Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd2. Het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.)De omvang van de nederlaag der Vlaamse nationalisten bij de verkiezingen van november 1932 werd niet alleen door ‘de gewone man in de straat’ en de Vlaams-nationale propagandist overdreven, maar zij werd - mede hierom waarschijnlijk - ook door de leidende figuren van het nationalisme als zeer zwaar ondervonden. Zo zwaar dat geen herstel van de toestand mogelijk scheen zonder de eenheid in de Vlaams-nationale gelederen (buiten het Verdinaso) tot stand te brengen. Vooraleer deze pogingen te behandelen, moeten wij nog even verwijzen naar een laatste poging van Rob. De Smet om alle Grootnederlandsgezinde groepen sa- | |
[pagina 156]
| |
men te brengen. Met het oog hierop werden, op 18 febr. 1933, een aantal personaliteiten uit Vlaanderen bijeengeroepen ten huize van Dr. med. Edg. Muylle. De naamlijst omvatte J. Leuridan (in nauwe samenwerking met De Smet), Dr. med. Gust. Baeten, J. Wilms, J. Persyn, Od. Spruytte, Ir. Leo Isebaert, Kam. De Vleeschauwer, René Lagrou en Leo Wouters. De vergadering had plaats maar leidde nergens toe. Wij kennen daarbij de politieke opties van de meeste aanwezigen: enkelen gingen over naar het Verdinaso, de anderen meestal naar het v.n.v. Robert De Smet zelf schijnt, na deze mislukte poging tot vorming van een Diets front, niet aktief meer te zijn opgetredenGa naar voetnoot(3). Wij hebben in ieder geval, voor de laatste jaren van zijn leven (o op 1 mei 1937), niets meer over hem gevonden. Hij was blijkbaar diep ontmoedigd. Op 19 dec. 1936 schreef hij aan een vriend: ‘...de grote hoop der Vlamingen lijkt wel met verdwazing geslagen. Het Dinasogedoe is eenvoudig volksverraad en de v.n.v.-politiek is niet veel minder. En inmiddels is er geen enkele gezonde organizatie van krachten, zelfs geen orgaan, dat de waarheid zegt en de rechte weg wijst. Ik vrees dat Vlaanderen ten dode gedoemd is’Ga naar voetnoot(4). Van de zijde der gesmade ‘politiekers’ werd door Borginon d.d. 30 jan. 1933 een circulaire gezonden om mee te delen dat het ‘bestuur der koncentratie’ op deze dag te Brussel vergaderd was om een leidingskomitee van zeven man aan te stellen voor verdere onderhandelingen en dat Staf De Clercq het voorzitterschap van dit komitee zou waarnemenGa naar voetnoot(5). Op 9 april publiceerde Staf De Clercq in de Vlaams-nationalistische weekbladen een oproep voor de jaarlijkse landdag in KesterGa naar voetnoot(5bis). | |
[pagina 157]
| |
Vos deelde dadelijk mee aan Ern. Van den Berghe - die dit overmaakte aan De Clercq en Borginon, - dat hij bezwaar had tegen deze oproep zoals hij in de weekbladen verschenen was. Maandenlang werden nu onderhandelingen gevoerd en besprekingen gehouden met personen en groepen uit heel Vlaanderen. Alleen een overgebleven dagboek - mij onbekend - zou de kronologie hiervan kunnen vastleggen. Ik kan alleen getuigen dat deze besprekingen in hoofdzaak gedragen werden door De Clercq, Elias, Herbert en Van den Berghe. Een sterke, doordrijvende kracht was hierbij Tony Herbert, uit Kortrijk, die voor West-Vlaanderen de leiding scheen over te nemen van Leuridan en Beeckman. Hij stond toen zeer ‘rechts’. Zijn kiesparool in november 1932 was geweest: ‘tegen de rechtsen en nog meer naar rechts’. De weerslag van deze opvattingen vinden we in het weekblad Het Leieland waarin de jonge Jan Acke slechts de woordvoerder was van Herbert. Vanwege de groep Herbert is niet de minste poging gedaan om Herman Vos te winnen. Zijn heengaan werd door Herbert als een aanwinst beschouwd, waarbij men echter niet mag zeggen, dat hij Vos bewust zou buiten gemaneuvreerd hebben. In april stuurde Beeckman een ontwerp van proklamatie aan Borginon. Het werd door deze laatste overgemaakt aan Elias, Luc Matthys en Romsee met verzoek een nieuw stuk op te stellen. Borginon vond het ontwerp Beeckman onbruikbaar: veel te lang en nutteloos steil. Ik weet niet of op dit verzoek werd ingegaan. Ik herinner mij niet programma's of memoranda te hebben opgesteld naar aanleiding van de stichting van het v.n.v., al was dat vroeger wel geschied en al zou dat later nog meermaals het geval zijn. Als gevolg van de oproep van Staf De Clercq kwamen de nationalisten samen in Kester, op zondag 7 mei 1933. Het werd een lamentabel vertoon. Het regende en het was niet mogelijk naar de heide op te trekken. Verschillende sprekers voerden het woord vanuit een herbergvenster tot een samengekleumde, dichtopeengepakte hoop volk (geen massa!) dat op het signaal wachtte om zich te verspreiden in de omliggende herbergen, in een sfeer van een Vlaamse boerenkermis. Iedereen was meer dan ooit overtuigd: zo gaat het niet verder, het wordt samenbundelen van krachten of ten onder gaan. Op 11 juni zond De Clercq aan Borginon de samenvatting van een voorstel tot eendrachtige samenwerking hem toegezonden door West-Vlaanderen (d.i. vermoedelijk Beeckman). De Clercq geloofde dit stuk te kunnen aanvaarden. Hij had echter alle voorbehoud gemaakt voor de toon waarin | |
[pagina 158]
| |
een ontwerp van proklamatie was gesteld. Op 10 juli werd daarop een circulaire rondgestuurd, als eerste ontwerp van stichting van het v.n.v. Het is, in zijn grote trekken, de definitieve proklamatie alsook een ontwerp van organizatie van het Verbond met de namen van de leiders van de centrales en van de gouwleidersGa naar voetnoot(6). Limburg (Romsee) reageerde met een reeks bezwaren en korrektieven (federalisme en volksmedezeggenschap). Een subtiliteit van Romsee was de verklaring dat de Limburgse k.v.v. niet zou ontbonden worden, maar als dusdanig zou toetreden. In de toepassing van deze laatste formule zou Limburg later blijken slechts progressief naar het v.n.v. toe te groeien, een zeer voorzichtige en wijze politiek met het oog op de Limburgse verhoudingenGa naar voetnoot(7). Met het Vlaamse Front van Antwerpen werden lange besprekingen gevoerd, een diplomatische metode ons reeds bekend uit vroegere onderhandelingen. De eerste reaktie van het Vlaamse Front was (26 juli) volkomen negatief geweest; de hoop werd nochtans uitgedrukt dat er mogelijkheid toe bestond deze thans onaanvaardbare tekst te wijzigen. Antwerpen maakte daarbij aanspraak op de leiding van de politieke centrale. Als toegeving op de bezwaren van Antwerpen werd de tekst van het ontwerp der definitieve stichting gewijzigd als volgt: ‘Wij bekampen elke materialistische levensbeschouwing en wijzen elk begrip van klassenstrijd af dat aan de uitbouw van solidaire maatschappelijke groepsbelangen in de weg staat’Ga naar voetnoot(8). Op een vergadering die plaats had op 5 oktober, verklaarde Vos ook deze laatste formule niet te kunnen aanvaarden. Het gevolg ervan was dat men terugkeerde tot de oude formule. In feite was er tot hiertoe maar een schijnakkoord geweest, omdat Antwerpen het programma noch de ontbinding van zijn eigen organizatie wilde aanvaarden. In Gent had Elias, na lang aarzelen, zijn akkoord betuigd met de tekst van de proklamatie, op dusdanige wijze veranderd dat het mogelijk moest zijn de politieke lijn van de oude v.n.v.p. door te trekken tegen een strakke Grootnederlandse politiek en met behoud van een werkelijke volksmedezeggenschap. Het was de weergave van het standpunt waarop ook Borginon, Romsee en Van den Berghe stonden, zodat de proklamatie van het v.n.v. berustte, niet op een misverstand, maar uit- | |
[pagina 159]
| |
eindelijk op een dubbele interpretatie, wat zou aanleiding geven tot vele moeilijkheden.
Deze proklamatie, gedateerd 7 oktober en bekend gemaakt in de weekbladen op 8 oktober, was ondertekend door Staf De Clercq die verklaarde dat een eenheidsorganizatie, het Vlaams Nationaal Verbond, was opgericht en dat hij ‘de leiding’ ervan had aanvaard, op voorwaarde dat alle toetredende groepen hierdoor alle provincialisme en gewestelijk partikularisme opgaven om maar bezield te zijn door een zelfde geest en een zelfde wil. Het Verbond stelde zich, in nationaal opzicht, tot doel, ‘de bevrijding te bewerken van het Vlaamse volk en de bevordering der Nederlandse volksgemeenschap’. Alleen de verovering van onze ‘politieke zelfstandigheid samen met de vestiging der Nederlandse volkseenheid’ kan leiden tot een gezond en harmonisch nationaal bestaan. Het v.n.v. wilde daarom ‘de samenwerking tussen de beide Nederlandse volksdelen bevorderen’ en de drang tot hereniging aanvuren. Daarnaast staat echter de dagelijkse taak de voortdurende verfransing te bestrijden en de gezonde nationale geest op te wekken. Het v.n.v. streefde ook de ‘sociaal-ekonomische herinrichting der algehele maatschappij’ na. Het verklaarde het ekonomisch en politiek liberalisme te bestrijden, evenals ‘het marxisme met zijn materialisme, zijn klassenstrijd en zijn machteloos internationalisme’ en de verwording van het huidige parlementarisme. Het streefde het herstel na van de samenhorigheid onder alle standen van de natie. Als organizatiegeledingen werd de oprichting aangekondigd van zes centrales (sociale, politieke, kulturele, pers, jeugd- en vrouwenorganizatie). Ze werden beschouwd als de grondpeilers van de vernieuwde beweging. De Hoofdraad van het v.n.v. zou samengesteld worden uit de Leider, de leiders der centrales, de gouwleiders, de algemene propagandaleider en de beheerder van de financiën, in totaal dus 14 personen. Het kollegiaal karakter van de leiding werd tot uitdrukking gebracht in de bevestiging: ‘bij de Leider en de Hoofdraad berust alle gezag’. In deze proklamatie werden geen namen aangegeven voor de hierboven vermelde funkties met uitzondering natuurlijk van Staf De Clercq. Van zekere zijde heeft men in dit manifest de overwinning gezien van de ‘relatief kleine groep’ van Diets- en totalitairgezinde extremistenGa naar voetnoot(9). Uit eigen ervaring willen wij erop wijzen dat het | |
[pagina 160]
| |
niet zo scherp mag gezien worden. In eerste instantie dienen we in het manifest de uiting te zien van een drang tot verovering van een eigen programma dat tot hiertoe, met uitzondering van de federalistische opvatting, ontbroken had en vervangen was door een aantal pragmatische programmapunten, meestal samengeflanst in verkiezingstijd, en die de indruk gaven van een voorbijgaande formatie zonder gewettigde aanspraak op een plaats in de politieke wereld, waar alle plaatsen bezet werden door katolieken, liberalen, socialisten en kommunisten. Ik schreef het op 30 maart 1934 in een lang bezwaarschrift aan Staf De Clercq: ‘deze proklamatie was in mijn opvatting - en ook in de opvatting van diegenen die op dit ogenblik mijn standpunt delen - het begin van een nieuwe faze in het Vlaams nationalisme nl. het standpunt kiezen tegenover de grote politieke en sociaal-ekonomische vraagstukken van onzen tijd, doch geenszins het begin van rechts-revolutie in Vlaanderen, naar fascistisch model, die dan, meer dan Dinaso, een modus localis (scripsit Tollenaere) zou zijn van het Duitse Hitlerisme’Ga naar voetnoot(10). Bij dit standpunt kiezen was, in nationaal opzicht, een duidelijke bevestiging van het Grootnederlands ideaal niet te ontgaan. Wij hebben hierboven, juist met het oog hierop, de aandacht zo uitvoerig gevestigd op de uitbreiding die de Grootnederlandse gedachte in Vlaanderen genomen had en op de Grootnederlandse positie ook van wie hardnekkig weigerden politiek Groot-Nederland als objektief van hun politieke propaganda te aanvaarden. De bevestiging van de onmiddellijke taak (de verovering van de zelfstandigheid) was het gevolg van dit laatste standpunt. Het was daarbij onze overtuiging - wij bedoelen hier vooral de jongeren, onder invloed van de grote rechtse stromingen in Europa - dat de tijd van het liberalisme voorbij was en dat er diende gebroken zowel met een zuiver konfessionele politiek zoals deze vertegenwoordigd werd door de katolieke partij als met een achterhaald marxisme. Er konden in dit opzicht geen bezwaren bestaan tegen de formulering van de sociaal-ekonomische standpunten, des te meer, dat ze zeer algemeen gehouden werden en iedereen er over akkoord ging, dat de uitbouw van deze maatschappij slechts zou kunnen geschieden in het raam van een Vlaanderen dat in ruime mate zijn politieke zelfstandigheid had veroverd. In hetzelfde nummer van Het Leieland waarin het manifest op 8 oktober verscheen, kan men een bijdrage lezen van P.F. Beeckman, een vurig aanhanger van | |
[pagina 161]
| |
het universalisme van Othmar Spann en van zijn korporatieve staat, dat in dit opzicht geen twijfel overlaatGa naar voetnoot(11). Daarbij kwam, wat deze nieuwe ordening betreft, dat als de leiders van de kristelijke arbeidersbeweging in België zeer rustig en onverschillig de pauselijke encykliek Quadragesimo Anno naast zich hadden neergelegdGa naar voetnoot(12), in de socialistische partij juist op dat ogenblik Hendrik De Man begon door te dringen met zijn Plan van de Arbeid dat zal uitgroeien tot het ‘nationale socialisme’ van het tweespan Spaak-De Man. Nog geen jaar na de stichting van het v.n.v. poneerde De Man, in de z.g. Thèses de Pontigny (september 1934) - de konferentie had plaats in de abdij van Pontigny - de stellingen: de executieve macht regeert (gouverne), de representatieve instellingen kontroleren. Op het gebied van de ekonomische organizatie zal het beleid gevestigd zijn, ‘sur la délégation de pouvoirs par l'exécutif et la représentation des intérêts corporatifs’Ga naar voetnoot(13). Hoe dicht de gematigde vleugel van het v.n.v. bij de opvattingen stond van H. De Man blijkt uit een verklaring die Elias in dit verband aflegde bij de bespreking van de regeringsverklaring van 24 juni 1936Ga naar voetnoot(14). We dienen dit alles te zien in de geest en in de stroming van de tijd. Schreef op dat ogenblik Edm. Rubbens niet: ‘er zijn inderdaad nieuwe denkbeelden opgerezen, zo sterk dat ze een universele omwenteling met even diepe weerslag als de liberale ideeën van de Franse omwenteling, zouden kunnen teweeg brengen’Ga naar voetnoot(15). We dienen in dit zelfde verband ook de z.g. keus der gematigden tussen West-Vlaanderen en het Vlaamse Front in Antwerpen te zien. Het Vlaamse Front was verstard op een achterhaald standpunt van godsvrede, zogezegd met het oog op het groot aantal vrijzinnigen in de partij die in de nieuwe richting de uiting zagen of vreesden van een gecamoufleerd klerikalisme. Het is daarbij van belang te wijzen op de houding van Herman Vos die thans overging naar de socialistische partij. In feite had hij reeds sedert lang het nationalisme verlaten. Hij had de gewijzigde formule verworpen waarin de strijd werd aangezegd tegen alle materialistische levensbeschouwing en elk begrip van klassenstrijd. De | |
[pagina 162]
| |
vermelding van het marxisme was nochtans weggevallen. Deze formulering zou voor hem aanvaardbaar moeten geweest zijn, als we bedenken waar Hendrik De Man zelf stond. Sedert lang was Herman Vos echter het voorwerp van de verlokkingen van Huysmans. Reeds in 1929 gewaagde H. Vos in dit verband over ‘weer van zijn zijde avances’Ga naar voetnoot(16). Op 10 dec. 1932, onder de onmiddellijke indruk van de nederlaag, schreef hij dat een overgaan naar de socialisten ‘verklaarbaar en te billijken zou zijn’ na de misselijke campagne van de katoliekenGa naar voetnoot(17). Herman Vos was, door aanleg en temperament, niet geschikt als leider van een oppositiegroep zonder vooruitzicht op onmiddellijke machtsverovering. Hij was misschien niet eens geschikt voor de politiek. Zijn trouwe vriend P. Geyl getuigde over hem: ‘een geleerde verdwaald in de politiek, dat was werkelijk de indruk die hij soms maakte’Ga naar voetnoot(18). Herman Vos was in de laatste jaren als leider in Antwerpen tekortgeschoten en hij had geen lust om nog verder te vechten. Van de Herman Vos van 1923 bleef maar weinig over: wij hebben zijn evolutie gezien. In zijn interview met De Volksgazet (1 nov. 1933, op de dag van zijn afscheidsartikel in De Schelde) gaf hij toe dat zijn opvattingen in de Vlaams-nationale partij misschien nog door de meerderheid werden aanvaard, maar dat de Vlaamse nationalisten volgens hem op de helling waren. Van Severen kwam er eerlijk voor op. Voor het Verbond van Staf De Clercq was het echter de vraag of het, als het logisch wilde zijn, niet zou terechtkomen bij het fascisme of het totalitair solidarisme. Aldus Herman Vos, maar deze laatste strijd is in het Verbond gestreden door de groep Borginon-Elias-Romsee-Van den Berghe met hun bondgenoten. Het was een zwaar verlies dat Vos de arena verliet. Maar kon het anders? In zijn vraaggesprek met De Volksgazet verklaarde hij, dat ‘politieke decentralisatie - noemen wij het federalisme - onontbeerlijk’ was. Amper twee jaar later antwoordde hij op een rondvraag van het weekblad Hooger Leven (23 febr. 1936) dat de ervaringen van de laatste jaren hem het geloof in federalistische schema's tot grondwetsherziening hadden doen verliezen. Hij werd, naar aanleiding van dit antwoord, scherp aangevallen door H. Borginon in Nieuw Vlaanderen (7 maart 1936) onder de titel ‘De verwording van Herman Vos’. Ook P. Geyl was ontgoocheld over de houding van Vos na 1933Ga naar voetnoot(19). De stichting | |
[pagina 163]
| |
van het v.n.v. was niet de oorzaak van de afval van Herman Vos van het Vlaams nationalisme. Ze was maar een welgekomen aanleiding waardoor hij zich ideologisch kon distantiëren. In deze omstandigheden kan bezwaarlijk gesproken worden van een keus der gematigden tussen Antwerpen en West-Vlaanderen. Antwerpen heeft gekozen onder leiding van een man die geen toekomst meer zag voor het Vlaams nationalisme en die besloten was heen te gaan, in ieder geval. Het v.n.v. was bij zijn stichting niet fascistisch of nationaal-socialistisch. Er was wel een stroming in deze richting, maar de anti-stroming was ten minste even sterk. Een strijd in de schoot van de partij zou er het gevolg van zijn. De man die hierbij een beslissende rol speelde was Staf De Clercq, de Leider. | |
Staf De Clercq.Staf De Clercq is een man herkomstig uit de streek van de taalgrens. Hij werd, op 16 september 1884, geboren te Everbeek, een nederlandstalig dorp in de provincie HenegouwenGa naar voetnoot(20). Zijn vader was onderwijzer te St.-Pieterskapelle, eveneens een Vlaams dorp in Henegouwen. Na de lagere school zette hij zijn studies voort in het kollege van Edingen en daarna in de normaalschool Bonne Espérance. Hij werd hulponderwijzer te Lettelingen (Petit-Enghien), daarna onderwijzer te Heikruis (prov. Brabant, juist benoorden de taalgrens). Hij was vóór de oorlog werkzaam in de taalgrensaktie. In 1914 werd hij gemobilizeerd als brankardier. Daar hij tot de oudste gemobilizeerde klassen behoorde, werd hij, na de slag aan de IJzer, achter het front teruggetrokken. Hij had er geen rechtstreekse voeling met de eigenlijke frontbeweging. Wij hebben hem weergevonden, volop in de strijd, na 1918 en zijn hem gevolgd in zijn parlementaire loopbaan. Toen De Clercq in 1932 niet gekozen werd, zag iedereen in hem de geschikte man om de leiding op zich te nemen van de verdere besprekingen om tot een eenheidsbeweging te komen. Tot hiertoe was hij weinig of niet rechtstreeks betrokken in de jarenlange on- | |
[pagina 164]
| |
derhandelingen. Hij had geen belangstelling voor geteoretiseer. In de poging om een Direktorium tot stand te brengen was hij niet betrokken. Zelfs nu, officieel belast met de leiding van de onderhandelingen, was in de eerste maanden zijn rol niet overwegend geweest. Toen het vraagstuk van de leiding van de beweging zich voordeed, was hij eerder gezwicht voor het aandringen van zijn vrienden: hij had van zijn positie als leider van de onderhandelingen geen gebruik gemaakt om zich op de voorgrond te dringenGa naar voetnoot(21). Hij was tot dan toe meer opgesloten gebleven in zijn Brabants kiesdistrikt, meer voornamelijk nog in zijn schilderachtig Pajottenland. Door zijn joviaal en innemend optreden, door zijn hartelijke omgang met de mensen, door zijn praktische mensenkennis en zijn veelvuldig dienstbetoon, had hij er van jaar tot jaar de basis van zijn werk verbreed en de soliditeit van zijn parlementszetel verzekerd. Wij, zijn strijdgenoten, beschouwden hem als behorend tot wat men noemde de federalistische en demokratische stroming, zonder belangstelling evenwel voor teoretische diskussies over staatsvormen en programma's. Voor ons was Staf De Clercq de enige onder de onderhandelaars die in aanmerking kwam om de leiding van de beweging op zich te nemen. Hij was de enige die met gezag en op grond van persoonlijk vertrouwen in alle gewesten kon optreden. Hij ontpopte zich daarbij als de man van het evenwicht der krachten, maar met een persoonlijk uitgesproken voorliefde voor het extreme. In de maanden en jaren die volgden op zijn aanstelling als Leider, bij de zware innerlijke dissidenties die in het v.n.v. voortleefden, was de houding van Staf De Clercq zonder twijfel niet die, die velen van hem hadden verwacht. Hij heeft zich beslist niet ingespannen om de invloed van de Grootnederlanders enerzijds, van de antimarxisten anderzijds te remmen. In politieke en sociale vraagstukken was hij eerder geneigd zich te onthouden, maar in de kwestie van Groot-Nederland bleek hij meer aan de zijde te staan van de ‘Dietsers’. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat zijn houding hier in de eerste plaats ingegeven was door taktische overwegingen, meer bepaald door de overtuiging dat de gematigden in de groep meer belang hechtten aan de eenheid der beweging, terwijl de Grootnederlanders in de starheid leefden van een ideologie die niet kon | |
[pagina 165]
| |
of mocht toegeven. Hij hechtte een buitengewoon belang aan de goedkeuring van Leuridan, later van de jonge Tollenaere die voor hem de nieuwe generatie vertegenwoordigde. De omstandigheden dwingen mij hier een woord te zeggen over mijn persoonlijke verhouding tot Staf De Clercq. Ze is van belang, meen ik, tot een beter begrip van de politieke verhoudingen die wij verder zullen beschrijven. Van de strakkere houding die De Clercq in de eerste maanden van het bestaan van het v.n.v. heeft aangenomen is hij later nooit meer afgeweken. In de grond hebben wij hem slechts aarzelend en voor-en-achteruit-lopend tot een nieuw realisme kunnen brengen. Deze voortdurende strijd heeft aan onze verhoudingen van persoonlijken aard soms wekenlang een gespannen karakter gegeven. Dat het nooit tot een werkelijk en gevaarlijk konflikt is gekomen was het gevolg van een wederzijds eerlijk vertrouwen en werkelijke achting voor elkaars overtuiging en eerlijkheid. Ik geloof, dat het daarbij van bijzonder groot belang is geweest dat De Clercq er volledig gerust in kon zijn dat ik wel bereid was om te vechten voor de richting van de beweging, maar er nooit aan gedacht heb ook daaruit de gevolgtrekking te halen dat dit een strijd zou moeten worden om de leiding van de beweging. Deze leiding was, in het begin, kollektief opgevat, zoals wij reeds deden opmerken. De organizatie, geschetst in de stichtingsproklamatie, is echter nooit volledig tot stand gekomen. Ook het kollegiaal karakter van de beweging, uiterlijk behouden in de Leider met de Raad van Leiding en voor de gewichtige omstandigheden met een Algemene Raad, was meer dan eens een illusie. Bij meningsverschil besliste Staf De Clercq niet overtuigend maar leidend. Een bepaalde formulering van de verhouding Raad van Leiding-Leider heeft nooit bestaan. Wel werd er op een zeker ogenblik aan gedacht de struktuur van het v.n.v. schriftelijk vast te leggen, maar daartoe is het nooit gekomen. Over de leiding van het v.n.v. heeft bij buitenstaanders veel misverstand bestaan. Velen - vooral intellektuelen, die geen zeer hoge dunk hebben van de gaven van een onderwijzer en allicht diploma's en wetenschappelijke vorming verwarren met mensenleiding en politiek verstand - hebben gedacht, dat ik de man achter St. De Clercq was die in werkelijkheid de politiek van het v.n.v. bepaalde. Niets is minder waar. Het is juist dat een aantal landdagredes en toespraken of opstellen van St. De Clercq door mij werden ontworpen, maar men moet dan ook zien wat ermee gebeurde! Wat ik voorzichtig en aarzelend had geformuleerd, werd, door de schrapping van één woord of | |
[pagina 166]
| |
een beperkende zin, door De Clercq, op eigen hand en zonder mij een woord ervan te zeggen, in radikale stellingen omgezet. Het ging er steeds om hetzelfde vraagstuk: een realistische basis leggen voor onze politiek door een terugkeer tot het federalisme. Op deze regel is nochtans één grote uitzondering: voor al wat militaire en buitenlandse politiek aangaat was St. De Clercq steeds de ontwerper en de schrijver van zijn eigen redevoeringen. Zijn opvattingen waren niet zo afwijkend van de onze dat dit ooit moeilijkheden met zich bracht. Deze handelwijze van Staf De Clercq gaf soms aanleiding tot sterke spanningen, maar na een heftige diskussie werd alles dan weer bijgelegd. De Leider had in de eerste jaren van het v.n.v. hoofdzakelijk schrik van een Grootnederlandse dissidentie. Jeroom Leuridan was in dit opzicht steeds een gevaar, maar de Dietse stellingen in het v.n.v. werden uiteindelijk sterk verzwakt door twee omstandigheden. De eerste was zoals reeds vermeld, de koerswending van Van Severen naar de Boergondische opvatting. De tweede was de verkiezing van R. Tollenaere tot volksvertegenwoordiger in 1936: hij viel uit de wolken van de teoretische politiek in het gevecht voor een kamerzetel en kocht deze zeer gewiekst door een alliantie met de familie Delille - een alliantie die hij mij sedert 1932 als een verrotting van het parlementarisme verweten had. De weg kwam nu vrij en de federalistische groep kon zich eindelijk in het v.n.v. doorzetten, zij het nog met ‘zelfregering’ als een ‘wachthalle’, zoals De Clercq het geformuleerd had, naar eigen vinding. Met de jaren groeide het gezag van de leider in het Verbond. De positie van Staf De Clercq was, op de vooravond van de tiende mei 1940, helemaal anders als bij de stichting van het v.n.v. Ik heb wel eens zijn propagandisten uit de oude tijd in het Pajottenland horen zuchten: dat is onze Staf niet meer! Inderdaad, dat was de oude De Clercq niet meer. Hij was iemand geworden die werkelijk wilde leiden, die zich bewust was van zijn plaats en van zijn opdracht, en die daarop zijn persoonlijke houding afstempelde. Het is mij pas later duidelijk geworden dat hij in feite zijn Raad van Leiding was omgegaan door rechtstreeks zijn kontakt met de propagandisten en de troepen uit te bouwen op grond van het principe der persoonlijke leiding. Het is een zeer natuurlijke evolutie en de vraag is alleen of de man die aldus de leiding verovert ook opgewassen is voor deze taak, aldus gezien. De oorlog zou hier een testproef zijn, omdat hij ook de verhoudingen veranderde: de macht kwam niet meer als volksbeweging uitsluitend | |
[pagina 167]
| |
van onderen, doch zou ook door diplomatie van boven moeten komen. Vanaf het ogenblik dat Staf De Clercq de leiding van het v.n.v. aanvaardde, heeft hij met hart en ziel en met de volledige inzet van zijn persoon voor zijn Verbond gevochten. Reeds een paar jaar na de stichting kreeg zijn gezondheid een zware knak. Hij was pas vijftig jaar oud en een rustig leven werd voor hem een absolute noodzakelijkheid. Hij is echter blijven voortvechten, in de moeilijkste omstandigheden, wat zijn lichaam ondermijnde en zonder twijfel zijn leven heeft ingekort. Hij heeft de strijd nooit opgegeven. Hij mocht van zichzelf, in de laatste weken van zijn leven (14 juni 1942), terecht getuigen: ‘alleen de welvaart van mijn volk heeft mij gedreven. Het zal altijd mijn hoogste roem zijn, dat ik mij nimmer laten leiden heb door persoonlijke belangen, doch door de hogere liefde en de trouw aan mijn volk’. Geen medestrijder, die hem persoonlijk gekend heeft, kan of zal van dit getuigenis één woord afbreken.
Het v.n.v. vond tegenover zich, onmiddellijk na de proklamatie van Staf De Clercq, enkele afwijzende groepen. In Antwerpen vergaderde de k.v.v. op 22 okt. 1933. Het was de laatste arrondissementele vergadering. De groep sprak zijn eigen ontbinding uit en zette zijn leden aan tot aansluiting bij het Verdinaso of de Jongnederlandse Gemeenschap. Het Vlaamse Front van zijn kant hield op 26 okt. 1933 zijn halfjaarlijkse vergadering onder voorzitterschap van Jan Timmermans en besliste niet aan te sluiten bij het v.n.v. maar zelfstandig voort te werken. Enkele dagen later, op 1 november, volgde de bekendmaking van het ontslag van Herman Vos en van zijn overgang naar de socialistische partij. Er is, op 6 mei 1934, te Gent, onder godsvredegroepen uit Antwerpen, het Waasland, Aalst, Kortrijk, Brugge en Gent nog gepoogd een godsvredefederatie te stichten maar buiten Antwerpen hadden deze groepen niet het minste representatief karakter. Het waren relikten van een uitgestorven partijgroepering. Te Antwerpen werd op de houding van het Vlaamse Front gereageerd door de stichting van een afdeling van het v.n.v. De stichter ervan was Maur. Lambreghts die de eerste gouwleider werd van het v.n.v. te AntwerpenGa naar voetnoot(22). Het dagblad De Schelde, waarvan de bekende redakteur F. Mortier, reeds begin 1933 overgegaan was naar de | |
[pagina 168]
| |
socialisten, werd een neutraal blad onder leiding van het driemanschap Borms, Henderickx en Van Puymbrouck. In Aalst verkondigde volksvertegenwoordiger Van Opdenbosch, in het konfidentieel blaadje van zijn geestesgenoot Dr. med. Doussy te Kortrijk, De Vlaamsche Volkseeuw dat hij weigerde aan te sluiten bij het v.n.v. ter wille van zijn fascistische inslag. Op 18 november besliste echter de arrondissementsvergadering toe te treden tot het v.n.v. en Van Opdenbosch uit te sluiten. Een zwaar verlies kon deze afscheiding van Van Opdenbosch niet genoemd worden, al had de aansluiting bij het v.n.v. zonder twijfel het verlies van een aantal Daensistische kiezers tot gevolg. De omvang van dit verlies is niet te schatten, al geven de cijfers van de verkiezingen van 1936 toch enige aanduiding. In Mechelen sloot Ward Hermans aan bij het Verdinaso. Het Vlaams Nationaal Vrouwenverbond, onder leiding van Mevrouw Gravez besliste, op 21 oktober, niet in te gaan op de voorstellen van het v.n.v. Later is dat dan toch geschied. Meer verdragende gevolgen als deze afwijzingen kon de houding hebben van het Vlaams Nationaal Syndikaat (v.n.s.). Begin 1934 drukte het, bij monde van zijn voorzitter Karel Lambrechts, de wens uit om niet alleen uiterlijk (zoals vroeger overeengekomen was) maar ook inwendig volledig de scheiding tot stand te brengen tussen de politieke en de sociale organizaties, d.w.z. in dit geval het v.n.s. Dit voorstel stuitte op het heftigste verzet van Staf De Clercq die erop wees, dat het v.n.s. alleen maar met de hulp van de plaatselijke Vlaams-nationalistische organizaties zijn aktie had kunnen uitbreiden. Hij wenste dan ook integendeel een kontrole-organisme over de sociale organizaties zien tot stand te komenGa naar voetnoot(23). Lambrechts vond in de eigen organizatie geen steun genoeg om een ernstige kans te maken voor zijn plan en alles werd in der minne bijgelegd, zonder dat enig spoor in de persoonlijke verhoudingen hiervan overbleef. Dit waren alles maar kleinigheden. De grote struikelblok was de interpretatie van het manifest van 7 okt. 1933. Het eerste spoor van de moeilijkheden vonden wij in een brief van Borginon d.d. 19 okt. 1933. Hij schreef aan Ernest Van den Berghe - die in feite de kontrole van de meeste weekbladen in handen had - dat hij hoopte geen artikel meer te zien verschijnen zoals dat van P.F. Beeckman (in de bladen van 15 oktober). Hij legde er de klemtoon | |
[pagina 169]
| |
op dat ernstige moeilijkheden dreigden van de zijde van Thomas De Backer, Romsee, Elias en hemzelf. Wij zijn overeengekomen - zo besloot hij - dat volkskontrole zou gewaarborgd blijven en daar gaat men nu Van Severen napratenGa naar voetnoot(24)! Juist dezelfde week meldden de weekbladen van het v.n.v. de aanstelling van Beeckman tot leider van de politieke centrale! Er moest nog heel wat tijd over heengaan eer het v.n.v. een ietwat gesloten en gedisciplineerd geheel zou vormen. Een der meest weerbarstigen, een man door niemand in toom te houden, was Jeroom Leuridan. Dit werd maar al te duidelijk uit zijn redevoering in de Kamer, op 15 dec. 1933, waarin hij verklaarde dat Vlaanderen de Duitsers zou doorlaten, zonder vechten, als Duitsland, daartoe door Frankrijk gedwongen, zijn volledige vrijheid zou terugnemenGa naar voetnoot(25). Het duurde niet lang of de eerste barsten werden zichtbaar. Reeds begin 1934 diende Beeckman zijn ontslag in als leider van de politieke centrale. Tony Herbert, die zoveel bijgedragen had tot de oprichting van het v.n.v., in zeer sterke mate de inhoud van het programma had beïnvloed en ook de keus van de Leider had bepaald, trok zich terug op de achtergrond, toen hij bemerkte dat Staf De Clercq niet bereid was zijn direktieven te volgen. ‘Ik heb geen politieke schoonmoeder nodig’ verklaarde de nieuwe leiderGa naar voetnoot(26). Intussen groeiden de tegenstellingen in het land en in het buitenland. De linkse krachten verkeerden in alarmtoestand en vreesden het ergste. In Duitsland was de socialistische partij weggeveegd, in Frankrijk werd het regime door de krachten van rechts bedreigdGa naar voetnoot(27). Wij zagen in eigen land de socialistische en kommunistische stoottroepen, vóór de stichting van het v.n.v., hun aanval richten tegen het Verdinaso. Na de oprichting van het v.n.v. was ook dit laatste het voorwerp van hun aanvallen. In maart 1934, bij een optreden te Niel, werd Staf De Clercq bijna neergeslagen en kon hij zich alleen met de revolver in de vuist nog een weg banen door de aanvallers. Het waren de geüniformeerde mannen van de s.a.o.l. (Socialistische Anti-Oorlogs Liga) die met vrachtwagens uit Schelle, Hemiksem en Antwerpen waren aangevoerd. Dit gebeurde op een ogenblik dat te Aalst, Mol, Geel en Denderleeuw op het vlak van de gemeentelijke politiek | |
[pagina 170]
| |
nog allianties bestonden met de b.w.p. die trouwens de mannen van de Liga (zoals deze kortaf werd genoemd) niet in de handen hadGa naar voetnoot(28). Op hetzelfde ogenblik rezen er ernstige moeilijkheden binnen het v.n.v., vooral veroorzaakt door de uitlatingen van R. Tollenaere, de al te jonge algemene propagandaleider en door de houding van Vlaanderen-Jong Dietschland, het blad dat bestemd was het orgaan te worden van een kernbeweging die propaganda zou voeren voor de Grootnederlandse gedachte. Een zeer ongelukkig gesprek van Tollenaere met een medewerker van Hier Dinaso en dadelijk ruchtbaar gemaakt door De Standaard (28 maart 1934) deed de maat overlopen. Tollenaere zou aan de medewerker van het Dinaso-weekblad o.a. verklaard hebben: Beeckman was een neo-Belgicist en hij werd uitgesloten, Elias moet volgen en nog vele anderen. Elias schreef hierop d.d. 30 maart, een lange brief aan Staf De Clercq. Hij klaagde in deze brief - geschreven, verklaarde hij, tevens uit naam van Borginon, Romsee en De Backer - het feit aan dat de kernbeweging een noyautage werd van de volksbeweging: zij wilde de politieke leiders wegduwen of dwingen te volgen. Hij verklaarde de baan niet te zullen ruimen voor een beweging die hij als noodlottig beschouwde. Hij weigerde de Vlaams-nationalistische beweging te laten opgaan in de geest van het weekblad Vlaanderen dat nu het orgaan zou worden van de kernbeweging, zoals men aankondigt en zoals het er de schijn van heeft door de redaktie van L. Wouters, propagandaleider van de kernen. Hij bestempelde dat alles als zijnde tegen de oorspronkelijke bedoeling: een kernbeweging om de Grootnederlandse gedachte zuiver te houden voor de toekomst. Daarnaast stelde hij een reeks eisen o.a. dat op de volgende landdag in Kester duidelijke taal zou gesproken wordenGa naar voetnoot(29). Het gevolg van de brief was een bijeenkomst in Gent, waar de formule aanvaard werd van het behoud van ‘een gezonde en aangepaste volksmedezeggenschap en demokratie, welke een oude Nederlandse traditie vormen’Ga naar voetnoot(30). Hierop volgde de landdag van 6 mei 1934, te KesterGa naar voetnoot(31). De tekst van de rede was door mij opgesteld en werd in de Raad van | |
[pagina 171]
| |
Leiding besproken. De inhoud ervan moest het gevolg zijn van mijn schrijven van 30 maart. De Clercq nam deze tekst mee om hem verder te bewerken, zonder opwerpingen over de inhoud. Toen die door hem op de landdag werd voorgedragen, stelde ik vast, dat hij volledig de zin ervan had veranderd met betrekking tot Groot-Nederland en dat onze politiek zo praktisch onbruikbaar was als die van Van Severen, die twee maanden later zijn eerste nieuwe marsrichting zou aankondigen (14 juli 1934) om uit het politiek-Grootnederlandse slop te geraken. Wel waren er op andere punten duidelijke toegevingen gedaan gericht tegen Tollenaere en Jong Dietschland. Aldus het verwerpen van elk revolutionair optreden (Tollenaere had van een mogelijke paasopstand gesproken!), de bevestiging van de wil van het v.n.v. om echte volksmedezeggenschap en kontrole te behouden, de verklaring dat de sociaal-ekonomische herstrukturering van de maatschappij slechts mogelijk was in een Dietse volksstaat, de bevestiging dat er in de opvattingen van het v.n.v. geen plaats was voor diktatuur en absolutisme en dat het Verbond van het maurassisme noch van het hitlerisme wilde weten. In Antwerpen hadden in de volgende maanden veelbetekenende aansluitingen bij het v.n.v. plaats. Herman Van Puymbrouck, na in De Schelde nog eerst een campagne gevoerd te hebben voor het herstel van de eendracht onder de nationalisten, publiceerde in deze krant, op 30 sept. 1934, een artikel waardoor hij zich ter beschikking stelde van de leider van het v.n.v. Enkele dagen later, op 9 oktober, werd in het Vlaamse Front, door voorzitter Jan Timmermans en sekretaris Karel Peeters, een motie voorgedragen tot aansluiting bij het v.n.v. Deze werd verworpen. De indieners namen ontslag uit het Vlaamse Front en gingen met hun aanhangers over naar het v.n.v. Dat alles kon Borginon niet voldoen. Hij was wel volkomen vreemd gebleven aan de leiding van het v.n.v. en verklaarde in de Vlaams-nationalistische partij alleen maar te blijven ter wille van oude strijdgenoten zoals De ClercqGa naar voetnoot(32), maar dit belette hem niet te pas en te onpas als manende Cassandra op te treden. Zo was hij weer op zijn paard gesprongen naar aanleiding van een artikel door P. Geyl aan De Schelde gezonden en door Van Puymbrouck geweigerd. Zowel wat De Clercq antwoordde op 20 dec. als het grievenschrift van Borginon d.d. 24 dec. 1934 zijn interes- | |
[pagina 172]
| |
sant om de posities van beide kanten aan te duiden en de geest van de twee oude strijdgenoten - en nog steeds beste vrienden - te kenschetsen. De Clercq begon, in zijn antwoord, met te wijzen op zijn vereenzaming in de twee eerste maanden na de stichting van het v.n.v., toen in West-Vlaanderen Herbert en Beeckman zich terugtrokken. Thans gaat het beter, stelde hij vast. De godsvredefederatie valt uiteen. Wat Geyl er ook mag van denken, hijzelf was niet gesteld op het gezelschap van de Augusteyns, de Angermilles, de Plancquaerts, de Doussys en de Vanopdenboschen. Nu het weer vlot, wil men zich, zoals Geyl, wel hooghartig met ons bezig houden! Hierop antwoordde Borginon met een lang grievenschrift dat a.h.w. de samenvatting is van de vele brieven die nog zullen volgen. Hij klaagde aan: - de ontaktische en nutteloze pro-Duitse houding van de buitenlandse kroniek in De Schelde: ons volk wil van Duitsland niet weten en wij moeten ons niet nutteloos dit odium op de hals halen; - het naäpen van Duitse initiatieven: zie de ondernomen aktie voor Winterhulp; - de houding van misprijzen voor de politiek van Den Haag. Borginon nam de verdediging op van deze politiek, daar waar De Schelde hierin volgens hem eenvoudig de Duitse propaganda volgde; - het feit dat men in Vlaams nationale kringen er zich niet eens bewust scheen van te zijn dat er in de buitenlandse politiek van België in de laatste tijd een evolutie aan de gang was en dat men trachtte zich los te maken uit de Franse greep; - hij verklaarde, dat het program en de geest van het v.n.v. hem nooit hadden bekoord; - hij beweerde dat het scherp doortrekken van de politiek Grootnederlandse richting noodlottig en utopisch was; - hij verklaarde een hekel te hebben aan de autoritaire staatsvorm en het opgeschroefd ‘rechts’ en totalitair gebazel van sommigen in West-Vlaanderen vooral; - hij zegde van in het begin het gevoel gehad te hebben dat hunne wegen uiteengingen. ‘Eigenlijk had ik er moeten uittrekken’, maar ik wilde het schip niet verlaten toen het in gevaar scheen en thans, als het beter gaat, wil ik deze opgang niet in gevaar brengen. Daarbij, voegde hij er nog aan toe, komt nog iets tussen u en mij. Ik wil niets doen - na de manier waarop ik in het parlement terugkeerde - dat uw positie in het arrondissement zou verzwakken. Daarom vroeg ik in hoofdzaak meer dan een jaar geleden reeds mijn ontslag niet als kamerlid. Ik kan geen kandidatuur meer aanvaarden. Zou het niet best zijn nu ontslag te nemen? Ik geloof | |
[pagina 173]
| |
niet - besloot hij - dat ‘de onloochenbare heropleving’ op een gezonde basis is gegrond...Ga naar voetnoot(33). De grieven van Borginon waren zonder twijfel niet alle zonder grond, ofschoon er ook bij waren die volledig buiten de lijn liepen van de algemene Vlaamse politiek op dat ogenblik, zoals bijv. de strijd tegen het Frans-Belgisch militair akkoord die enkele weken later met man en macht werd ingezet door v.o.s. Borginon was zeer strak individualistisch en soms nukkig - Van Puymbrouck had hem daarover reeds in 1928 zeer scherp aangepakt -; hij onttrok zich aan de moeilijkheden in de leiding om van buiten uit kritiek uit te oefenen. Bij het groot zedelijk gezag waarvan hij in Vlaanderen genoot, kon deze houding fataal worden voor het v.n.v. Anderzijds was het zo, dat van hemzelf geen aktie tot uitbouw van een nieuwe organizatie kon worden verwacht. Het toeval had hem in 1932 weer in het parlement gebracht waar hij de schitterende voorzitter was van de Vlaams-nationale Kamergroep, wat hem een belangrijke positie gaf in de strijd. In de schoot van de partij zelf werd de strijd hardnekkig doorgezet door de groep waarvan Elias nu de leiding genomen had. Reeds in oktober 1934 had hij in De Schelde de grote trekken van zijn opvattingen aangegevenGa naar voetnoot(34). In het voorjaar van 1935, nadat Borginon weer een brief geschreven had aan Staf De Clercq waarin hij verklaarde dat voor hem de grens bereikt en het v.n.v. onbewoonbaar geworden wasGa naar voetnoot(35), maar ook nadat bij de verkiezingen van 14 april De Clercq bewezen had dat zijn hoedanigheid van Leider van het v.n.v. geen onoverkomelijk bezwaar was voor de vlaamsgezinde kiezer, kreeg Elias opdracht een uitvoerige uiteenzetting te schrijven van het v.n.v.-program. Deze brochure verscheen in mei 1935: De Dietsche Volksstaat (Aalst, 90 blz.)Ga naar voetnoot(36). Dat deze studie naamloos verscheen en zeer vaag bleef in verband met de weg naar Groot-Nederland over federalisme houdt verband met een zwaar konflikt in de schoot van de partij waarvan ik thans het verloop wil schetsen. Na de koerswending van Van Severen dacht ik, dat het ogenblik gekomen was om aan de Dietse opbod- | |
[pagina 174]
| |
politiek een einde te maken en de partij terug te brengen op een meer realistische basis. In het ontwerp van mijn brochure werden de argumenten tegen de Dietse politiek weerom opgenomen om erop te wijzen dat het federalisme een noodzakelijke en onafwendbare overgang diende te vormen. In de Algemene Raad, waarin het handschrift in zijn essentiële delen werd voorgelezen, stelden de aanhangers van de Dietse politiek de eis, dat deze bladzijden zouden wegvallen. Hierover werd uiteindelijk gestemdGa naar voetnoot(37). Ik werd in de minderheid gesteld. Ik nam dadelijk mijn ontslag als gouwleider, arrondissementsleider en redaktieleider van het weekblad. Staf De Clercq verklaarde, dat hij onder deze omstandigheden tot de ontbinding van het v.n.v. zou overgaan. Hij stond op om de vergadering te verlaten. Bij de uitgang van de zaal bleef hij staan om de dag van de ontbindingsvergadering aan te kondigen. Niemand verroerde om hem tegen te houden of te protesteren. Ik was er op dat ogenblik diep van overtuigd, dat wij tot een landelijke politiek moesten komen en uit de strijd om een parlementszetel, elk in zijn arrondissement, moesten raken op straf van ten onder te gaan en ook dat de toekomst van ons volk afhing van het bestaan van een nationalistische partij en van de groei ervan of van de druk die ervan uitgaat. In deze voorwaarden stond ik de zwakste - met de vergadering tegen mij - en moest kapituleren. Toen ik mijn Dietsche Volksstaat, die de hoofdlijnen van het partijprogram moest weergeven, uitgaf, vielen de twee bladzijden over federalisme weg, maar het gevolg was ook, dat ik weigerde mijn naam op de omslag te laten verschijnen. Er verscheen in De Schelde een eerste aankondiging van de brochure met mijn naam: in de volgende was de naam weggevallen. Het resultaat van dat alles was dan toch dat de landdagrede (Kester, 5 mei 1935) niet meer de klemtoon legde op de Grootnederlandse, maar hoofdzakelijk op de buitenlandse politiek. De Clercq sprak zich uit tegen de Locarnopolitiek, voor een politiek van vrijwillige neutraliteit en de samenwerking van alle Vlamingen met het oog hierop. Deze oproep viel samen met de inzet voor een gelijkaardige politiek door v.o.s., zoals hierboven reeds aangeduid. In deze rede gaf De Clercq zijn bekende richtlijnen: scherpe waakzaamheid tegenover Frankrijk, gereserveerde politiek tegenover Duitsland, politiek van brede en sympatieke verstandhouding tegenover Engeland. Deze landdag werd officieel in de partij beschouwd als de eerste van het v.n.v. De Delta-vlag | |
[pagina 175]
| |
werd er plechtig gehesen door Dr. Borms en de Houzee-groet werd er officieel ingevoerd. Tot een nieuw konflikt kwam het met Borginon begin september 1935. Op 20 augustus was in het arrondissement Mechelen een akkoord gesloten tussen Staf De Clercq en Ward Hermans, waardoor deze laatste opgenomen werd als kandidaat-lid van het v.n.v. Na drie maanden proeftijd zou hij ipso facto lid worden. Hij kreeg de verzekering dat hij bij de aanstaande verkiezingen lijsttrekker zou zijn te MechelenGa naar voetnoot(38). Borginon reageerde buitengewoon scherp en diende zijn ontslag in als lid van het v.n.v. Hij verwees naar zijn artikelen in het weekblad Nieuw Vlaanderen voor de motivering van zijn houding, omdat het geval Ward Hermans volgens hem dit ontslag alleen had vervroegdGa naar voetnoot(39). Het ontslag van Borginon kwam op een beslissend ogenblik in de strijd. Door de leiding van het v.n.v. werd juist alles erop gezet om bij de volgende verkiezingen de doorbraak van het Verbond te verzekeren. Men kon persoonlijk grote bezwaren hebben tegen Ward Hermans, tegen zijn hele houding en zijn opvattingen, zoals deze tot uiting kwamen in zijn publikatiesGa naar voetnoot(40), maar het was intussen voor de leiding van het v.n.v. duidelijk geworden dat ook Tollenaere, die in Mechelen was ingezet, maar weinig kansen had om het te halen tegen hem, zodat de hele provincie Antwerpen bedreigd bleef en daardoor zelfs de houding van Thomas De Backer twijfelachtig werd. Er was, onder deze omstandigheden, politiek gezien, geen andere uitweg dan die door de leiding gekozen. Borginon kreeg zijn ontslag niet. Hij had het ingediend op het ogenblik, dat Staf De Clercq, op bevel van zijn geneesheer, ten minste voor veertien dagen ziekteverlof moest nemen. Een driemanschap (Van den Berghe, Leuridan, Elias) was aangesteld om hem te vervangen. Borginon drong er bij Elias op aan zijn ontslag te publiceren, maar deze laatste weigerde, wegens de enge vriendschapsbanden die tussen Borginon en De Clercq sedert jaren bestondenGa naar voetnoot(41). Op dat ogenblik formuleerde Elias in de v.n.v. pers (6 oktober) het standpunt van het v.n.v. tegenover de oproepen tot samen- | |
[pagina 176]
| |
werking, die toen van verschillende zijden in Vlaanderen opgingen, als volgt: onder geen voorwendsel wensen wij iets van ons programma op te geven; wij zijn bereid met anderen samen te werken, maar er kan geen sprake van zijn, dat het zou gebeuren op basis van het Standaardprogramma in negen punten en nog veel minder op grond van de verklaring van de Katolieke Vlaamse Kamergroepen; de eendracht kan niet tot stand komen op de basis van wat wij beschouwen als een politieke vergissing. Wij zijn echter wel te vinden voor een samenwerking op grond van een politieke struktuurhervorming die aan ons volk politieke zelfstandigheid geeftGa naar voetnoot(42). Het v.n.v. deed, in december 1935, een ernstige stap vooruit in zijn organizatie. De gewestelijke bladen - reeds grotendeels gelijkgeschakeld - werden thans, met uitzondering van De Nieuwe Kempen en de bladen van Limburg, versmolten tot één weeklad der partij Strijd. Hierdoor werd een belangrijke stap gezet om al te schrille afwijkingen te vermijden en meer eenheid te brengen in de strijd tot voorbereiding van de verkiezingen die normaal moesten plaats hebben - en ook hadden - op 24 mei 1936. De behandeling van dit laatste onderwerp vergt echter vooraf nog een ontleding van de Vlaamse gedachte en van de Vlaamse aktie buiten het enge partijpolitieke kader. |
|