantismeGa naar voetnoot(14). Ik heb niet de indruk gehad dat dit Pleidooi een grote weerklank heeft gevonden. Als ik het nog eens doorlees, meer als vijfendertig jaar later, kan ik begrijpen, dat het stuk te uitgesponnen was om werkelijk in te slaan. Het Studiecomité bracht een kern van intellektuelen samen en aktiveerde, door de nationalisten erin, de nationalistische evolutie van een reeks mensen die vroeger nog in de Katolieke Vlaamse Landsbond stonden en er de radikale vleugel van uitmaakten, maar zich thans ervan afkeerden, niettegenstaande de Katolieke Vlaamse Kamergroep juist in deze jaren zijn drie grote taalwetten veroverde. Het Studiecomité publiceerde een paar brochures. Opzien baarde de eerste brochure over federalisme en Groot-Nederland. Het Studiecomité is in 1931 ten onder gegaan. Wij geloven - zoals reeds gezegd - dat wij in het Studiecomité de aanvang mogen zien van een evolutie van de Leuvense professoren naar de federale gedachte en de koncentratiepolitiek. In Leuven werd, reeds einde 1929, kort na de stichting van het Studiecomité, een Katolieke Vlaamse Bond opgericht, met als principe de eentaligheid van Vlaanderen, zonder erkenning van taalminderheden en met aanvaarding van al de gevolgen die uit het aangenomen principe voortvloeiden. Niet alle leden zijn tot de uiterste konsekwenties gegaan. Deze bond was er een van voorlichting, niet van agitatie. Door deze bond was het dat het debat Vos-Rubbens (12 nov. 1931), waarvan wij reeds alle bestanddelen hebben ontleed, werd ingericht. Wij staan volop in jaren van felle strijd, ingeluid door de Borms- | |
[pagina 187]
| |
verkiezing en de verkiezingen van mei 1929. In de Katolieke Vlaamse Landsbond was blijkbaar de rust teruggekeerd na het woelig kongres van augustus 1928. Wel sprak het kongres van de Landsbond in september 1930 zich uit voor de splitsing van de centrale administratieve diensten, maar Van Cauwelaert hield de Landsbond nog een tijd stevig in handen. Op het kongres van 1-2 aug. 1931 waren de vier verslaggevers over de hangende politieke vraagstukken, alle vier leden van de Katolieke Vlaamse Kamergroep: Marck (gerecht); Aug. De Schrijver (openbare besturen); Blavier (onderwijs) en Van Hoeck (leger). Dit kongres was tevens een huldekongres aan Van Cauwelaert. Wij onthouden uit zijn toespraak de volgende woorden, bijna een bedekte bedreiging: mocht Vlaanderen de weg verlaten die ik tot nu toe volgde, dan zou ik niet kunnen meegaan. Ik ben te oud geworden om af te wijken van de weg die mijn liefde en mijn verstand mij toondenGa naar voetnoot(15). Deze woorden zijn een samenvatting van heel de politiek van Van Cauwelaert vanaf het 21-julimanifest van 1915. Ze leggen ook de hardnekkige strijd uit die hij in de volgende jaren heeft gevoerd tegen de vooruitgang van de federalistische gedachte in de Vlaamse rangen van de katolieke partij en daarbuiten. In de perikelen en noodwendigheden van de praktische politiek gaven de katolieke Vlamingen, op een lager politiek vlak, er toch de voorkeur aan een alliantie te sluiten met de Vlaamse nationalisten liever als met de socialisten en liberalen. Begin 1931 kwam aldus een alliantie tot stand in de provinciale raad van Oost-Vlaanderen voor de samenstelling van de bestendige deputatie (5 katolieken en één Vlaams nationalist), een voorbeeld dat gevolgd werd door de provinciale raad van Antwerpen (katolieken en nationalisten behaalden samen 48 op de 90 zetels) en zelfs hernieuwd werd na 1936, toen de katolieken en de Vlaamse nationalisten slechts 44 zetels behaalden, maar konden steunen op de hulp van de rexistenGa naar voetnoot(16). De provinciale raad van Limburg was in meerderheid katoliek gebleven, maar hij nam, in juli 1931, een motie aan om de politieke scheiding te verwerpen, waarbij hij zich echter uitsprak voor een algehele oplossing van de Vlaamse kwestie ‘langs een door strenge sankties gewaarborgde wetgeving en, bij gebreke daarvan, door een federaal stelsel’Ga naar voetnoot(17). | |
[pagina 188]
| |
Als een teken van groeiende Vlaamse macht en strijdvaardigheid mag gelden dat de franskiljonse, anti-Vlaamse betogingen in deze jaren van de straten weggeveegd werden in de steden van Vlaanderen. In Gent had, bij de behandeling van de wet op de vernederlandsing van de universiteit, de laatste optocht plaats van franskiljons: ze werden door de tegenmanifestanten uiteengeslagen. In Hasselt had op 5 juli 1931 een Vlaams-nationale betoging plaats. Als eerherstel en protest werd door de franskiljonse tegenstanders op 4 oktober een ‘Journée belge’ ingericht. De manifestanten konden zich op straat niet handhaven. Te Antwerpen, uiteindelijk, had op 26 juni 1932 een betoging plaats van de Fraternellen (u.f.a.c.). Zij defileerden er tussen een haag van vijandige toeschouwers die hen bekogelden met rotte eieren en blauwsel. Het was een zielig schouwspel, waar de Fraternellen tegen zich de Vlaamse nationalisten, de Vlaamse Oud-Strijders en de rode antifascisten eendrachtig opgesteld vonden. Dat alles gebeurde in de jaren van de verovering der grote taalwetten. Vanwaar dan, bij deze onmiskenbare suksessen, deze Vlaamse wrok en deze scherpere Vlaamse reakties? Ongetwijfeld was het ten dele een gevolg van de beledigingen die de Vlamingen daarbij naar het hoofd werden geslingerd en van de voortdurende pogingen tot afbraak van de taalwetten. Er was verbittering maar deze sproot zelf voort uit het groeiend nationaal bewustzijn, vrucht van de jarenlange werking van het Vlaams-nationalisme. Nieuwe generaties komen aan het woord die volledig opgevoed werden in anti-Belgische, Vlaams-nationale geest. Het ‘Belgische’ werkt nog wel remmend op hun politieke bestrevingen, doch niet als een nationale overtuiging maar als een onafwendbare noodzakelijkheid van de politiek. We mogen hierbij de politieke formaties van het Verdinaso en van het v.n.v. niet als de enige vertegenwoordigers zien van dat nationalisme. Buiten de politiek, in de meeste verenigingen, waarvan wij zeer summier het bestaan hebben geschetst, zijn de drijvende krachten, die buiten alle partijpolitiek staan, Vlaamse nationalisten. Wij vernoemen slechts enkele namen: E. Amter van het Davidsfonds, C. Leurs en J. Van Overstraeten van de v.t.b., Germain Lefever en Karel De Feyter van v.o.s., Karel Peeters van de Vlaams-nationale zangfeesten, Ir. Mariman van de v.i.v., een groot gedeelte van de leden van het IJzerbedevaartkomitee. Bij het opmaken van de lijst van al wie op eigen terrein, buiten de partijpolitiek, in Vlaanderen voor ‘de zaak’ werkte en zwoegde, vinden we deze invloed van de Vlaamse nationalisten. Dit was niet het gevolg van een politiek van cellen- | |
[pagina 189]
| |
of kernvorming van de zijde van de Vlaams-nationale partijen; het was een heel natuurlijke ontwikkeling die ten andere in de feiten zelf voedsel vond. Eén van de grote grieven - de grote grief - was dat men wel taalwetten in het parlement kon doen aannemen, maar dat men machteloos was om ze te doen toepassen naar de letter, laat staan naar de geest. Zwaar grievend werd daarbij de ontwikkeling in de hoofdstad ondervonden. De Vlamingen riepen nog ‘Brussel, Vlaamse grond!’ maar zij zagen er de verfransing als een olievlek uitvloeien. Zij hoorden er steeds een beroep doen op de vrijheid van de huisvader, maar de Vlaamse huisvader vond er geen scholen voor zijn kinderen. Men wist dat de minister hier machteloos stond tegenover de onwil van de gemeentebesturen, ook als de onderrichtingen uitstekend waren. C. Huysmans had er, tijdens zijn ministerschap, zijn tanden op kapot gebeten. Minister Maistriau gaf, bij de aanvang van het schooljaar 1934-1935, uitstekende instruktiesGa naar voetnoot(18), maar het kon niets aan de handelwijze van de Brusselse gemeentebesturen veranderen. Het was eenvoudig een systeem van onwil waarvan men mocht verwachten dat het binnen afzienbare tijd de verhoopte volledige verfransing van de Brusselse agglomeratie zou meebrengenGa naar voetnoot(19). Indien de taalstatistieken hier onbetrouwbaar zijn als juiste weergave van de werkelijkheid, dan zijn zij toch niet onbetwistbaar in de betekenis van hun algemene evolutie. In de agglomeratie van de 19 gemeenten die thans Groot-Brussel uitmaken, was de meerderheid van de meestal of uitsluitend franssprekenden reeds bereikt in 6 gemeenten in het jaar 1910; in 9 gemeenten in het jaar 1920 en in 12 in 1930Ga naar voetnoot(20). Men was in Vlaanderen overtuigd dat de oorzaak van de verfransing te zoeken was in de school. De toekomst zou het later bewijzen. Zoals de eerste Duitse bezetting de flaminganten het statistisch materiaal aan de hand deed waar zij vroeger niet over beschikten, zal de daartoe aangestelde inspektie tijdens de tweede bezetting dit zelfde materiaal weervinden: in november 1939 waren in de kleuterscholen in Brussel 77 percent der kinderen aangegeven als franstalig, in de lagere scholen 80,5 percent. Bij een onderzoek naar de werkelijke taalverhoudingen kwam men in juli 1943 tot respektievelijk 58 en 60 percent, wat het aantal nederlandstalige gezinnen in Brussel bracht van de teoretische | |
[pagina 190]
| |
23 percent tot de praktische en werkelijke 40 percent. Met het oog op de voorlichting van het Vlaamse land en op een betere organizatie van de propaganda bij de Vlamingen in de hoofdstad, werd begin 1933, het ‘Vlaams Verbond voor Brussel’ opgerichtGa naar voetnoot(21). Brussel werd met de dag meer en meer een bron van ergernis voor de Vlamingen. Zij kwamen tot het inzicht dat ze een volk waren zonder hoofdstad of dat een dergelijk gevaar hen bedreigde. De groei van het Vlaams radikalisme - wij noemen het eenvoudig Vlaams-nationalisme - werd niet gestuit door de elektorale nederlaag van de Vlaams-nationalistische partij in november 1932 die ten andere, zoals wij bewezen hebben, meer schijn was als werkelijkheid. Geregeld kwamen trouwens z.g. Vlaamse ‘incidenten’, naast de gewone grieventrommel er voeding aan geven. Aldus, aan de Universiteit in Gent, vanaf mei 1933 het incident van het aan Prof. Daels geweigerde rektoraat. Toen het mandaat van Prof. Vermeylen op zijn einde liep, was het de beurt aan de fakulteit van geneeskunde om een kandidaat voor het rektoraat voor te dragen. De drie oudste professoren die normaal in aanmerking kwamen, waren De Stella, Van Durme en Daels. De fakulteit droeg echter op 3 mei de kandidatuur voor van de professoren Van Durme, Goubeau en Bessemans. Hierop kwam een agitatie los in het Vlaamse land ten voordele van Daels, met een even sterke agitatie contra in de franstalige bladen. Onder de invloed van senator Prof. P.M. Orban koos de Katolieke Vlaamse Senaatsgroep, in een brief van 26 mei, positie voor Daels. Van andere zijde werd de naam Bessemans vooruitgeschoven. De Katolieke Vlaamse Landsbond (kongres van 8 juli) weigerde zich aan te sluiten bij een voorstel van Fl. Grammens ten voordele van Daels. Het wenste alleen ‘een hoogstaande katolieke Vlaming met gezag’. Van Cauwelaert steunde dit standpunt. Ook De Standaard wilde zich niet inzetten voor Daels en keurde scherp het studentenkorps af dat een telegram, dreigend met onrust, aan minister de Broqueville had gestuurd toen in de radio op 10 juli de aanstaande benoeming van Bessemans werd bekendgemaaktGa naar voetnoot(22). Uiteindelijk werd dan toch Prof. Bessemans benoemd. Op 9 oktober had de rektoraatsoverdracht plaats met - geen ongewoon verschijnsel aan de Vlaamse | |
[pagina 191]
| |
universiteit - een sterke machtsontplooiing van politie en rijkswacht. Op een daarbij aansluitende meeting van de Vlaamse studenten, viel Prof. med. R. Soenen de minister van openbaar onderwijs, Maur. Lippens, heftig aanGa naar voetnoot(23). Het antwoord liet niet op zich wachten. Hij werd door de minister onmiddellijk uit zijn ambt ontheven zonder dat er in het Vlaamse land enige beroering door ontstond. De ontzetting van Prof. Soenen viel ongeveer samen met de proklamatie van de stichting van het v.n.v. Wij hebben de omstandigheden geschetst waaronder dit gebeurd is. Wij hebben daarbij gewezen op de maanden van misère in de Vlaams nationale rangen die erop volgden in het jaar 1934 en in feite voortduurden tot bij de eerste landdag van het v.n.v. op 5 mei 1935. Intussen was in Kamer en Senaat de wet afgehandeld over het taalgebruik in gerechtszaken en hadden de Vlamingen kunnen vaststellen, dat de wind der Vlaamse overwinning van 1929-1932 niet meer over het parlement waaide. Men stond daarbij in het land voor het dieptepunt van de ekonomische krisis en te midden van financiële ineenstortingen. In hoever heeft dit laatste de Vlaamse Beweging beïnvloed? Op de jaarvergadering van het Davidsfonds in Leuven, (31 mei 1934), stelde de voorzitter Prof. Arth. Boon vast dat zonder twijfel de meeste leiders en werkers thans aangetast waren door onverschilligheid en ontmoediging, door loomheid en lamlendigheidGa naar voetnoot(24). Op het 15 de kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond (28 juli 1934) in Mechelen, vinden wij nochtans een andere toon. Voorzitter Alb. Bouweraerts zag de Vlaams-nationalistische partijen van het politiek toneel verdwijnen: er bleef van deze beweging maar een kern meer over waarvan niets te verwachten viel. Hij zag de Vlaamse jeugd bereid de stap te doen en wenste haar vooraf welkom in de rangen van de Landsbond waar hij verklaarde ze met open armen te zullen ontvangen. Minister Van Isacker van zijn kant verklaarde dat er voortaan geen plaats meer was voor twee richtingen in Vlaanderen en dat alleen nog de konstruktieve richting van de Landsbond overbleef. Frans Van Cauwelaert, in zijn slotwoord, deed een patetische oproep voor de katolieke eenheid in Vlaanderen. Op dat kongres waren ook de vraagstukken van de nieuwe tijd ter sprake gekomen. Prof. Gast. Eyskens had het probleem behandeld van de mogelijke reorganizatie van de bestuurlijke lichamen en van de plaats van de Vla- | |
[pagina 192]
| |
mingen hierin op de weg naar bedrijfsorganizatie en de korporatieve inrichting van de maatschappij; Leo Delwaide had zich uitgesproken voor de versterking van het gezag en voor een maatschappelijke organizatie volgens de richtlijnen van Quadragesimo Anno. De verslaggever Jan Valvekens had reeds, in verband hiermee, in zijn verslag de vraag gesteld of er niet moest aan gedacht worden een nieuw minimumprogram op te stellen. Scherper, ofschoon niet absoluut duidelijk, stelde Arth. Mulier (ex-gandavensis) bij een tussenkomst, het vraagstuk. De oude formule ‘In Vlaanderen Vlaams’ volstond volgens hem niet meer; het diende thans te worden ‘Vlaanderen Vlaams’. Volgens hem was de denationalizeringspolitiek in Vlaanderen overwonnen. De Vlamingen moesten nu hun volkseenheid steviger opbouwen en doen gelden in de centrale besturen. Hij stelde daarbij als een mogelijkheid voorop de versmelting van de provinciale raden tot een gewestelijke raad, terwijl hij nochtans sterk beklemtoonde dat dit geen scheiding betekende en dat de scheiding van Vlaanderen en Wallonië een utopie was. Wij dienen deze taal te onthouden: het zal weldra blijken dat het hier gaat om een eerste aanval op de traditionele politiek van de stichter van de Landsbond, Frans Van Cauwelaert.
De voorzitter van de Landsbond had reeds vooraf de Vlaamse studenten welkom geheten in de Landsbond. Zijn optimisme was vermoedelijk het gevolg van een debat dat onder verschillende jongeren door Edm. Rubbens in De Standaard was uitgelokt door een artikel op 3 jan. 1934 daar verschenen onder de titel De Katholieke Vlaamse Jeugd en het Openbaar LevenGa naar voetnoot(25). Dat bij de universitaire jeugd nieuwe richtingen doordrongen, had men reeds kunnen lezen in een ingezonden stuk aan Jong Dietschland (10 nov. 1933) tegen de politiek van de voorzitter van het k.v.h.v. in Leuven, Piet Meuwissen. De schrijver, blijkbaar een lid van het a.k.v.s. stelde vast dat preses Meuwissen zich keerde tegen de invloed der ouderen op de studentenbeweging en ook op het a.k.v.s. Men verweet hem daarbij zich onder normale omstandigheden te achten en te streven naar een innig samengaan van professoren en studenten. Hierbij is het dat Edm. Rubbens aanknoopte. Hij stelde vast, dat er te weinig jonge krachten waren in de katolieke partij, maar hij zag lichtpunten voor de toekomst. Zo had hij vernomen, dat men te Leuven wilde breken met de menta- | |
[pagina 193]
| |
liteit, die een anti-Belgische gezindheid als eerste vereiste vooropstelde. Voorzitter Meuwissen - schreef hij - wenste een nieuwe geest te brengen in het Verbond: een atmosfeer van kalmte, ernst, idealisme en dienstbaarheid aan het volk. Piet Meuwissen antwoordde in Ons Leven (29 jan. 1934) dat, wat Rubbens had menen te zien in het Verbond, wel juist was: wij hebben - verklaarde hij - ons afgezonderd van de voorgaande generaties nationalisten en hebben vroegere werkmetoden opgegeven omdat onze generatie een gans ander levensinzicht heeft. Wij zijn breder, dieper, ernstiger geworden, maar dat wil niet zeggen, dat ons nationalisme erop verminderd is. Op dit laatste kwam het dan ook aan. Dit zien we duidelijk uit de reaktie van andere jongeren. Ant. Fimmers - hij zal na de oorlog een tijdlang volksvertegenwoordiger zijn voor de katolieke partij te Antwerpen - schreef: ‘de katolieke partij dat is een van die zaken waarmee wij voor goed hebben afgerekend. In ernst wordt er over de partij niet meer gesproken. Ik geloof niet dat er onder studenten 'n lelijker scheldwoord bestaat dan: staatskatoliek’Ga naar voetnoot(26). Uit de antwoorden van Bert Nieuwenhuis (= Alb. De Poortere) en van Dr. A. Verwaest (een Vlaams-nationalistisch arts uit de Kempen) blijkt niet, dat zij bereid waren hun nationalisme over boord te werpen om naar de katolieke partij over te gaan. Integendeel: hun Vlaams-nationale opvatting bleef hun de weg naar de katolieke partij versperren, maar zij waren stuurloos geworden door de partijpolitieke ineenstorting van het Vlaams-nationalisme. Uit hun bijdragen blijkt zeer duidelijk hoe diep de krisis was van het Vlaams-nationalisme na de nederlaag van november 1932. Omstreeks deze tijd - einde 1934 - kwam een nieuwe jeugdgroepering tot stand met Leuven als centrum voor zijn bedrijvigheid: het Jong-Volkse Front. Ze trad pas een paar jaar later in het openbaar op o.a. door een vergadering te Leuven en ook door een omzendbrief waarin doel en streven van de vereniging werden uiteengezet o.a. hoe zij tot stand kwam naast (niet in) de Katolieke Aktie, in dienst van de volkse gedachte en met een katolieke levensvisieGa naar voetnoot(27). In een geschrift dat reeds in de lente van 1935 in West-Vlaanderen verspreid werd, kon men lezen: ‘In België moet het ons, Vlaamse studenten, klaar zijn dat de éne Belgische natie niet bestaat, maar dat er hier twee volksgroepen, twee volkeren | |
[pagina 194]
| |
leven... Het wordt duidelijk dat in 1935 alle centralisme in België dient opgeheven. Bestuurlijke scheiding is het minste wat op dit ogenblik, op een definitieve manier, ons volksbestaan waarborgt’Ga naar voetnoot(28). Een van de bezielers van het Jong-Volkse Front was Alb. De Clerck, na de oorlog minister voor de katolieke partij in het ministerie Theo Lefèvre (april 1961). Wij geloven niet dat het Jong-Volkse Front een grote invloed heeft gehad, maar de stellingen die het poneerde zijn kenschetsend voor de tijd en voor de positie van de jeugd tegenover zowel het nationalisme als de katolieke partij. Piet Meuwissen van zijn kant heeft, tot in juli 1935, a.h.w. een experiment beproefd met de katolieke partij. Zijn uiteindelijk antwoord was een afwijzing. Intussen was Edm. Rubbens er toch in geslaagd een groep ‘jongeren’ te ralliëren op een laatste bijeenkomst die plaats had op 13 juli 1935. Onder deze ‘jongeren’ bevonden zich o.a. Rob. De Man, Hub. Leynen, Lud. Moyersoen en L. Kiebooms. Zij gaven een manifest uit onder de naam van Vlaamse Katolieke Politieke Jeugd (v.k.p.j.). De hierboven genoemden hadden later een vruchtbare carrière in de katolieke partij.
Intussen was er toch weer heel wat gebeurd. Het was opvallend geweest dat, voor de eerste maal wellicht, bij het tot stand komen van het ministerie Theunis (november 1934) het dagelijks bestuur van de Katolieke Vlaamse Landsbond, dreigende taal gesproken had. Het stelde vast, dat er een algemene ontevredenheid heerste in Vlaanderen en sprak de mening uit dat, als de regering verder in Vlaams opzicht in gebreke bleef, een groot gedeelte van de Vlaamse gemeenschap zou streven naar nieuwe vormen om de integrale toepassing van de aangenomen taalwetten te verzekerenGa naar voetnoot(29). Juist op dat ogenblik ontstond een hele herrie over een ‘Dienstbevel nr. 327’ van minister du Bus de Warnaffe dat, in tegenstrijd met de bestuurstaalwet van 1932, een terugkeer betekende naar de tweetaligheid. Het Davidsfonds en de Katolieke Vlaamse Landsbond publiceerden een plechtig beroep op de regeringGa naar voetnoot(30). Er was heel wat beroering en opwinding in de wereld van de ambtenaren en in de pers. Het bleef voor éénmaal niet zonder gevolgen: het dienstbevel, waarvan sprake, werd op 14 febr. 1935 ingetrokken. | |
[pagina 195]
| |
Einde december 1934! Het waren de dagen dat de patriottische verenigingen op straat verschenen om de uitvoering van de bestuurlijke amnestie in de kiem te smoren en aldus een zware nederlaag te bezorgen aan de Vlamingen. Het was ook de tijd dat een nieuwe pressiegroep zijn intrede deed in de Vlaamse politiek en er een grote invloed verkreeg. Op 16 dec. 1934 verscheen het eerste nummer van het weekblad Nieuw Vlaanderen, de tolk van de Leuvense professoren die wij reeds ontmoet hebben in het Studiecomité en in de Vlaamse Bond van Leuven. De publikatie van dit weekblad was een feit van betekenis ter wille van zijn beschermkomitee, van zijn programma, van zijn verdere evolutie. In een programma-artikel lichtte Prof. H.J. Van de Weijer, die naar buiten de leiding van de groep op zich nam, de opzet en het doel van het weekblad toe. Het wilde de spreekbuis zijn van een groep intellektuelen die, te midden van de hopeloze verwarring waarin de politici in Vlaanderen verstrikt zaten, een waarschuwende stem lieten horen. Het weekblad stond onder de bescherming van een komitee van professoren en academici, waarvan de lijst in de loop der jaren indrukwekkend aangroeide. De redaktie stond op het standpunt van de rooms-katolieke zedenleer. Zij verdedigde, in politiek opzicht, de kulturele autonomie, gesteund op het principe van de volstrekte, in al haar konsekwenties doorgezette eentaligheid van Vlaanderen. Zij sprak zich onvoorwaardelijk uit voor de kulturele eenheid van Zuid- en Noord-Nederland. Op sociaal-ekonomisch gebied verdedigde de groep de katolieke en nationalistische gemeenschapsgedachte, tegen de ontkerstening, het eng individualisme en het noodlottig klassenbegrip. De redaktie verklaarde dat het nieuw initiatief tegen niemand gericht was: het werd genomen in de geest van Diksmuide. In zijn nr. van 19 jan. 1935 schreef het blad over de drukkende malaise die heerste in Vlaanderen: nooit in de geschiedenis van Vlaanderen was er een ogenblik geweest ‘waarop dit gevoel van beklemming zo scherp en zo obsederend op ons volk gewogen heeft als nu’. Hoe anders had het kunnen zijn - ging het blad verder - als Van Cauwelaert jaren geleden ‘doelbewust in het krijt getreden was voor de overtuiging die ongetwijfeld in hem sluimerde. Hoe ware het inderdaad anders geworden, indien hij, los van eer en roem, met een konstruktief Vlaams nationaal programma gebouwd had op het geloof en vertrouwen van de gehele Vlaamse gemeenschap!’. Dit artikel is kenschetsend voor de geest van het blad. Een groot aantal leden van het beschermkomitee waren mensen die jarenlang in Van Cauwelaert en zijn oplossingen hadden geloofd. | |
[pagina 196]
| |
Thans werd, door de leidende intellektuelen in Vlaanderen, een weekblad uitgegeven met het doel een einde te maken aan deze politiek. In Nieuw Vlaanderen komt de geest tot uiting van een nieuwe generatie, waarbij ouderen zich aansloten die hun geloof in de katolieke Vlaamse voorman hebben verloren en die nieuwe opvattingen vooruitzetten waarvoor er geen plaats was in de Katolieke Unie. Nieuw Vlaanderen kwam op zijn tijd de wacht aflossen van de Katolieke Vlaamse Landsbond. De toestand in Vlaanderen was ten zeerste verward en ontmoedigend, terwijl de vijanden in de aanval schenen. In een beroep op de Vlaamse mandatarissen stelde het Davidsfonds vast dat iedere dag in Vlaanderen de overtuiging groeide ‘dat deze laatste maanden een geweldige reaktie is ingezet tegen het Vlaams rechtsherstel en de eerlijke toepassing der taalwetten, welke reaktie alle instellingen en personaliteiten tracht te treffen die uitgesproken Vlaams en katoliek zijn’Ga naar voetnoot(31). De Katolieke Vlaamse Kamergroep is op dat ogenblik weinig aktief. Begin januari 1935 werd hij in zijn leiding getroffen door de aanvallen tegen Van Cauwelaert en door diens ontslag als minister. In de aangelegenheid van de benoeming van een nieuwe goeverneur van Brabant had de Katolieke Vlaamse Kamergroep zich kategoriek uitgesproken tegen de kandidatuur van baron Houtart, een vlaamsonkundige. Deze werd toch benoemd en de ministers Rubbens en Van Isacker verdedigden deze benoeming met de bevestiging dat baron Houtart grondig Nederlands kendeGa naar voetnoot(32)! Einde januari 1935 was het er reeds bitter aan toegegaan in de hoofdraad van de Katolieke Vlaamse Landsbond tegen de ministers en ook tegen Van Cauwelaert die erop aanwezig wasGa naar voetnoot(33). Op hetzelfde ogenblik had, in het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (n.i.r.) het ‘incident Meulemans’ plaats. De bekende Vlaamse en vlaamsgezinde toondichter Arth. Meulemans werd er afgezet als dirigent. Meulemans was na de oorlog het voorwerp geweest van een tuchtmaatregel doch later volkomen wit gewassen door de bevoegde ministeriële kommissie. Minister du Bus de Warnaffe beweerde, dat het hier ging om een zuiver technische aangelegenheid en dat Meulemans niet opgewassen was tegen zijn taak. De reaktie in het Vlaamse land was zo heftig dat de regering | |
[pagina 197]
| |
en de raad van beheer van het n.i.r. besloten Meulemans opnieuw te benoemenGa naar voetnoot(34). Het zal niet lang meer duren voor de hervorming van het n.i.r. een nieuw punt vormt in het Vlaams program, in het kader van de nagestreefde kulturele autonomieGa naar voetnoot(35). De toon van de toespraken in Vlaanderen wordt scherper. Prof. Daels sprak, op 6 febr. 1935 te Sint-Niklaas in het Gildenhuis, samen met senator Lebon op zijn gewone scherpe toon met een heftige aanval tegen de Vlaamse kamerleden en hun voortdurende toegevingen. Hij parodieerde er de toestanden in Vlaanderen en de Vlaamse grieven door een beeld op te hangen van Wallonië, als dezelfde toestanden aldaar zouden bestaanGa naar voetnoot36). En toen kwam de klap op de vuurpijl. De Vlamingen zouden betogen in Brussel, op 31 maart, om uiting te geven aan hun ontevredenheid en de regering te waarschuwen. De betoging was ontworpen door de kultuurverenigingen: Davidsfonds, v.o.s., v.t.b., het Vlaamse Kruis en het Vlaams Verbond voor Brussel. Dit laatste riep de Vlamingen op om te betogen voor: - naleving van de taalwetten; - de mogelijkheden tot Vlaams leven voor de Vlamingen in Brussel; - betere zorg voor de specifiek Vlaams-ekonomische belangen; - een waarachtige zelfstandige internationale politiek; - rechtsherstel voor de getroffen VlamingenGa naar voetnoot(37). Burgemeester Max weigerde echter de nodige toestemming aan de inrichtende organizaties om in Brussel te betogen. De reakties in het Vlaamse land waren ongemeen heftig. De eerste minister verklaarde dat hij het verbod zeer ongelukkig vond, maar burgemeester Max bleef bij zijn beslissing. Een van de scherpste reakties op dat verbod kwam van de zijde van het v.e.v.: het nam een protestmotie aan waarin het o.a. al zijn leden aanspoorde van nu af aan, bij al hun betrekkingen met Brussel zich nog uitsluitend van de Nederlandse taal te bedienenGa naar voetnoot(38). Bij een interpellatie van Borginon in de Kamer over dit verbod, werd een motie Vindevogel-Borginon ingediend. De hele rechterzijde, met uitzondering van Sap (Roeselare-Tielt), Coussens (Kortrijk) en Vindevogel (Oudenaarde) verklaarde zich solidair met de regering die trouwens op het punt stond te vallen. De reaktie van Nieuw Vlaande- | |
[pagina 198]
| |
ren was zeer bitter. Het weekblad noemde deze stemming het overschrijden van ‘de grens van de vernedering’, de vernedering die kwam van de eigen mensen... Verschillende omstandigheden lopen samen, einde 1934, begin 1935, om de geesten in Vlaanderen in beroering te brengen en een nieuwe, radikalere aktie mogelijk te maken. Wij spreken hier niet over de invloed die uitging van het Verdinaso of van het v.n.v. Geen van beide organizaties wierp, begin 1935, een zwaar gewicht in de schaal. Daartegenover staan echter het groeiend misnoegen en radikalisme waarvan wij de weerklank vinden in de evolutie van de Landsbond, in de oprichting en snelle evolutie van het weekblad Nieuw Vlaanderen. Daarnaast kwam een koerswending in de houding van De Standaard, waarvan de eigenaar Gust. Sap niet in het ministerie Theunis werd opgenomen. In het afgelopen jaar 1934 was het grote katolieke Vlaamse dagblad zeer gematigd geweest. Er werd weinig aan Vlaamse strijd gedaan: alleen de gewone grieventrommel, zonder in te gaan op de grond van de zaak, zonder scherpe kritiek uit te oefenen op de regering. Nu Sap van deze laatste geen deel uitmaakte zou vlug de toon veranderen. Wij zagen anderzijds hoe een reeks ‘incidenten’ in de loop van de laatste maanden de geesten in Vlaanderen hadden verbitterd. Daarbij kwam nog, in maart 1935, de nieuwe inzet van v.o.s. in zijn campagne tegen het Frans-Belgisch militair akkoord. De verboden betoging van 31 maart had daarbij tot gevolg dat de tijdelijke samenwerking van de grote Vlaamse kultuurverenigingen nu een blijvend karakter aannam. Zij vormden voortaan het Verbond van Vlaamse kultuurverenigingen, samengesteld uit Davidsfonds, v.o.s., v.e.v., het Vlaamse Kruis, de v.t.b. en het Vlaams Verbond voor Brussel. Men zal de afwezigheid opmerken van het Willemsfonds, niet geneigd zich moeilijkheden met de liberale partij op de hals te halen. De nieuwe koers in het weekblad Nieuw Vlaanderen werd aangekondigd door een artikel van Prof. R. Van Cauteren onder de titel Is de vernederlandsing van het Hoger Onderwijs een vergissing? De kern van het betoog, dat een diepe indruk maakte, komt hierop neer: wij komen aan bod met een generatie hogeschoolgediplomeerden die het Frans niet meer vlot zullen beheersen. Zij hebben geen toekomst in de huidige levensvoorwaarden in alle centrale instellingen of in Brussel. Wat dan? Moeten wij terug naar een gedeeltelijke verfransing van het hoger onderwijs? Niemand gelooft dat taalwetten hier een oplossing kunnen brengen. Het is | |
[pagina 199]
| |
plicht voor de Vlamingen die op voorposten kwamen overal en steeds hun taal te spreken. Of zou gelijkheid in rechte en in feite niet te verenigen zijn met het huidige taalbestel? ‘Indien niet, dan zullen de Vlamingen met vreugde hun eigen zaken verder beredderen’Ga naar voetnoot(39). Vanaf 1 juni opende het weekblad een nieuwe kroniek onder de titel ‘Nieuwe wegen’ waarin gewezen werd, door de publikatie van ingezonden stukken of door het citeren van allerlei uitspraken, op de nieuwe wegen die men door de Vlaamse Beweging wenste te zien bewandelen. Dit leidde tot de positie van Nieuw Vlaanderen op 17 augustus: federalisme als nieuwe weg en als formule van koncentratie. In dit nieuw programma-artikel werd het failliet van de taalwettenpolitiek geproklameerd. In alle leidende Vlaamse kringen, stelt de redaktie vast, dringt het bewustzijn door, dat de Vlaamse kwestie niet een louter taalvraagstuk is, maar het probleem van een natie, van een volk dat eigen beschikkingskracht heeft opgeëist. De grootste gemene deler is daarbij: grondwetsherziening op de basis van de erkenning der twee volksgemeenschappen. De koncentratie van alle Vlaamse krachten rondom de federale idee dringt zich op. Deze oplossing zal het ook mogelijk maken, eenmaal in werkelijkheid omgezet, de opslorpingskracht van het verfransende Brussel te stuiten en zelfs Brussel weerom voor Vlaanderen te veroverenGa naar voetnoot(40). Een paar weken nadat Prof. Van Cauteren zijn eerste artikel schreef, ondernam G. Sap op de vergadering van het katoliek arrondissementsverbond van Roeselare-Tielt, een heftige aanval op de doorgevoerde devaluatie die volgens hem niet onvermijdelijk was, doch alleen opgelegd werd om het ekonomische plan van herstel van het ministerie Van Zeeland mogelijk te makenGa naar voetnoot(41). De weg was nu vrij voor De Standaard die, naar aanleiding van elf juli, een nieuw aktieprogram voor de Vlaamse Beweging voorstelde. Na gewezen te hebben op een aantal ‘nieuwe feiten’ die het bewijs brachten dat het minimumprogramma van februari 1919 niet verwezenlijkt was - in feite een opsomming van de jarenoude Vlaamse grieven - stelde het blad een nieuw strijdplan voor in negen punten om de bakens te kunnen verzetten. Deze negen punten waren: - de splitsing van alle centrale bestuursinrichtingen van de staat; - een eigen Vlaams bestuur voor de Vlaamse | |
[pagina 200]
| |
radiogolflengte, rechtstreeks bevoegd en verantwoordelijk tegenover de minister; - de afbakening van de taalgrens; - de afbakening van Groot-Brussel; - een volledig nieuw ingericht Vlaams legerapparaat; - totale gelijkberechtiging op kultureel gebied door de oprichting van de ontbrekende instellingen; - oprichting van een Raad van State tot kontrole op de toepassing der taalwetten; - een onafhankelijke buitenlandse politiek, gesteund op de vrijwillige neutraliteit; - de erkenning van de Vlaamse gemeenschap in de ekonomische organizatie, in de korporaties en in de professionele organismenGa naar voetnoot(42). De Standaard stelde deze negen punten voor als een mogelijke grondslag van samenwerking tussen alle Vlamingen en als een program voor de onmiddellijke toekomst. Na de negen punten en de bekering van Nieuw Vlaanderen tot de federalistische gedachte, mocht men terecht zeggen, wat een katoliek Vlaams weekblad schreef: ‘daar roert iets in Vlaanderen’, een parafraze op het bekende woord van Hugo VerriestGa naar voetnoot(43). De politiek georiënteerde groepen in Vlaanderen konden niet zonder reaktie blijvenGa naar voetnoot(44). Op 26 september voelden de katolieke Vlaamse parlementsgroepen - men begon zo langzamerhand aan de verkiezingen te denken - de noodzakelijkheid om, op hun beurt, positie te kiezen en een beginselverklaring te formuleren met een voorontwerp van programma van onmiddellijke aktie. In deze beginselverklaring werd eerst en vooral de deugdelijkheid geprezen van het z.g. minimumprogramma van na de oorlog: ‘dit programma bevatte alles wat wezenlijk noodzakelijk is om aan het Vlaamse volk de weg te banen naar een kultureel gezond en zelfstandig leven’. Niettegenstaande de onwil bij de toepassing van de veroverde taalwetten, konden de groepen niet aanvaarden, dat de taalwetgeving een mislukking zou zijn. Daarna werd bevestigd: ‘de katolieke Vlaamse volksvertegenwoordiging staat op het standpunt van de primauteit van het levensrecht van het Vlaamse | |
[pagina 201]
| |
volk tegenover het politiek bestel van de Belgische staat... zij verwerpt echter als in strijd met de belangen van het Vlaamse volk zelf, de bewering dat zijn welzijn vereist de vernietiging van de Belgische staat’. Daarna werd een voorontwerp geformuleerd van na te streven onmiddellijke hervormingen, waaronder wij noteren de afdoende bescherming van het recht der Vlamingen in Brussel en het vraagstuk van de bestuurlijke en politieke amnestie. De groepen verklaarden ook dat het, in de schoot van de groep, toegelaten was voorstander te zijn van het federalisme, op voorwaarde de partijtucht te aanvaardenGa naar voetnoot(45). Het a.c.w. op zijn beurt bleef niet onverschillig. Op de 12de Sociale Week te Leuven, sprak de algemene sekretaris P.W. Segers over de noodzakelijkheid het kontakt te behouden tussen de sociale beweging en de Vlaamse. Hij sprak als zijn overtuiging uit dat de organismen die in het verleden de leiding hadden gehad van de Vlaamse Beweging, nl. de Katolieke Vlaamse Landsbond en de Vlaamse parlementaire groepen, geen ingrijpende wijzigingen zouden aanvaarden zonder eerst het A.C.W. met zijn twee honderdvijftigduizend aangesloten arbeiders te raadplegenGa naar voetnoot(46). Op 19-20 oktober volgde hierop het kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond. Het stond in het teken van een ommekeer in de politiek van de Landsbond. Het verkondigde in een manifest het nationalistisch principe dat het Vlaamse volk een maatschappelijke eenheid is, een natie. Een hele reeks hervormingen worden voorgesteld als een nieuw programma, o.a. de logische en volledige splitsing van de centrale diensten en de volledige amnestie voor politieke misdrijven en bestuurlijke straffen. Een motie Mulier werd aangenomen op het einde van de eerste kongresdag, waarin bevestigd werd: ‘de Katolieke Vlaamse Landsbond aanvaardt de noodzakelijkheid aan de entiteit “Vlaamse gemeenschap” publiekrechtelijke struktuur te geven en geeft opdracht aan het hoofdbestuur een kommissie te belasten met het bestuderen van de verschillende vormen van deze publiekrechtelijke struktuur, inklusief federalisme, en binnen de zes maanden daaromtrent verslag uit te brengen’. Van Cauwelaert sprak de traditionele slotrede uit, zoals hij dat elk jaar had gedaan, maar het was duidelijk dat hij niet meer in harmonie was met de geest van het kongres. In deze slotrede had hij, getrouw aan zijn programma van 21 juli 1915 waar- | |
[pagina 202]
| |
van hij nooit een stap was afgeweken, gewaarschuwd tegen de gevaren van het federalisme. Op het kongres zelf dient gewezen te worden op enkele tussenkomsten: die van L. Kiebooms die in 18 punten zijn bezwaren tegen het federalisme had samengevatGa naar voetnoot(47); de waarschuwing van Prof. G. Eyskens die verklaarde, dat er een einde diende te komen aan het gevaarlijkste van alle extremismen, het extremisme van het geduld en die sprak over het nieuwe geslacht dat in het Nederlands was opgevoed, een generatie die, doordrongen van een Vlaams-nationaal bewustzijn, zich aan Vlaanderen wilde geven; de tussenkomst van Leo Delwaide die verklaarde dat, als mocht blijken dat de huidige struktuur van België een belemmering zou zijn voor de volledige ontwikkeling van het Vlaamse volk op elk gebied, zich een struktuurwijziging onvermijdelijk zou opdringenGa naar voetnoot(48). Het was duidelijk dat Frans Van Cauwelaert zijn Katolieke Vlaamse Landsbond niet meer in zijn greep hield, dat de Landsbond hem uit de handen liep. Hij werd er blijkbaar niet door verrast. Op 1 nov. 1935 verscheen het eerste nummer van zijn eigen orgaan, het weekblad Elckerlyc. Het was zijn antwoord aan Nieuw Vlaanderen en een progressief geworden Landsbond. Hij kwam hier - om aan elke federalistische oplossing te ontsnappen - terug met een oud voorstel: de aanstelling van Vlaamse en Waalse staatssekretarissen. Hij zocht hier - voor de zoveelste maal - een afleiding naar administratieve hervormingen die radikaal genoeg waren om de gematigde unitaristen te remmen in hun evolutie naar radikalere oplossingenGa naar voetnoot(49). Intussen had ook H. Marck, aansluitend bij P.W. Segers op de sociale week, op het kongres van het a.c.w. in Luik (9-10 nov. 1935) het Vlaamse vraagstuk behandeld. Het was een scherp rekwisitoor. Hij begon met vast te stellen dat met de dag de verbittering in het Vlaamse land groter werd. Hij klaagde de bestuursorganismen aan die de taalwet boycotten en de geest van onverschilligheid, zoniet van kwaadwilligheid die in de hogere administratieve sferen heerste ten opzichte van de taalrechten der Vlamingen. Hij sprak zich echter kordaat uit tegen federalisme en verwierp elke oplossing die afbreuk zou doen aan de politieke eenheid van België. Hij sprak zijn ongenoegen uit over het feit | |
[pagina 203]
| |
dat de Katolieke Vlaamse Landsbond niet vooraf het a.c.w. had geraadpleegd. Persoonlijk stelde hij als program van onmiddellijke aktie voor: het toepassen van sankties bij de uitvoering van de taalwetten; de splitsing van de centrale diensten en besturen waar deze mogelijkheid bestond; de organizatie van een opperste centrale tweetalige leidingGa naar voetnoot(50). Het v.e.v. schreef omstreeks deze tijd een ‘Open Brief’ aan de Koning, waarin het vroeg: - de paritaire vertegenwoordiging van Walen en Vlamingen in alle organismen en kommissies op sociaal, financieel en ekonomisch terrein; - dat niemand voorzitter of sekretaris van deze kommissies zou kunnen worden indien hij de Nederlandse taal niet machtig was; - dat de voertaal Nederlands zou zijn voor de kommissies die specifiek Vlaamse belangen behartigden; - dat de organismen die er zich toe leenden zouden ingedeeld worden in Vlaamse en Franse sekties. Het stuk was ondertekend door B. Steverlynck, voorzitter van het v.e.v., L. Bekaert, voorzitter van het Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers (a.c.v.w.), H. Heyman voor het a.c.w. en A. Van Coillie namens de Vlaamse afdeling van het Kristen MiddenstandsverbondGa naar voetnoot(51). Op het buitengewoon kongres van het a.c.w. te Brussel (1 dec. 1935) werd het Vlaamse vraagstuk opnieuw besproken. In de besluiten van het kongres werd herinnerd aan de besluiten van 1929. Er werd vastgesteld dat de Vlaamse kwestie zonder verdere uitstel en definitief diende opgelost: - zonder inbreuk te maken op de politieke eenheid van België; - op grond van de volledige gelijkheid van Walen en Vlamingen; - op grond van de kulturele eenheid van de Vlaamse volksgemeenschap; - op grond van volstrekte gelijkheid in Brussel en met eerbiediging van de taalrechten van de duits-sprekende gewesten. Het kongres gaf opdracht aan het bureau een taalkommissie samen te stellen om deze principes uit te werkenGa naar voetnoot(52). We zien hoe, in de tweede helft van het jaar 1935, de Vlamingen overal poogden weerom in het offensief te raken. We stellen vast, dat iedereen ermee akkoord gaat, dat er een diepe ontevredenheid in Vlaanderen heerst, dat men zocht naar ‘nieuwe wegen’. Wij hebben in dat verband gewezen op de betekenis van de groepering der katolieke Vlaamse intellektuelen rondom Nieuw Vlaan- | |
[pagina 204]
| |
deren. Wij stellen nu, begin 1936, weer een nieuw feit vast: de poging om deze intellektuelen te groeperen in de Oud-Studentenbonden die a.h.w. een eigen organizatie zouden worden van de groep Nieuw Vlaanderen. Het is, in zijn oorsprong, een tamelijk verwarde geschiedenis die bewijst hoe spontaan het gebeurde, zonder een vast plan dat centraal was uitgewerkt. Wij vinden aldus reeds op 15 dec. 1935 de stichting te Antwerpen van een katolieke Vlaamse oud-hoogstudentenbond. De positie ervan was onmiskenbaar Vlaams-nationalistischGa naar voetnoot(53). Hierop volgde op 8 maart 1936 de oprichting van een landelijk katoliek Vlaams oud-hoogstudentenverbond (k.v.o.h.v.) met uitgesproken federalistisch programmaGa naar voetnoot(54). Men was op de vooravond van de verkiezingen. Ook in de socialistische partij horen wij Vlaamse stemmen opgaan. Het is niet veel en de Vlaamse kwestie stond er, zonder twijfel, niet op de voorgrond. Er is hier niets te bespeuren van een evolutie zoals deze in de katolieke partij was bepaald door de groepering van de katolieke Vlaamse krachten in eigen Vlaamse groepen in Kamer en Senaat. Op het kongres van de b.w.p. te Brussel (nov. 1935) was Aug. Balthazar, gekozene voor Gent, Willem Eekelers te hulp gekomen om de eis te stellen, dat er aan de Vlamingen op het kongres meer gelegenheid zou gegeven worden om hun mening te uiten. Hij klaagde er ook over, dat de taalwetten niet werden nageleefd. Herman Vos, in De Volksgazet, verklaarde dat de b.w.p. reeds jaren akkoord ging met de programma-artikelen van De StandaardGa naar voetnoot(55). Begin februari 1936, op een ‘monstermeeting’ in het Hippodroompaleis te Antwerpen, spraken Aug. Vermeylen, H. Vos, C. Huysmans en W. Eekelers. Op rode spandoeken in de zaal was het tema van de meeting aangegeven: kulturele zelfstandigheid voor Vlaanderen en Wallonië - gelijkheid in taalwetgeving - loyale toepassing der taalwetten. Willem Eekelers, aan wie men gevraagd had een woord te zeggen over amnestie, wees eerst op het werk, dat in dit opzicht door het stadsbestuur van Antwerpen verricht was en ook op de aktie van Huysmans als minis- | |
[pagina 205]
| |
ter van kunsten en wetenschappen. Hij verklaarde verder: de b.w.p. zal er een eer in stellen op deze weg voort te gaan en diegenen te helpen die onrechtvaardig gestraft werdenGa naar voetnoot(56). Deze meeting was natuurlijk reeds de inzet van de verkiezingscampagne, maar wij moeten toch deze verklaringen onthouden met het oog op de politieke evolutie, in de volgende drie jaren. Op 24 april 1936, één maand vóór de verkiezingen, sprak een man met gezag, Prof. Daels, die elk jaar in Diksmuide de woordvoerder geweest was van het IJzerbedevaartkomitee, zich in een radiorede onomwonden uit voor federalisme. Hij stelde in deze toespraak vast dat de Vlaamse Beweging te midden van en door de ineenstorting van de laatste maanden plots over heel de linie een nationale beweging geworden was. Hij deed een oproep tot bundeling van alle Vlaamse krachten en verklaarde, dat de Vlaamse intellektuelen hierbij op de voorpost wilden staan voor een tastbaar aktieplan met als doel het federalismeGa naar voetnoot(57). De Katolieke Vlaamse Landsbond van zijn kant was klaar geraakt met de konklusies van het aangestelde komitee. Op een buitengewone algemene vergadering (2 mei 1936) werden deze konklusies meegedeeld. De Landsbond sprak zich uit voor de herziening van de grondwet, voor het behoud van een rijksparlement voor de algemene rijksbelangen, voor de oprichting van een Waalse en Vlaamse gouwraad, bij afschaffing van de bestaande provinciale raden. Wat het vraagstuk Brussel betreft, kwam het bestuur tot de konklusie dat er geen andere oplossing was als de agglomeratie een eigen regime te geven en een eigen gouwraad. Dit laatste voorstel stuitte echter op sterk verzet. In haar geheel genomen was de konklusie juridisch niet anders te formuleren dan als een eis tot federale ombouw van de Belgische staat. De Landsbond had hierdoor zonder enige twijfel met Van Cauwelaert gebroken. |
|