Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd5. Joris Van Severen en het VerdinasoHet zal de lezer opgevallen zijn hoe vaak reeds de naam Van Severen in onze studie voorgekomen isGa naar voetnoot(123). Het zal ook opge- | |
[pagina 95]
| |
vallen zijn dat zijn op de voorgrond treden niet het gevolg was van een ingeboren onaangepast zijn of van een ziekelijke opdringerigheid. Hij was eenvoudig anders dan zijn medestrijders, de Vlaams-nationalistische leiders: Leuridan, boerenzoon en ateneumleraar, advokaat geworden om den brode; Debeuckelaere, zoon van een handelaar, ateneumleraar vóór de oorlog, erna advokaat met een drukke praktijk; Van Puymbrouck, leraar bij het middelbaar onderwijs; De Clercq, onderwijzer; Van den Berghe, zoon van een handelaar; Wies Moens, bakkerszoon. Alleen bij Borginon kon men spreken van een politieke traditie: zijn oom was kamerlid geweest voor Brussel. Van de jongeren hadden Beeckman en Romsee hard gewerkt om hun advokatendiploma buiten de universiteit te halen en Elias, zoon van een gebroodroofd aktivistisch lager rijksbeambte, van beroep leraar, was doctor in de rechten geworden, niet met het inzicht advokaat te worden maar omdat het paste in het programma van zijn wetenschappelijke vorming. Het was alles wat men noemt ‘bourgeois’ en dan nog voor het grootste deel kleine burgerij. Tegenover hen en in vergelijking met hen was Van Severen anders. Hij was als een vreemde eend in de flamingantische bijt. Hij behoorde - zoals Rodenbach - tot de klasse, of kaste, die sedert 1830 het land bestuurde. Hij was de zoon van een notaris uit Wakken, een dorp in West-Vlaanderen, in het kanton Oostrozebeke (± 2.500 inwoners) op de grens van Oost-Vlaanderen. Georges Van Severen - het werd pas veel later Joris, zoals bij andere flaminganten - werd geboren op 19 juli 1894. Vanaf zijn negende jaar werd hij als intern gestuurd naar het befaamde Ste Barbe, het jezuïetenkollege in Gent. Hij scheen voorbestemd om te behoren tot de geestesgenoten van Maeterlinck, eveneens oudleerling van Ste Barbe. In dit verfranst kollege was er echter een kern van flaminganten en Van Severen sloot erbij aan. Hij was later, aan de Universiteit in Gent, als student in de rechten, voorzitter van de Rodenbachsvrienden. Toen kwam de oorlog. Van Severen werd aan het front, op 4 jan. 1917, tot onderluitenant bevorderd. M.E. Belpaire vond dat er toch niet te sterk mocht gelet worden op de stevigheid van het patriottisme van de nieuwe onderluitenant die een familielid was van haar en een graag geziene gast op de Swiss Cottage. Toen in 1917-1918 de geheime organizatie van de frontbeweging ontstond, was Van Severen de afgevaardigde van zijn legerdivisie, waar de organizatie van de frontpartij trouwens zeer rudimentair bleef. Van Severen was toen 23 jaar oud. Hij was een dwepend idealist | |
[pagina 96]
| |
met sterk godsdienstig-mystieke inslag. Hij geloofde, dat hij een roeping had: de strijd voor de glorie van God. Niets stond hem daarbij meer tegen als een ‘sociaal werker’ te zijn. Hij wilde werken door de verspreiding van Ibseniaanse gedachten. Hij wilde geen stom ‘bourgeois’ zijn, ontroerd door de armoede van het volk, maar eerder een Russisch nihilist, waarvan hij geloofde dat zij, zelfs in hun sociaal werk, wonderbare idealisten warenGa naar voetnoot(124). België is voor hem niets. Het Belgisch vaderland is onzin. Hij stond in de frontaktie in deze geest: een rusteloos apostolaat voor waarheid en liefde onder de mensen. Aan politiek dacht hij toen niet. Hij wilde boeken schrijven en voordrachten houden. Vanuit de gevangenis in 1917 - hij was gedegradeerd voor zijn vlaamsgezinde aktie - schreef hij aan Verschaeve: ‘vaster en vaster is het in mij gegroeid sinds de oorlog, dat ik mijn heel leven aan de kunst besteed... De kunst en Vlaanderen. En naar het Hoogste, naar God toe. Daarbuiten: ellende, slavenleven, lijden en gebroken worden... en verachten. Ik kan niet anders’Ga naar voetnoot(125). Van toen af reeds zou hij met Faust kunnen zeggen hebben: ‘zwei Seelen wohnen, ach, in meiner Brust’. Hij wil handelen, maar hij is tevens een dromer die zich in het niets-doen wil terugtrekken. Toen hij uit de oorlog terugkeerde was hij een getuige voor zijn generatie, een van de vele jongeren uit aktivisme en frontbeweging, waarvan de meesten in dit kleine land vleugellam moesten blijven en kapituleerden. Van Severen niet. Hij studeerde toen aan de universiteit in Gent, maar zonder enige lust om zijn diploma van dr. jur. te veroveren. Het zou voor hem nochtans een kinderspel geweest zijn, bij alle faciliteiten die dan aan de oud-strijders werden verleend. Zijn voorkeur bleef verder gaan naar de literatuur en op 1 jan. 1921 verscheen zijn tijdschrift, Ter Waarheid. Enkele maanden tevoren schreef hij aan een vriend: het ritme van mijn leven is chaotischer dan ooit en ik zie niet klaar voor mij. Hij was theoretisch katoliek gebleven, praktisch vreemd aan de Kerk geworden. Aan zijn vriend Leuridan, die andere geestelijke Hamlet, schreef hij: wij zijn meer bestemd om in eenzaamheid te zoeken naar vrede ‘dan om mee te doen in 't zotte gewoel der dwaze gemene hartstochten’Ga naar voetnoot(126). Hij stond nochtans dicht bij een keerpunt: de terugkeer naar de katolieke gedachte en de ontdekking van de school rondom Ch. | |
[pagina 97]
| |
Maurras en de Action française. Hij maakt kennis met het boek van Georges Valois, Révolution nationale en wordt antidemokraat. Hij schrijft in Ter Waarheid, zijn essay over het Vlaams nationalisme, begin van zijn strijd voor het kristen-solidarisme dat voor hem nationaal-solidarisme wordt. Hij getuigt het korte tijd daarna, zeer duidelijk over zichzelf: ‘je suis devenu un anti-démocrate et un traditionaliste. J'ai horreur de tout désordre et de tout humanitarisme. Je suis un ennemi acharné de tout socialisme et du communisme. Bref je suis arrivé à la maturité je crois. Je me suis nettifié, simplifié, discipliné. Je suis toujours catholique et nationaliste flamand’. Bij dat alles overweegt nog steeds in hem de literator, verzeild in de politiek. Uit een steeds dieper en herhaald kontakt met de Franse politieke rechterzijde groeit zijn nieuwe belangstelling. Hij heeft zijn werkelijke politieke roeping ontdekt. Te midden van zijn konflikt met de andere nationalistische leiders in West-Vlaanderen waar hij bewust naar zijn doel gaat, ook ten koste van de scheiding, kondigt Van Severen aan zijn reeds meer genoemde Franse vriend, de ontdekking van zijn nieuwe roeping aan: hij heeft geen tijd meer om zich met letterkunde bezig te houden; hij leest boeken over politieke en sociaal-ekonomische problemen; hij leest en leest nog eens L. Daudet, Ch. Maurras, J. Bainville. Hij is vol geestdrift voor H. de Montherlant en staat in bewondering voor André Gide. De Russische schrijvers interesseren hem niet meer en hij verklaart behoefte te hebben aan Franse invloeden om een evenwicht te bereiken dat anders zou gestoord worden door de passies die opwellen uit zijn Vlaamse vitaliteitGa naar voetnoot(127). De oude twijfels blijven hem echter bestormen. Ze zullen hem geen ogenblik loslaten, ook niet toen hij reeds jaren voor de massa optrad als de zelfverzekerde politieke leider die er aanspraak op maakte zijn volk te leiden op de weg naar de toekomst. Hij getuigde van zichzelf in 1937: ik ben nooit tevreden en van de beste zaken krijg ik vlug genoeg; daarna moet ik moeizaam opnieuw zoeken om in mij het evenwicht te herstellen. Ik heb een aanleg om alles te beredeneren, te ordenen, de waarschijnlijkheden en de noodwendigheden van mijn leven, zo vol reeds met verwarringen (‘désorientations’), te berekenen. Ik zwijg dan, heel lang soms, niet omdat mijn geest leeg is, maar vol aarzelingen en skrupulesGa naar voetnoot(128). Op 18-jarige leeftijd vertrokken van de revolutionaire romantiek, was hij nog tot geen rust gekomen. | |
[pagina 98]
| |
Deze schets van de geestelijke houding van Van Severen bewijst reeds voldoende hoe hij, in de jaren 1921-1931, een enig verschijnsel was bij de leiders van het Vlaams-nationalisme, al kunnen we van deze laatsten toch niet beweren, dat zij allen leefden in een geestelijk getto. Buiten Van Severen is ons echter geen enkele onder hen bekend die op dat ogenblik zou gedweept hebben met Mussolini of die een aanhanger was van de Action Française: een dergelijke geesteshouding is uitsluitend te zoeken in Waalse kringen en bij de franstaligen in Vlaanderen. Pas vanaf einde 1928 dringen gelijkaardige gedachten ook in Vlaanderen door. Aan het traditionele Vlaamse nationalisme was Van Severen, voor zover men niet tot de diepere oorzaken doordringt, schijnbaar alleen maar gebonden door zijn woeste anti-Belgische en zijn onvoorwaardelijke Grootnederlandse opvattingen. Voor velen, voor de meesten scheen echter juist dit laatste hoofdzaak en was men er niet ver vanaf de houding van Van Severen als snobisme te beschouwen wat het overige betreft. Van Severen was nochtans flamingant gebleven, hoe smalend hij zich ook zou uitlaten over blauwvoeterij, IJzerbedevaart en andere manifestaties van het traditioneel flamingantisme. Daardoor kon zijn invloed in het toenemend radikalisme van de Vlaamse Beweging groeien. Maar niet daardoor alleen. Van Severen was een sterke persoonlijkheid. Er ging van hem aantrekkingskracht uit en hij kon mensen vormen. Waar lag het geheim van deze aantrekkingskracht? Hoe kwam het, terwijl toch een van zijn trouwste medewerkers van hem getuigde, dat hij niet in staat was om op gemoedelijke en verstaanbare manier tot de mensen te spreken, dat hij teruggetrokken leefde, zonder zich iets van de werkelijkheid aan te trekken; dat hij alleen maar omgang had met strijdgenoten en met franskiljonsGa naar voetnoot(129)? Het kwam niet door zijn fysieke verschijning, want hij was eerder aan de kleine kant (wat hem innerlijk hinderde), een magere en pezige verschijning. Hij was daarbij van natuur uit ook eerder schuchter en het kostte hem telkens een grote inspanning deze bedeesdheid te overwinnen om op het podium te verschijnen. Ook zijn welsprekendheid legde hier geen gewicht in de schaal. Hij was geen redenaar, in de verste verte niet te vergelijken met een Van Cauwelaert of een Herman Vos. Hij sprak met korte zinnen zonder zwier, schijnbaar over de hoofden heen, alsof hij | |
[pagina 99]
| |
de samenvatting van een les dikteerde aan zijn volgelingen. Hier vinden wij nochtans een eerste aanknopingspunt voor het antwoord op onze vraag. In het geheel van de stijl die hij aan het Verdinaso wist te geven - of wilde geven, want zijn volgelingen bleven soms hopeloos in gebreke - maakte zijn welsprekendheid toch diepe indruk op de toehoorders. Niemand ging onverschillig weg naar huis, na hem gehoord te hebben. Hij drong aan de vergadering de kracht op van zijn persoonlijkheid. Men voelde in deze man een ‘aristokraat’, ‘een van de besten’, een leider. Hij was een aristokraat door zijn hele vorming en houding, in familietraditie en in eigen voorkeur. Hij had daarbij een diepe afkeer van het boerse en het kleinburgerlijke, tot het onrechtvaardige toe dat hem belette ook de diepere hoedanigheden te zien van de boer en de gesmade ‘kruidenier’. Hij werd gekwetst door het gebrek aan omgangsvormen in zijn flamingantisch milieu, waar men soms met gewilde dorperheid reageerde op het misprijzen van eigen taal en volk door de kasteelheer en de schaarse notabelen van het platteland. Van Severen stelde daartegenover zijn eigen verzorgd uiterlijk, zijn attentie voor de maatschappelijke omgangsvormen, zijn charme in het gezelschapsleven. Vandaar ook zijn voorkeur, in persoonlijke omgang, voor de verfranste kringen in Vlaanderen. Hij zag dat alles in het licht van de Hellenistisch-Latijnse kultuur van zijn ‘meester’ Maurras die hij tot de zijne proklameerde. Het ging zo ver dat hij in 1921 aan zijn Franse vriend schreef dat hij bang was voor het huwelijk: Vlaamse meisjes zonder ‘latinité’ interesseerden hem niet. Zijn vrouw zou al de kwaliteiten moeten hebben van een ParisienneGa naar voetnoot(130)... Deze aristokraat met zijn ongetwijfeld superieure vorming werd ook door de gewone mensen aanvaard en vereerd als hun leider. Reeds aan het front. Toen hij in 1917 gestraft werd en van het front verwijderd, kregen zijn manschappen formeel verbod hem naar de trein te begeleiden. Bij het vertrek stonden zij er... Hij heeft zijn aanhangers in het Verdinaso aangegrepen in heel de sfeer van hun privé- en politiek leven. Zij wilden zijn zoals Van Severen was of zoals Van Severen wilde dat zij zouden worden. Waarom dan toch, uiteindelijk? Ik geloof dat het was omdat velen die met hem in kontakt kwamen niet alleen de superioriteit ondergingen van zijn geest, maar ook aangegrepen werden door de innerlijke wilskracht van deze man die, in dagelijkse strijd met eigen twijfel en verscheurdheid, de indruk gaf van absolute waarheid en | |
[pagina 100]
| |
zekerheid, telkens als hij zijn opvattingen uiteenzette of zijn volgelingen toesprak. Hier lagen ook zijn grenzen. Hij kon tot geen massa's spreken in een tijd waar de diktatoriale volksmenners - in West-Europa althans - er voortdurend voor zorgden door het woord in voeling te blijven met de massa. Wat hij, in zijn afkeer voor het alledaagse, wilde opleggen aan zijn volgelingen, was het produkt van een wereldvreemd zoeken dat hem, op het einde van zijn leven, in 1939 tot de vraag bracht of het Verdinaso niet een orde diende te worden, in de trant van de grote geestelijke orden. In zijn zoeken naar macht wordt de lijn van zijn politiek daarom bepaald door de noodzakelijkheid op de bestaande macht te kunnen steunen om de bestaande orde omver te werpen. Het Verdinaso telde, toen de oorlog uitbrak, geen vierduizend leden. Van Severen was, noodgedwongen, gekomen tot de opvatting van een elite. Een mensenleider. En toch! Is het niet opvallend hoe zijn intellektuele medewerkers een voor een afgevallen zijn in de geestelijk onvoltooide tocht naar zijn ‘Orde’? De eerste was Wies Moens, medestichter van het Verdinaso en opsteller van het eerste programma. Een andere was Ern. Michel in Noord-Nederland. Daarna kwam een Willy Melis en op de vooravond van de oorlog stonden Van Severens vooraanstaande luitenanten Frans Van Dorpe, Paul Persyn en Jef Van Bilsen, zo niet buiten de beweging, dan toch reeds aan de rand ervan. De diepere oorzaak hiervan dient gezocht in het feit, dat toen Van Severen in 1931 zijn Verdinaso oprichtte, hij zijn geestelijk evenwicht nog niet gevonden had en in het zoeken ernaar in de volgende jaren ook faalde. Hoe sterk de bindende kracht van zijn persoon de meest tegenstrijdige stromingen voor een wijl kon samenbrengen, wordt bewezen door de lotgevallen van het Verdinaso na zijn tragische dood. Het bleek dat dit niet bestond. Het was niets anders als Van Severen. Een deel van zijn aanhangers ging over naar het v.n.v.; een deel sloot aan bij de DeVlag-SS; een deel werd lid van het Verzet en het grootste deel verviel in een politieke passiviteit en een politieke apatie waaruit zij van tijd tot tijd nog eens ontwaakten om verder te dromen over het Verdinaso. Van Severen had dat alles samengehouden door de kracht van zijn persoonlijkheid. Hoelang hij zijn beweging nog in handen zou gehouden hebben, was begin 1940 een groot vraagteken geworden. Het verder verloop van deze geschiedenis zal aantonen waarom en onder welke omstandigheden. De persoon van Van Severen blijft echter de historicus boeien, omdat hij de dramatisch-menselijke konflikten vertoont | |
[pagina 101]
| |
van de hoogste politieke ambitie, worstelend met zeer zwakke menselijke tekorten van een man die waarschijnlijk op het vlak van het literaire en van het artistieke meer begaafd was als op dat van de politiek.
Na jaren voorbereidende propaganda voor de solidaristische gedachte, werd deze programmatisch geproklameerd door Wies Moens op de eerste landdag van het VerdinasoGa naar voetnoot(131). Dit programma, eerste stadium in de evolutie van het Verdinaso, kan samengevat worden als volgt. Grondslag en Doel: het ‘Vlaams nationalisme’ is in wezen niets anders als Nederlands, Diets nationalisme. Het doel van dit laatste is de Dietse volksgemeenschap tot een aaneengesloten natie te vormen door een daartoe aanepaste staat, de Dietse volksstaat. Daartoe is noodzakelijk: de drie delen van het Dietse volk opnieuw samenbrengen; - een einde maken aan de innerlijke versplintering in klassen en partijen, op grond van het Diets nationaal-solidarisme; - deze staat beveiligen tegen zijn vijanden: de vreemden (in de eerste plaats Fransen, Walen en franskiljons); het Geld en de Vrijmetselarij; het liberalisme; het partijenstelsel; het marxisme en de klassenstrijdpropaganda; de materialistische levensbeschouwing. Hierop volgt dan het Programma in xvii punten waarin nog alleen verder te onderstrepen valt: - de publiekrechtelijke organizatie van de bedrijven en van de beroepen in de vestiging van het korporatie-wezen; - de ontproletarisering van de arbeiders, door een organisch-solidaristische regeling van medezeggenschap en medebezit; - de bevestiging van het principe: eigendom is dienst; - het beroepsleger dat de Landweer omlijst; - de God-erkennende staat die het beginsel verdedigt van de godsdienstvrede met vrijwaring van de hoogste levenswaarden die ons volk te danken heeft aan het kristendom. |
|