Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Hoofdstuk IV / de verkiezingen van 27 november 1932Toen de Koning de twee grote taalwetten bekrachtigde, had de regering reeds sedert maanden te worstelen met de ekonomische krisis die over de wereld was gekomen na de zwarte oktoberdagen van 1929 in Wall StreetGa naar voetnoot(1). De eerste tekenen van verslapping in ons land zijn na te speuren op het einde van 1929, maar ze waren voor het publiek nog niet zichtbaar. Zelfs het jaar 1930 was nog voorspoedig. Pas einde 1930, begin 1931 werd het publiek zich volledig bewust van de verandering. Het eerste slachtoffer was, einde december 1929, toch reeds gevallen: de bank Chaudoir te Luik. Ze sleepte in haar val voorlopig de kristendemokratische minister Tschoffen mede, die zijn ontslag indiende als minister. Een ernstige politieke weerklank had het ‘incident’ niet. Evenmin een andere krach die echter geen rechtstreeks verband houdt met de ekonomische krisis, maar waarin verschillende vooraanstaande katolieke partijmensen betrokken waren: de val van de Compagnie Internationale du Liège (= c.i.l.). In 1927 was een Spaanse avonturier, Em. Perena, in voeling gekomen met de financiële groep van Leuven (Volksbank-Boerenbond). Hij had het plan opgevat een wereldmonopolie van de kurk tot stand te brengen. Hij vond steun bij vooraanstaande personaliteiten die hun naam wilden lenen. Op 14 april 1927 werd de c.i.l. opgericht. Het was een tijd van roekeloos spelen op de beurs waar een groot gedeelte van de bevolking, tot in de kleine burgerij toe, aan meedeed. De c.i.l.-aandelen gingen de hoogte in. De aandelen van duizend frank nominale waarde bereikten op 31 dec. 1928 meer als zeventien duizend frank. Al. Van de Vyvere, de bekende katolieke politicus, werd voorzitter van de raad van beheer. Het ogenblik was slecht gekozen: een jaar later ging men volop naar de ondergang en op 5 maart 1930 werd de c.i.l. in likwidatie | |
[pagina 110]
| |
gesteld. De aandeelhouders zagen geen cent weer van hun geld. De Algemene Bankvereniging en de Boerenbond, sedert lang nochtans wantrouwig, verloren ongeveer 65 miljoen (waarde 1930!). De Banque de Bruxelles verloor 88 miljoen. Men schat het verlies van de Belgische spaarders op ongeveer 600 miljoen, maar bij het publiek was de indruk nog veel sterker. Dat alles was, zoals gezegd, geen gevolg van de ekonomische wereldkrisis. Er hadden ook geen gerechtelijke vervolgingen plaats, maar wat ons hier rechtstreeks aanbelangt is de diepe weerklank van dit financieel schandaal en het groot aantal slachtoffers. Het was een ineenstorting die de atmosfeer van de volgende jaren voorbereidde, toen de politici ervan beschuldigd werden de slaven te zijn van de kapitalistische grote machten, met gouden ketenen aan hun ware meesters geboeid. De ekonomische krisis nam overal toe. Zonder te vervallen in statistieken mogen wij volstaan met te verwijzen naar de staatsuitgaven voor de werklozensteun: in 1929 veertig miljoen; in 1930 honderd vijfendertig; in 1931 vijfhonderd om in 1932 het bedrag van één miljard te bereiken. Het ministerie Jaspar had reeds met de ekonomische krisis te worstelen gehad. Het paste een politiek toe van besparingen en deflatie. De regering Renkin zette deze politiek voort. De last werd met de dag zwaarder. De regering Renkin zat pas in het zadel, toen het Engelse pond gedevalueerd werd (21 sept. 1931). Ten gevolge hiervan daalde de Belgische uitvoer en op de beurs stortte de koers in van de Belgische staatsfondsen. De Nationale Bank verloor bij deze operatie zeshonderd miljoen (te hoge dekking in ponden!). In zijn regeringsverklaring had eerste minister Renkin nog een strakkere deflatiepolitiek aangekondigd. Hij speelde het klaar met de taalwetten (waarop Jaspar blijven steken was), maar hij kon het hoofd niet boven water houden in de ekonomische krisis. In Oost- en West-Vlaanderen is, begin 1932, de schok bijzonder hard aangekomen: de Handelsbank werd verplicht haar loketten te sluiten. Zij was in het bezit van meer dan tweehonderd miljoen frank deposito's. Hiermede viel de eerste grotere Vlaamse financiële onderneming uit de naoorlogse periode. De krisis werd steeds maar scherper. In juli 1932 braken de werkstakingen uit, eerst in de Borinage om zich van daaruit verder uit te breiden. Pas in september waren deze stakingen in de Borinage ten einde. De regering was in haar plannen op lange termijn gehandicapt door het vooruitzicht van de verkiezingen die in mei 1933 moesten plaats hebben. Ze vreesde zich voor de kiezer aan te bieden met | |
[pagina 111]
| |
een te harde deflatie, waarin ze zelf ten andere haar vertrouwen begon te verliezen om er de krisis mee te overwinnen. Toen hadden op 9 oktober de gemeenteraadsverkiezingen plaats. In de grote steden, waar de politieke faktor sterker geacht wordt als plaatselijke tegenstellingen, gingen de socialisten vooruit. Voor de liberalen was het over 't algemeen een status quo, met uitzondering van Brussel waar zij vooruitgingen. Uitstel scheen onder deze omstandigheden een gevaar in te sluiten voor de liberale partij. De liberalen vroegen aan Renkin op 15 oktober de ontbinding van de Kamers en maakten deze eis twee dagen later aan het publiek bekend. Renkin weigerde op hun verzoek in te gaan. Het ministerie nam ontslag. De nieuwe formateur, Ch. de Broqueville, tweeënzeventig jaar oud, stond op enkele dagen kant en klaar met zijn nieuw ministerie (22 oktober). In een Verslag aan de Koning legde de nieuwe regering uit waarom ze het vertrouwen van de Kamers niet zou vragen maar onmiddellijk tot Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen wilde overgaan: het land moest zich uitspreken over de ekonomische en financiële politiek die de nieuwe regering zou te volgen hebben. De kiezers werden dan ook opgeroepen voor zondag 27 november.
De verkiezingen hadden aldus als inzet de ekonomische en financiële politiek. Een verkiezingstema op een heel ander vlak werd echter aan de openbare mening, vooral in Vlaanderen, door de katolieke partij opgedrongen: de strijd ‘om de schone ziel van 't kind’. Het was de derde maal in de parlementaire geschiedenis van België. De eerste maal, in 1884, werd het liberaal-homogeen ministerie erdoor weggeveegd en kwamen de katolieken voor dertig jaar aan het bewind. In 1912 - onder leiding van dezelfde de Broqueville - had de katolieke partij er zegevierend de aanval van het liberaal-socialistisch kartel mee afgeslagen. Thans, voor de derde maal, en opnieuw in de hoogste nood voor de partij, greep men naar het oude wapen terug. De hoogste nood voor de partij... Beslist, maar was het ook de hoogste nood voor de katolieke school? Was het geen reusachtig misbruik van het geloof, vooral in Vlaanderen, vooral dan tegen de Vlaamse nationalisten? Het is niet mogelijk achteraf te zeggen wat er zou gebeurd zijn, indien... Elke zet heeft een tegenzet tot gevolg en niemand kan vooraf zeggen welke de reakties zullen zijn. In dit geval is het echter een feit dat de liberalen en de socialisten aan de katolieken wel de gelegenheid gegeven hebben om het wapen van de schoolstrijd zo- | |
[pagina 112]
| |
danig te hanteren, dat de werkelijke inzet van de verkiezingen - de ekonomische en sociale politiek - erin vergeten werd. Reeds in vroeger jaren was uit franskiljons fanatisme herhaaldelijk gedreigd met de afschaffing van de toelagen aan de bijzondere (d.w.z. hier, de katolieke) scholen, indien de Vlaamse katolieken niet wilden toegeven op het principe van de taalvrijheidGa naar voetnoot(2). Vooral in de liberale partij - maar ook bij de socialisten - waren er van tijd tot tijd oprispingen van negentiend-eeuws antiklerikalisme. Thans weer. Op het socialistisch kongres, in november 1931, waren er stemmen opgegaan tegen het toekennen van subsidies aan het bijzonder onderwijs; op het liberaal kongres van juni 1932 was een gelijkaardige motie aangenomen. In volle verkiezingsstrijd (10 november) werd bekend dat de socialisten in Antwerpen zich in grote meerderheid hadden uitgesproken voor een liberaalsocialistisch gemeentebestuur. Het trof de geesten als een bevestiging van de nakende schoolstrijd! Men had aan deze aanduidingen genoeg om een beroep te doen op het geweten van de katolieke kiezer. Daarbij kwam nog, in verband met de Vlaamse nationalisten, het feit dat zij sedert 1925 door de bisschoppen, op grond van de katolieke leer zelf, waren veroordeeld. Wij hebben gezien hoe dat een werkelijke strijd ontketende. In de zomer van het jaar 1932 verscheen nu, in het bisdom West-Vlaanderen, een brochure die kenschetsend was voor de strijdende, ultramontaanse geest van dat bisdom. Het was de voordracht van kanunnik Tyteca, De beteekenis van het Vlaamsch nationalisme voor het Katholicisme in Vlaanderen (Brugge, 1932, 30 blz.) ‘Wij willen - schreef de kanunnik - ons volk houden wat het immer was: het diep godsdienstige, het vroom gelovende, het kerk- en priestertrouwe volk van Vlaanderen’. Een groot gevaar bedreigt dit ideaal: het Vlaams nationalisme. In hun polemieken over het gezag van de bisschoppen in deze aangelegenheid redeneren de Vlaamse nationalisten ‘op zijn protestants’. Het Vlaams nationalisme is ‘over het geheel genomen: een echte school van princiepenvertroebeling, van bedilzucht, bitterheid, afzijdigheid en durf tegen de priesters en de bisschoppen’. De grootste fout van het Vlaams nationalisme is daarbij, dat het als eerste punt op zijn programma heeft het nastreven van zijn politieke hervormingen en niet de verdediging van de godsdienstige belangen. Daardoor komen zij tot het vermengen van gelovigen en van niet gelovigen. Dit alles kan herleid worden tot twee grondfouten: de omkering van de katolieke orde der | |
[pagina 113]
| |
waarden; de ontvoogding en eerbiedloosheid tegenover het kerkelijk gezagGa naar voetnoot(3). Bij deze traditie van anti-Vlaamsnationalistische uitspraken, kwam nu de verkiezingsstrijd aansluiten, gevoerd met een buitengewoon fanatisme en blijkbaar gespijsd door zeer belangrijke geldmiddelenGa naar voetnoot(4). De Vlaamse nationalisten mochten zich met angst afvragen hoe het zou verlopen. In 1929 waren ze in gesloten gelederen de strijd ingegaan. Toen de kandidatenlijsten nu, in 1932, waren ingediend, zag het er niet zo bemoedigend uit. In Brussel, waar Staf De Clercq sedert 1919 onafgebroken vooruit was gegaan, werd geen scheurlijst ingediend maar, door een fout bij het opstellen van de lijsten, werd Staf De Clercq als kandidaat geschrapt. De eerste kandidaat werd hierdoor H. Borginon. Niettegenstaande ook hij in het arrondissement zeer bekend was en Staf De Clercq verder zijn kiescampagne voerde alsof het zijn eigen persoon gold, was afval van kiezers te vrezen. In het arrondissement Gent sloot Elias op het laatste ogenblik een akkoord met Jozef De Lille die de tweede plaats op de lijst innam. Het voordeel hiervan was dat De Lille in de provincie Oost-Vlaanderen het verlies van Vindevogel, teruggekeerd naar de katolieke partij, in grote mate goedmaakte en dat anderzijds de Vlaamse nationalisten de steun kregen van 't Getrouwe Maldeghem in de twee Westvlaamse arrondissementen waar in 1929 vader De Lille gekozen was. Anderzijds had de groep Maes in Gent een dissidente lijst ingediend. Deze lijst maakte geen kans, maar niemand wist hoeveel stemmen het zou kosten aan de Vlaams-nationalistische lijst die, bij de ‘zuiveren’, het voorwerp was van een felle kritiek, nog versterkt door het kartel met De Lille. Het ergste was echter te vrezen in de provincie Antwerpen. Hier stonden in de drie arrondissementen twee nationalistische lijsten tegenover elkaar. Door Mechelen werd de toestand hier katastrofaal. Ward Hermans kwam op met een eigen lijst die geapparenteerd was aan de scheurlijsten in Antwerpen en in Turnhout. Voor Turnhout was dat van geen belang. In Antwerpen had hij echter bondgenoten gevonden in de k.v.v. Men kon verwachten dat een deel van de k.v.v. de overboord geworpen Leo | |
[pagina 114]
| |
Scheere, die op de lijst stond van het Vlaamse Front, zou volgen, maar het was ook mogelijk dat de meerderheid van de partij de ‘harden’ zou volgen, onder leiding van R. Lagrou en met o.a. Dries Van Rompaey, Mevrouw Alb. Pil (loco haar echtgenoot) en Dr. Edg. Lehembre. Voor de Senaat werd de lijst van de k.v.v. hier aangevoerd door de ons reeds bekende P. Mares. Deze ‘zuivere’ lijst had nochtans een kartel gesloten met een groep middenstanders, landbouwers en tuinders en met een ‘Bond van Lastenbetalers’. Wat zou dat alles in Antwerpen geven? De verwarring bleek bijzonder groot.
Daartegenover stond een fanatieke religieuze aanvalskracht. Op het platteland konden, in de laatste week vóór de verkiezingen, buiten de katolieken, geen propagandisten nog op straat komen. Voor de flamingantische vleugel van de katolieke partij kwam de Katolieke Vlaamse Kamergroep zelfverzekerd de balans aanbieden van zijn politiek beleid: drie grote taalwetten, waaronder de vernederlandsing van GentGa naar voetnoot(5). Van deze mentaliteit der katolieke Vlaamse Belgicisten en van hun zelfverzekerdheid willen wij alleen maar twee voorbeelden, maar dan veelbetekende vermelden: Frans Van Cauwelaert en Edm. Rubbens. Vooraf zij er nog de aandacht op gevestigd dat op het syndikale vlak het a.c.w. en het a.c.v. zich rechtstreeks hadden aangevallen gevoeld door de uitbreiding van de Vlaams-nationale syndikale aktie en de oprichting van een Vlaams Nationaal Syndikaat (v.n.s.). In het najaar van 1931 verscheen hierover, van de hand van P.W. Segers, een brochure De sociale organisatie der Vlaamsche Nationalisten (Brussel z.j. (1931), 16 blz.), die een heftige aanval was tegen het Vlaams National Syndikaat. De arbeiders - zo luidde het heir - die tot de nationalistische organizaties toetreden, verraden hun standsbelangen zonder hun stambelangen te dienen; het is niet mogelijk lid te blijven van het a.c.w. en lid te zijn in een Vlaams nationale organizatie die verklaart het gezag noch de leiding van het Werkersverbond te aanvaarden; een werkersverbond, aangesloten bij het a.c.w., kan daarin niet blijven en terzelfder tijd aansluiten bij een buitenstaande, onafhankelijke Vlaams-nationale partijGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 115]
| |
In de loop van zijn debat met Vos in Leuven (november 1931) had Edm. Rubbens de gelegenheid om zijn standpunt uitvoerig uiteen te zetten. Hij stelde vast, dat de Vlaamse Beweging in de laatste jaren met reuzenschreden vooruitgegaan was: het doel ervan nl. aan het Vlaamse volk toelaten een nationaal bestaan te kunnen leiden, lag in een nabij verschiet en de hinderpalen die er nog waren zouden verdwijnen als sneeuw voor de zon. Het waren de laatste ijsschotsen die in het voorjaar nog ronddrijven. Hij wees op de veroverde taalwetten. In verband met het lager onderwijs in Brussel verklaarde Rubbens dat de wet ons de waarborgen zou geven van een volledig Vlaams onderwijs voor nagenoeg alle Vlaamse kinderen van de Brusselse agglomeratie. Wij zijn materieel en moreel zeker dat de zege aan ons is! Wij zouden niet terugdeinzen voor de omvorming van de Belgische staatsstruktuur, als deze nodig was voor de ontplooiing van het Vlaamse volkswezen, maar dat is niet het geval. Integendeel. Wij bestrijden de scheiding, omdat de stoffelijke elementen noch de nationaal-kulturele deze vereisen. Het ekonomisch zwaartepunt verplaatst zich naar Vlaanderen. De politieke scheiding is van uit Vlaams standpunt gezien, ondoelmatig, ontoepasselijk en nutteloos, zoniet nadelig voor de Vlamingen. Hier verwijst Rubbens naar de argumentatie van Picard. Wij hoeven geen imperialisten te zijn, maar wij moeten de ambitie hebben om in België de leiding te geven, omdat wij geestelijk, ekonomisch en wetenschappelijk de flinksten kunnen worden. De uiteenzetting van Rubbens was akademisch en de verkiezingen waren nog niet in het verschiet. De redevoering die Van Cauwelaert een jaar later (6 nov. 1932) uitsprak in Dendermonde is een verkiezingsrede maar met een bijzonder doel nl. de bestrijding van de Vlaamse nationalisten, wat tevens uitlegt waarom deze redevoering ook separatim in brochurevorm werd uitgegeven: Het doel der Vlaamsche Beweging. De plicht der Vlaamsche Katholieken. De Vlaamsche Katholieken tegenover de Vlaamsche nationale partijgroepjes (z.pl. z.j., 12 blz.). De aanval van Van Cauwelaert is voornaam in zijn vorm, maar van een ongemene sluwheid tot verleiding van de katolieke Vlaamse nationalisten en om te voorkomen dat nog meer katolieke flamingantische stemmen aan de nationalisten zouden verloren gaan. Het hoofdtema van zijn toespraak is het onderzoek van een tegenstelling: de politiek gevoerd door de Katolieke Vlaamse Kamergroep en de politieke bedoelingen en metoden van de nationalistische Vlaamse partijen. Hierbij maakt Van Cauwelaert dadelijk een zeer handig on- | |
[pagina 116]
| |
derscheid. Hij ziet twee nationalismen: aan de ene kant dat der Vlaams-nationalistische partijen; aan de andere kant een Vlaamsnationalistisch verlangen dat evenwijdig kan lopen met het werk van de Katolieke Vlaamse Kamergroep en van de Katolieke Vlaamse Landsbond. Dit nationalistisch voelen - gaat hij dan verder - is geenszins onverenigbaar met de huidige staatsvorm. Wij mogen geen politiek voeren die ons leidt naar een onbekende toekomst. De ‘slechte oneindigheid’ die men onze politiek verweten heeft, bestaat niet meer na de laatste wetten die wij veroverd hebben. Deze bewijzen dat het langs deze weg wel gaat. Wat nog te doen valt is, parlementair gesproken, kinderspel in vergelijking met de inspanningen die wij moesten doen. Wat nog te doen valt, zal in de eerstvolgende maanden geschieden, als het katolieke Vlaanderen zijn macht niet ziet verminderen bij de aanstaande verkiezingen. Wie nationalistisch voelt kan aansluiten bij de katolieke partij indien hij er niet komt om te noyauteren of dissidentie te brengen. Het federaal statuut is, vergeleken met ons werk, een model van politieke onoprechtheid en ongeschooldheid. Daarbuiten - en een bisschoppelijke brief heeft er onze aandacht op gevestigd - is er nog de zorg voor onze scholen. Meer dan ooit is eenheid nodig in de strijd. Daartegenover staat de verwaaring bij de nationalisten, hun hopeloze verdeeldheid die bewijzen dat zij niet weten waar zij naartoe gaan, dat de aanhangers gedreven zijn door gevoelens die er geen zijn waaraan de waarheid zich voedt.
Onder deze voorwaarden gingen de kiezers naar de stembus op 27 nov. 1932. De uitslag van de verkiezingen gaf, voor heel het land, het volgende beeld: katolieken 79 zetels (+3), liberalen 24 zetels (-4), socialisten 73 zetels (+3), Vlaamse nationalisten 8 zetels (-2) kommunisten 3 zetels (+2). Voor het Vlaamse land (met uitzondering van het arr. Brussel) zag het er aldus uit: katolieken 46 zetels (+3), liberalen 9 zetels (status quo) socialisten 26 zetels (+2), Vlaamse nationalisten 7 zetels (-2), kommunisten geen zetel (status quo). De uitslag van de verkiezingen maakte, ten onrechte, de indruk van een zeer zware nederlaag voor de Vlaamse nationalisten. Men was het er over 't algemeen over eens, dat deze het gevolg was van de katolieke campagne voor ‘de schone ziel van 't kind’. Velen geloofden dat ze ook de ondergang voorspelde van het politiek nationalisme in Vlaanderen. Zowel de indruk over de omvang van deze nederlaag en de oorzaak ervan, als de konklusies | |
[pagina 117]
| |
die eruit gehaald werden, waren foutief. Alleen in het arr. Antwerpen was ze zwaar: 11.184 stemmen tegenover 16.524 hetgeen een val betekende van 8,89 percent op 5,53 percent. Dit verlies werd des te zwaarder aangevoeld, omdat Herman Vos er zijn zetel bij inschoot. Laten wij er dadelijk aan toevoegen dat Ward Hermans te Mechelen evenmin gekozen werd. Wij komen hier verder op terug. Een nader onderzoek van de resultaten bekomen door de Vlaamsnationalistische lijsten geeft een duidelijker omvang van hun nederlaagGa naar voetnoot(7). Wat het totaal aantal stemmen betreft, vielen de Vlaamse nationalisten van 132.567 op 130.755. Hierin zijn de lijsten van de dissidenten begrepen: Antwerpen 870; Ward Hermans 2.915; Turnhout 231; Kortrijk (Dr. Doussy) 336 en Gent (Roza de Guchtenaere) 290. Er was vooruitgang in volgende arrondissementen: Brugge (5.335 tegen 1.757 in 1929 waar V. De Lille toen 7.543 behaalde), Oostende (7.742 tegenover 7.076), Gent (15.254 tegenover 5.875), St.-Niklaas (5.158 tegenover 4.667), Dendermonde (4.435 tegenover 2.194), Hasselt (6.577 tegenover 5.676), Tongeren (8.758 tegenover 8.196), Leuven (5.083 tegenover 5.032). In al de andere arrondissementen viel achteruitgang te bespeuren, maar deze was, buiten de provincie Antwerpen, geenszins spektakulair. Integendeel. Als we in het arr. Oudenaarde voor het jaar 1929 de vermoedelijke resultaten van de nationalisten zonder de lijst Vindevogel berekenen (wat heel wel te doen is) komen we voor het hele land tot 11,35 percent van de stemmen tegenover 11,65 in het jaar 1929. Dit verlies van 0,30% wordt, bij een berekening zonder het arr. Antwerpen, tot een winst van 0,34% en zonder de provincie Antwerpen tot een winst van 1,10%. De zieke plek in Vlaanderen was Antwerpen-Mechelen. In Antwerpen kwam er op de lijst Vos een verlies voor van 6.120 stemmen. Vos schreef zijn val hoofdzakelijk toe aan de propaganda van de katolieken. Hij schreef hierover aan zijn vriend P. Geyl zeer bitter, dat zesduizend katolieke Vlaamse nationalisten de vrijzinnige Vos in de steek lieten (27 nov. 1932)Ga naar voetnoot(8). Of dit laatste juist was, zullen wij verder onderzoeken. Het is echter waar dat de eerlijke gentleman Vos door de modder gesleurd was door de katolieken maar zijn katolieke strijdgenoten in de andere arrondissementen waren er ook niet veel beter aan toe. De resul- | |
[pagina 118]
| |
taten in Antwerpen vertoonden misschien een kleine lichtkant: de k.v.v. had er haar elektorale onmacht bewezen. In Mechelen was daarentegen geen enkel lichtpunt te vinden. Ward Hermans behaalde er 2.915 stemmen en de koncentratielijst 1.497. Samen aldus 4.412 stemmen tegenover 7.082 in 1929, of een verlies van 2.670 stemmen. Antwerpen met de vrijzinnige kopman Vos verloor 3,36%, Mechelen met zijn twee katolieke kopmannen verloor 4,72%. Wij hebben hierboven de acht arrondissementen opgenoemd waar een aanwinst te boeken viel voor de Vlaamse nationalisten. Daartegenover staan de negen arrondissementen (ditmaal Brussel inbegrepen) waar verlies aan te tekenen valt. Zoeken we de zwakste plekken op, dan vinden we deze in de volgende gewesten: het arrondissement Ieper met de aangrenzende kantons van het arr. Roeselare; de provincie Antwerpen met in hoofdzaak de arr. Antwerpen en Mechelen (waarbij het arr. Antwerpen de tweederde vertegenwoordigt van de provincie); in het Brusselse de kantons St.-Kwintens-Lennik en Asse; eindelijk in het arr. Aalst de kantons Ninove en Aalst. Voor wie gelooft aan de desertie van de katolieke nationalisten naar de katolieke partij zullen volgende cijfers een verrassing brengen. Berekend op het aantal geldig uitgebrachte stemmen is de winst- en verliesrekening voor beide partijen als volgt: arr. Ieper, nationalisten -4,24% (katolieken +0,63); kanton Roeselare, nationalisten -6,45 (katolieken +1,73); kanton Izegem, nationalisten -7,72 (katolieken +2,80); kanton Aalst, nationalisten -4,11 (katolieken -1,54); kanton St.-Kwintens-Lennik, nationalisten -7,48 (katolieken +2,85); kanton Asse, nationalisten -4,43 (katolieken +1,90). Tegenover deze cijfers die overal gunstige resultaten aanwijzen voor het linkse blok (liberalen en socialisten) is het ten zeerste te betwijfelen of de verliezen van de Vlaamse nationalisten in deze distrikten het gevolg zijn van een godsdienstige faktor en van de tussenkomst van de klerus in de verkiezingen. Er moet naar andere oorzaken gezocht worden, vooral als we bedenken dat in 1936 in al deze gebieden, met uitzondering van het kanton Asse, het peil van 1929 (in percent der geldige stemmen berekend) niet meer werd bereikt dan wanneer over het hele Vlaamse land, met uitzondering van Antwerpen, vooruitgang geboekt werd. Het arr. Antwerpen dat, gezien de sociale samenstelling van de bevolking, die leidde tot een verschuiving naar links, heel wat minder gevoelig was voor de invloed van de klerus, ging in Vlaams-nationalistisch opzicht sterk achteruit. De oorzaken hiervan liggen in de innerlijke | |
[pagina 119]
| |
geschiedenis van de partij. De betekenis van het schisma Ward Hermans mag hier niet onderschat worden: het vertrouwen ging er grotendeels door verloren. De uitspraak van H. Vos over de zesduizend katolieken die hem in de steek lieten, is een loutere affirmatie. Sedert lang stond in Antwerpen de socialistische partij klaar om de vrijzinnige Vlaamse nationalisten op te vangen. Vermoedelijk komen een groot aantal van die zesduizend stemmen niet van katolieken (in 1936 behaalde de katolieke Borginon er maar 10.584 stemmen d.w.z. nog minder als Vos en de katolieknationalistische dissidentie in 1932), maar van vrijzinnigen die weer de weg naar links insloegen. We zouden eerder kunnen zeggen dat, toen in 1933 Vos naar de socialisten overliep, de bres naar links in Antwerpen werd gedicht. Een laatste woord, in zuiver hypotetische berekening. Het Verdinaso had het wachtwoord gegeven blanco te stemmen. Het valt moeilijk na te gaan wat dit gaf in het hele Vlaamse land. Wij stellen echter vast, dat in het arr. Roeselare-Tielt (de voormalige elektorale burcht van Van Severen) blanco een winst noteerde van 0,50%, een enig feit in Vlaanderen. Overdreven is het niet te veronderstellen dat dit voor de Vlaamse nationalisten ±2.000 stemmen verlies betekende. De katolieken hebben hier geen voordeel van gehad, want zij verloren in dit arrondissement ongeveer 4%. Voor de Vlaamse nationalisten was de slag bijzonder hard: zij verloren hun derde zetel in West-Vlaanderen met een tekort van 363 stemmen. Een laatste opmerking: de verkiezingen van 1932 hadden plaats op de basis van het bevolkingscijfer van 1920 wat het aantal zetels betreft. Er had in 1932 geen zetelaanpassing plaats. Was dit gebeurd dan zouden de Vlaamse nationalisten in West-Vlaanderen hun derde zetel behouden hebben, zoals er ook in de provincie Antwerpen twee zetels zouden geweest zijn. Zij zouden aldus hun tien zetels behouden hebben, wat in 1936 hun vooruitgang minder spektakulair zou gemaakt hebben. Al deze berekeningen, hoe juist gefundeerd ook en hoe verrassend ook in menig opzicht, nemen niet weg dat er, voor de massa van de propagandisten, drie zetels verloren gingen in de Kamer (nog meer spektakulair drie op de vier in de Senaat) en dat Herman Vos, Staf De Clercq en Ward Hermans uit het parlement verdwenen. De slag was psychologisch veel zwaarder als berekeningen aantonen en in de propaganda schieten die laatste te kort! |
|