Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd4. De Vlaams-nationalistische politiek tot bij de afscheiding van Van Severen (mei 1929-oktober 1931)Na deze uitvoerige uiteenzetting over de ontwikkeling van de politieke Grootnederlandse gedachte, keren wij terug naar de inwendige politieke dissidenties van het Vlaams nationalisme die alleen te begrijpen zijn, indien men rekening houdt met de gedachtenkrisis die wij hierboven beschreven hebben. Wie de grote betekenis ziet die de Bormsverkiezing en die van 29 mei 1929 hadden voor de politieke ontwikkeling van België, staat er ver- | |
[pagina 81]
| |
baasd over vast te moeten stellen hoe in het nationalistische kamp dat dubbel sukses geen bemerkenswaardige weerklank vond. Men bleef er verder twisten over de vraag: hoe komt men tot eenheid en op welke grondslag zal die tot stand komenGa naar voetnoot(86)? Er was vooreerst het probleem West-Vlaanderen. De persoonlijke elektorale nederlaag van Van Severen had niet de minste invloed op zijn verdere houding. Hij behield zijn bondgenoot in Gent, Wies Moens. Dadelijk na de verkiezingen werd in dit arrondissement beslist een nieuwe groepering op te richten, het Vlaams Nationaal Verbond ten einde het Vlaams nationaal eenheidsfront, dat bij de verkiezingen tot stand gekomen was, te verstevigen. De stichting hiervan belette niet, dat naast het orgaan van Wies Moens en zijn eerste medewerker Jef François, De Vlag, het weekblad van de oude groep Maes, De Voorpost, verder bleef verschijnen. Van Severen zelf verscherpte in De West Vlaming zijn antiparlementaire, antidemokratische, anti-Belgische en radikaal-Dietse politiek, waarbij het katoliek aksent dat hij zo sterk beklemtoond had in de vorige jaren enigszins vervaagde. Op 26 jan. 1930 keurde de gouwraad van het k.v.n.v. West-Vlaanderen, eindelijk de wet goed van het Verbond. Er was jarenlang in een voorbeeldig formalisme aan gedokterd. Het was een voorbeeld van een bureaukratisch, geraffineerd partijpolitiek raderwerk. Enkele maanden daarna (3 mei) gaf Van Severen zijn ontslag als hoofdman van het k.v.n.v. Het veranderde niets aan de toestand: zijn trouwe discipel Em. Thiers volgde hem op, zonder groot gezag. De hardnekkige tegenstrever van de groep Van Severen werd meer en meer Jer. Leuridan, thans volksvertegenwoordiger. De politieke Grootnederlandse opvattingen van deze laatste waren algemeen gekend en hij nam trouwens elke gelegenheid te baat om ze uit te bazuinen. Toen senator Van Mierlo (Turnhout) schreef dat geen enkel Vlaams-nationaal partijleider nog de nationalistische opvattingen van het weekblad Vlaanderen deelde, schreef Leuridan prompt een protestbrief aan dit weekblad. Velen in Vlaanderen weten, schreef hij (2 juni), ‘hoe ik, tegen de zin van meer dan één trouwe strijdmakker, steeds de onwrikbare geestesgenoot van Vlaanderen was en bleef’Ga naar voetnoot(87). Van Severen dweepte op dat ogenblik met de gedachte milities te | |
[pagina 82]
| |
vormen. Hij stelde er al zijn verwachtingen op. Volgens hem moesten de Vlaamse nationalisten in het Belgisch parlement alleen nog maar komen en optreden als er een probleem van nationaal belang op het spel stond of om er herrie te schoppen. De kracht van de beweging zou liggen in de militie. Hij droomde van een duizendtal mannen die op alle gebied aristokraten zouden zijn, echte soldaten en officieren, met zulke uitstekende kracht dat zij er in tien jaar tienduizend zouden gevormd hebben, waarbij hij verwees naar het voorbeeld van MussoliniGa naar voetnoot(88)... De incidenten op de IJzerbedevaart in augustus 1930 versterkten hem in deze overtuiging: de Vlamingen hadden geweld moeten gebruikenGa naar voetnoot(89). Daarnaast hield hij zich bezig met de uitwerking van zijn nationaal-solidaristisch programma. Op 3 augustus sprak hij in Izegem, op een studiedag van de Vlaams-nationale syndikaten, over De grondtrekken van het Vlaams-nationaal solidarisme. Hij zag in dit laatste de oplossing voor al de vraagstukken die aan het Vlaamse volk gesteld waren. Er was nog geen volledige breuk met het k.v.n.v., maar Van Severen ging zijn gang, zonder zich om welke organizatie ook te bekommeren. Naast het probleem Van Severen-West-Vlaanderen, bleef het vraagstuk gesteld van een algemene partijgroepering. Een nieuw initiatief werd hier genomen door Beeckman-Elias, die elkaar hadden leren kennen in het Vlaams Studiecomité, waar zij samen gewerkt hadden voor de verslagen over federalisme (Beeckman) en Groot-Nederland (Elias). Op 2 nov. 1930 schreef Elias aan Borginon over een kerstboodschap met het doel te komen tot een eenheidsprogramma voor de Vlaamse nationalisten. Hij vroeg ook aan Borginon Staf De Clercq ervan te overtuigen de vergadering, die met het oog hierop belegd werd, bij te wonen. De vooruitzichten zijn gunstig, voegde hij eraan toeGa naar voetnoot(90). Op 5 november werd, ondertekend door Beeckman en Elias, een circulaire rondgestuurd met een ontwerp van kerstboodschap en een uitnodiging voor een vergadering in Gent, op 16 novemberGa naar voetnoot(91). Borginon stond zeer skeptisch tegenover het initiatief. Hij vreesde dat het lang zou duren vóór men tot eenheid kwam en dat in ieder geval een akkoord met Van Severen niet mogelijk was: dit laatste probleem diende in West-Vlaanderen zelf opgelost te wordenGa naar voetnoot(92). | |
[pagina 83]
| |
Op de vergadering van 16 november waren een aantal vooraanstaande persoonlijkheden aanwezig. Van Severen was er vertegenwoordigd door Em. Thiers die een uiteenzetting gaf van zijn opvattingen over nationaal-solidarisme door een paar bladzijden voor te lezen uit een Frans vulgarizatieboekje over het fascisme. De bijeenkomst liep met een sisser af, maar kreeg dan toch een onverwachte weerklank door de heftige aanval die in de week daarop in de Van Severenpers verscheen. Voor het weekblad Vlaanderen - dat weigerde iets anders te zien als Groot-Nederland - was de vergadering eenvoudig het begin van de grote strijd tussen het nieuw belgicistisch federalisme en Groot-Nederland, waarvan de publikatie van het Vlaams Studiecomité de voorbode geweest wasGa naar voetnoot(93). Einde november 1930 ontmoette Borginon bij toeval Leuridan. Hij vond hem in de beste stemming voor de koncentratiegroep en zette dan ook dadelijk Beeckman aan er gebruik van te maken; de zaak door te drijven in West-Vlaanderen en een oproep op te stellen om de abonnemenenten op De West Vlaming te doen opzeggen en dit laatste te vervangen door zijn eigen blad (Het Leieland)Ga naar voetnoot(94). Juist op deze dag werd door het hoofdbestuur van het k.v.n.v. een motie aangenomen waarin verklaard werd dat in West-Vlaanderen de leiding bij het Gouwbestuur alleen berustte en dat dit zelf de beslechting van het geschil zou in handen nemen. Beeckman, van zijn kant, dacht er niet aan in te gaan op het voorstel Borginon. Hij was overtuigd dat hij voor de bewuste oproep geen twee stemmen zou krijgen in het gouwbestuur. Wel was dit laatste - zo was ten minste zijn overtuiging - op een paar mensen na tegen Van Severen, maar men zou tegen deze laatste alleen optreden op grond van een kwestie van tuchtGa naar voetnoot(95) Door de vergadering van 16 november en de aanval die er het gevolg van was in De Vlag van Wies Moens, was de strijd losgebroken in het Gentse. Van Aalst uit werd hier de nodige hulp geboden om een nieuwe partij op te richten die dadelijk kon beschikken over een weekblad De Voorwacht (met Jef Vermeulen), terwijl in Deinze reeds vroeger het weekblad De Leie verscheen (met Luc Matthys). Een drietal maanden later kwam in het arrondissement Dendermonde een gelijkaardige organizatie tot stand met | |
[pagina 84]
| |
Joris De Leeuw: reeds op 11 maart 1931 schreef deze aan Borginon dat hij, na een onderhoud met Ernest Van den Berghe, aanvaard had op 13 april in dienst te treden, belast met de politieke organizatie van het arrondissement DendermondeGa naar voetnoot(96). De Leeuw was toen amper 21 jaar oud. Op dat ogenblik was de Vlaams-nationalistische weekbladpers van de koncentratiegroep, in Oost-Vlaanderen reeds uniform geworden (op de gewestelijke bladzijde na) en te Aalst samengetrokken. Hier werden, buiten de weekbladen van Aalst zelf (De Werkman, Het Land van Aalst) en de reeds genoemde bladen van Gent, ook Scheldeland (Dendermonde) en De Oost-Vlaming (St.-Niklaas) opgesteld en gedrukt onder toezicht van Ernest Van den Berghe. Buiten Oost-Vlaanderen werden reeds nu Dender- en Zennegalm (arr. Brussel), Nieuw Brabant (arr. Leuven) en weldra De Vlaamsche Nationalist (arr. Mechelen) eveneens in Aalst gedrukt. Pas in 1935 zal deze koncentratie van de weekbladen leiden tot het grote, algemene weekblad Strijd dat, door een akkoord met het v.n.s. en de Vlaams-nationalistische ziekenfondsen, een oplage bereikte van 45.000 eksemplaren. Intussen stonden ze in West-Vlaanderen op de vooravond van de definitieve breuk. Op 15 febr. 1931 vergaderde de gouwraad in Roeselare. De bespreking werd ingezet door Dries Devos. Hij verklaarde dat de politieke eenheid van Nederland en Vlaanderen niet als uitdrukkelijk doel van de Vlaamse strijd diende vooropgesteld; hij verwierp het nationaal-solidarisme van Van Severen en zijn politiek systeem; hij sprak zich wel uit voor publiekrechtelijke bedrijfsorganizatie en een meer organische staatsinrichting. Van Severen repliceerde scherp. Hij verweet Devos c.s. de strijd te minimaliseren ter wille van de belgicistische advokaten; hij wilde dat West-Vlaanderen voor Groot-Nederland zou worden wat Pruisen geweest was voor Duitsland; hij kondigde aan dat voortaan de strijd onvermijdelijk geworden was en dat hij stond met Wies Moens en Ward Hermans tegen al de anderenGa naar voetnoot(97). Er werd uiteindelijk gestemd. De beginselverklaring opgesteld door Dries Devos werd aangenomen met 18 stemmen tegen 7. Deze laatste kwamen uit Roeselare-Tielt en Kortrijk (hier 2 op de 5 aanwezigen). Deze beginselverklaring bevestigde: - de etnische eenheid van de Nederlandse stam als inspiratie van de politiek; - het zelfbeschikkingsrecht voor Vlaanderen; - de noodzakelijk- | |
[pagina 85]
| |
heid van de staatkundige zelfstandigheid; - de verwezenlijking van de katolieke staats- en maatschappijleer ‘en meer bepaald van de publiekrechtelijke bedrijfsorganizatie en van een meer organische staatsinrichting’. Dit leidde tot een breuk met Van Severen; tegenover de v.n.v.p.-koncentratie kon het een open deur zijn. Reeds op 23 januari had Beeckman er bij Elias en Borginon op aangedrongen een nieuwe organizatie op te bouwen tegen de mannen van het weekblad Vlaanderen, tegen Van Severen en Wies Moens, tegen de k.v.v.-groep van Antwerpen (orgaan Roeland)Ga naar voetnoot(98). Nu de breuk er was, stuurde Beeckman op 3 maart aan Borginon en Elias zijn ontwerp voor de grondslagen van een Vlaams Nationale Volkspartij (v.n.v.p.) en een ontwerp van Memorie van ToelichtingGa naar voetnoot(99). | |
Rond het federaal statuutOp het ogenblik dat de toestand in West-Vlaanderen scheen op te klaren, al was het ook door een scheuring, brak een echt tempeest los in de Vlaams-nationale rangen rondom het federaal statuut dat door Herman Vos c.s. op 25 maart 1931 bij de Kamer werd ingediend. Reeds op 18 sept. 1929 had Vos, voor de Vlaams-nationale Kamergroep, de algemene lijnen van een federaal statuut uitgestippeld, een voorbereidende schets die aan een komitee van juristen als basis-werkplan zou worden voorgelegdGa naar voetnoot(100). Volgens een bericht in De Schelde werden, onder de kamerleden, De Clercq en Vos (niet juristen) alsmede de juristen Debeuckelaere, Leuridan, Romsee en Van Dieren hiertoe aangeduid en, buiten de kamerleden in funktie, Borginon, H. Picard, Van Severen en BeeckmanGa naar voetnoot(101). Of dit komitee werkelijk bestaan en gewerkt heeft, valt sterk te betwijfelen. Prof. Geyl, de grote vriend van Vos, ging er later fier op, dat hij het statuut samen met Vos had uitgewerktGa naar voetnoot(102). Ook Nederlandse juristen werden er bij betrokken. Het bericht over de aanstelling van dit komitee was pas verschenen of Ward Hermans voelde er behoefte aan zich wit te wassen. | |
[pagina 86]
| |
Hij schreef een brief aan de redaktie van Vlaanderen waarin hij bevestigde ‘dat ik nooit een federalistisch wetsvoorstel, noch gezien, noch ondertekend, noch goedgekeurd heb’Ga naar voetnoot(103). Bij het opstellen en indienen van het federaal statuut was het de bedoeling van Vos geweest - volgens Geyl - een diskussie, ook buiten het Vlaams nationalisme uit te lokken om de bestaande verlangens naar zelfbestuur te aktiveren. Hij wilde deze krachten los maken en er zoveel mogelijk richting aan gevenGa naar voetnoot(104). Vos zelf schreef in het Grootnederlandse tijdschrift Leiding een opstel: 1930. Vlaanderen's behoefte aan zelfbestuur d.d. 1 juli 1930, dat de hoofdgedachten behelsde van wat de Memorie van Toelichting van het federaal statuut zou worden. Hij vestigde daarenboven de aandacht op de mogelijkheden die het inhield voor een koncentratiepolitiek onder de nationalisten: ‘men houde het voor een rustpunt op reis, of men neme het voor het einddoel, naar staatkundige decentralizatie kunnen alle Vlaams-nationalisten gezamenlijk optrekken.... Indien de nu gevestigde machten bij hun reeds al te duidelijk gebleken onwil om aan den Vlaamsen zelfstandigheidseis te voldoen, volharden, dan zal het Vlaamse volk metterdaad misschien naar veel verder reikende mogelijkheden moeten grijpen’Ga naar voetnoot(105). Deze verklaring was ongetwijfeld bedoeld als een eresaluut aan de voorstanders van politiek Groot-Nederland en als een beleefde uitnodiging tot samenwerking. Toen op 25 maart 1931 het wetsvoorstel werd ingediend, was het ondertekend door Vos, De Clercq, Romsee, Debeuckelaere en LeuridanGa naar voetnoot(106). Het Kamerreglement liet niet meer als vijf handtekeningen toe. Vos had echter de voorzorgsmaatregel genomen het oorspronkelijk stuk ook nog te laten ondertekenen door de senatoren Van Dieren, Gravez, Lindekens, alsook door de kamerleden Ward Hermans, Vindevogel, Butaye en Van den BulckeGa naar voetnoot(107). Wij kunnen ons afvragen of een ontwerp van federaal statuut indienen, waarin artikelsgewijze de bevoegdheden van de bonds- | |
[pagina 87]
| |
regering en van de deelstaten werden opgesomd, zodat men op alles en nog wat kon vitten, nog zin had in de maand maart 1931, op een ogenblik dat in West-Vlaanderen (gevolgd door Gent en met Ward Hermans reeds op sleeptouw) de scheuring een feit werd. Een partij zoals de toen bestaande Vlaams-nationalistische groeperingen er een vormden, kon maar weinig aantrekkingskracht uitoefenen op buitenstaanders die sedert twee jaar toch niet meer blind en doof waren gebleven voor de ruzies in het Vlaamsnationalistische kamp. Er was zonder twijfel - en wij zullen hierop terugkeren - na de Bormsverkiezing en na de verkiezingen van mei 1929, een radikaler stroming merkbaar ook buiten het nationalistische kamp, maar dit laatste beschikte niet over de nodige geslotenheid, over de onontbeerlijke samengebalde kracht om deze stroom te kanaliseren. Wat gebeurde met het federaal statuut, was te voorzien geweest en alleen het misprijzen voor apolitieke dissidenten legt uit, dat er niet aan gedacht werd. Ons kan het niet verwonderen als wij terugdenken aan wat wij hierboven schreven over de macht die de politieke Grootnederlandse gedachte op dat ogenblik bereikte bij de Vlaamse nationalisten. Dat Vlaanderen en de aanhang ervan het federaal statuut met man en macht bekampten, lag in de logische lijn van het blad. Van Jong Dietschland had men een andere houding kunnen verwachten. Reeds op 24 april echter wees de schrijver van de kroniek ‘politiek overzicht’ het statuut af. Zijn argument was dat er te veel gevaar schuilde in een bondsregering waarin een koalitie van franskiljons, Walen en Brusselaars mogelijk bleef. De auteur vond het wetsvoorstel ‘van twijfelachtige waarde’. Hij was daarenboven de mening toegedaan, dat het federaal statuut in de huidige konjunktuur niet te verwezenlijken was: het kwam veel te vroeg want het unitaire België stond nog veel te sterk. In het paasnummer (3 april 1931) was het Verschaeve die het federaal statuut afwees als ‘een afleiding van de gevoelsstroom van uw volk, die enkel moet kloppen en jagen nu om één zaak: los van FrankrijkGa naar voetnoot(108)!’ Trouwens was het in hetzelfde Paasnummer dat de redaktie een programmatisch artikel publiceerde waarin de nationale doelstelling werd geformuleerd: de Grootnederlandse staat en dit met de opmerking: ‘de Belgische staat in om het even welke vorm blijft ons ten slotte vreemd en Belgisch-Vlaamse kleinstaterij zegt ons niets’. In een korte bespreking van een brochure over federalisme uitgegeven door de kring De Nieuwe Jeugd klinkt het definitief: | |
[pagina 88]
| |
‘het federalisme is dood, al pogen sommigen het nog een schijn van leven in te blazen. Binnen enkele jaren komt België ons smeken het federalisme te aanvaarden... wat gaat ons zo'n dood ding nog aan’Ga naar voetnoot(109). Naast de oppositie van de toonaangevende weekbladen was er die van de groep Van Severen-Moens en van de vele dissidenten. Wij verwijzen hier dan speciaal naar de groep van de k.v.v. te Antwerpen, omdat hierdoor volgend jaar, bij de verkiezingen, een kartel met de frontpartij onmogelijk werdGa naar voetnoot(110). De Raad van Vlaanderen, onder leiding van Dr. Borms dan toch bezorgd om de eenheid niet in gevaar te brengen, sprak zich in een motie niet erg duidelijk uit, al had de Raad waardering voor ‘de propagandistische bedoeling’Ga naar voetnoot(111). Dat er bij de studenten zeer weinig entoesiasme te bespeuren viel voor het federaal statuut, zal niemand verwonderen die onze uiteenzetting over de groei van de Grootnederlandse gedachte bij de jongeren heeft gevolgd. Het ergste was echter dat in de parlementaire groep twee kamerleden openlijk afvielen, waarvan één het voorstel mede had ingediend, nl. Leuridan. De andere was Ward Hermans, blijkbaar niet geneigd om een stuk van zijn populariteit en zijn reputatie van radikalisme te verspillen bij de koppensnellers van Groot-Nederland. Zijn eerste geste was, taktisch, nog te begrijpen. Reeds in de eerste weken schreef hij een brief aan de redaktie van Vlaanderen om zijn handtekening te rechtvaardigen. Ze had maar één betekenis - beweerde hij - die ‘beperkt blijft tot de goedkeuring van het taktisch element in dezen, en geen stap verder gaat’. Toen hij bedacht hoe lang het geduurd had vóór hijzelf tot zijn huidig standpunt kwam, zag hij er het middel in om tienduizenden langs deze weg van geleidelijkheid aan te trekkenGa naar voetnoot(112). Hij ging echter weldra een stap verder. Op 14 november kondigde hetzelfde weekblad aan dat Leuridan en Ward Hermans zich bedrogen voelden en de goedkeuring die zij aan het federaal statuut hadden gegeven, verloochenden. Ward Hermans voelde zich genoopt dit schriftelijk vast te leggen. Hij schreef een kleine brochure Federa- | |
[pagina 89]
| |
lisme en Groot-Nederland. Stellingen en Contra-stellingen (z.pl. z.j. (1931), 12 blz.) waarin hij verklaarde dat hij tekende uit solidariteit en ook omdat elke gedachte een deel waarheid heeft en in een bepaalde ruimte en tijd een deel werkelijkheid bezit. Zijn hoofdargument ontwikkelde hij als volgt: het federaal statuut is gemaakt voor een oudere generatie die feitelijk fysisch en psychisch heeft afgedaan. Het zou een ramp zijn voor Vlaanderen als de jeugd ooit door een oplossing aangetrokken werd die voor de toekomst geen oplossing is of worden kan. De Grootnederlandse doeleinden en het solidarisme zullen aantrekkingskracht hebben. Hij verwijst o.a. naar het werk van G. Valois. Guerre ou Révolution (1931). Hij was reeds aardig op weg naar het Verdinaso! Jeroom Leuridan zal, zonder zoveel omslag, later in de Kamer openlijk zijn handtekening verloochenen. Een felle aanval tegen het federaal statuut - en meteen tegen de frontpartij - kwam van Leo Picard, ons in zijn politieke standpunten en metamorfozen reeds voldoende bekend. Al in november 1930 was van zijn hand in Dietsche Warande en Belfort een opstel verschenen onder de titel De Vlaamsche Beweging, 1930Ga naar voetnoot(113) waarin hij waarschuwde tegen provincialisme, tegen ‘de toverformules van het negentiendeeuws nationalisme’; als ‘echte aktivisme voor deze tijd’ de aanvaarding predikte van ‘de Belgische werkelijkheid met al haar mogelijkheden voor Vlaanderen’ en er de klemtoon op legde, dat de Vlaamse Beweging louter een taalbeweging was. Thans stormde hij, in hetzelfde tijdschrift (mei 1931), erop los onder de veelzeggende titel: Vlaanderens toekomst te koop aangeboden. Het federaal statuut der frontpartijGa naar voetnoot(114). De positie van Vlaanderen, betoogde Picard, zou, indien het federaal statuut werkelijkheid werd, niet sterker zijn als nu. Integendeel. De macht van de Walen over Vlaanderen is nooit zo groot geweest als vermeld stond in dit statuut. Met dit federaal statuut krijgen niet alleen de Walen, maar ook de anti-Vlaamse en alle antidemokratische elementen meer ruimte tot ontplooiing van hun macht dan zij thans hebben. En welke voordelen staan daar tegenover? Alleen de mogelijkheid van een vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. Het enige wat in dit ontwerp te prijzen valt is het keurig Nederlands. Verder is alles ‘onduidelijkheid en onklaarheid, verzwakking van het Vlaams standpunt en innerlijke tegenspraak’. De frontpartij is ‘een door en door provincialis- | |
[pagina 90]
| |
tische reaktionaire partij’ geworden. Als het federaal statuut werkelijk kans maakte, dan zou er voorzeker nog meer aan de Walen moeten toegegeven worden als in de tekst wordt bepaald. Komt er dan nog een speciaal regime bij voor Brussel, dan krijgt het weekblad Vlaanderen gelijk: de Vlaamse nationalisten zouden de redders van België zijn, maar dan van een België onder Waals-Brusselse hegemonie dat thans aan het verdwijnen is. Wij moeten terug naar de oude formule: In Vlaanderen Vlaams! Alle nieuwe leuzen die de aandacht afleiden van de taalkwestie betekenen een gevaar. Eerst de oplossing van dit probleem! Wie andere oplossingen wil doen aanvaarden, verdient niet langer het vertrouwen van de Vlamingen. Zodra de vernederlandsing is doorgevoerd, is de Vlaamse kwestie opgelost. Dan zullen ook alle gezonde krachten kunnen optreden tegen de demagogie van de Frontpartij. Men zou, door een veranderd kiesstelsel, eventueel het meerderheidsregime dienen te beschermen tegen de ondermijningsarbeid van een kleine minderheidGa naar voetnoot(115). Tegenover deze aanvallen in het eigen kamp was het verweer van de federalisten uiterst zwak. We zouden bijna kunnen zeggen, dat de enige mensen met gezag die het verdedigd hebben enkele Dietsgezinde Noord-Nederlanders waren: Prof. Geyl, W.J.L. Van Es en L. Simons. Het verweer van H. Vos zelf was heel zwak. Hij heeft voor zijn statuut niet gevochten. Hij heeft van het wapen dat hij in handen had, het dagblad De Schelde, niet het gebruik gemaakt, dat hij er kon van maken. Waarom? Vele redenen kunnen gevonden worden. Misschien omdat De Schelde financieel zo zwak stond, dat zij zich de weelde niet kon veroorloven van een polemiek die eventueel zou eindigen met opzegging van abonnementen? Waarschijnlijker omdat heel de zaak Vos in de grond niet geestelijk boeide en hijzelf, na het onthaal dat zijn statuut gevonden had, niet meer geloofde aan de werfkracht, aan de propagandistische waarde ervan. Toch ligt naar ons oordeel de diepere grond nog elders: toen Vos zijn federaal statuut indiende was zich bij hem een proces van vervreemding tegenover het nationalisme aan 't voltrekken. Dit was niet meer de Herman Vos die in 1922 de frontpartij meetrok in zijn aktivistisch spoor! Zijn beste vrienden konden nog bezwaarlijk zijn houding goedkeuren. Wij hebben er reeds op gewezen hoe weinig geestdriftig Prof. Geyl in januari 1930 was over de manier waarop Vos in de Vlaamse Club | |
[pagina 91]
| |
in Brussel zijn opvattingen over de Vlaamse Beweging had uiteengezet: opportunisme! Zijn polemiek met Picard over diens novemberopstel was niet zeer principieel geweest en bij de interpellatie van 19 mei 1931 in de Kamer legde hij de verrassende verklaring af dat, als het wetsvoorstel Marck over het gebruik der talen in gerechtszaken werd aangenomen (een wet met automatische sankties!) hij bereid was zijn mening te herzien en zou aanvaarden dat er een grondwettelijke weg bestond voor de oplossing van het Vlaamse vraagstuk. Hoe ver stond Vos onder deze omstandigheden nog verwijderd van Picard die de Vlaamse kwestie reduceerde tot een zuiver taalprobleem? Waar H. Vos juist stond op dat ogenblik (einde 1931, na zijn polemiek met Picard) kunnen we best opmaken uit zijn spreekbeurt in het debat te Leuven met Edm. Rubbens (12 nov. 1931). Hij zag de ontwikkeling toen als volgt. Twee opvattingen - betoogde hij - staan op dit ogenblik in Vlaanderen tegenover elkaar. De eerste beweert dat, op grond van de huidige centralistische staatsstruktuur, het Vlaamse volk aan zijn volledig recht kan geraken; de tweede dat deze mogelijkheid in dat kader niet bestaat. Hiermede is voor mij geen keerpunt en zelfs geen breuk in de Vlaamse Beweginging treden. Deze laatste wijst ook nu nog een traditie en een kontinuïteit aan. Beide komen, logisch doorgedacht, op een zelfde Vlaamse gedachte neer die ons gemeenschappelijk moet zijn. Na de oorlog kwamen echter deze twee strekkingen tot uiting. Voor mij is het een werkelijkheid, dat het Vlaamse volk zich door de taal als gemeenschap aftekent tegenover de Walen. Wij zijn een nationale gemeenschap en dat is de eerste vraag waarop de vlaamsgezinden een antwoord dienen te geven. Wij hebben daarbij een taak, wij hebben als nationale gemeenschap een geschiedkundige roeping. Wat H. Pirenne over België schreef, geldt alleen voor de Nederlandse gedachte, voor de Nederlandse beschaving nl. dat wij een kruispunt vormen. Deze Nederlanden hebben in de loop van de historie op geestelijk en op ekonomisch gebied iets van waarde, een eigen waarde voor West-Europa gepresteerd. Ik besluit eruit, dat de Vlaamse Beweging in Vlaanderen niets anders kan zijn als een Nederlandse beweging. Een Vlaamse Beweging die uitgaat van een zogezegde Vlaamse eigen aard, heeft voor mij geen uitkomst of betekenis: ze loopt dood in provincialisme en partikularisme. Deze Nederlandse persoonlijkheid moet zich in eenheid organizeren naar buiten; ze kan alleen in deze organizatie de vorm van een eigen bewustzijn vinden. Dit is mijn nationalisme. | |
[pagina 92]
| |
Er bestaat geen Belgische beschaving. Er is geen Belgische gedachte: ze is leeg en mist elke geestelijke inhoud. Aangezien er eigen Vlaamse belangen bestaan, rijst de vraag: waarom de behartiging van deze belangen aan vreemden overlaten? Ik vind geen enkel steekhoudend argument om het tegengestelde te rechtvaardigenGa naar voetnoot(116). De Vlaamse politiek dient zich echter te richten op de losmaking van de Nederlandse kultuurkrachten in Vlaanderen ‘Vlaamse zelfstandigheid is Nederlandse zelfstandigheid’. Wat is daartoe nodig? Ik ben een pragmaticus. Ik aanvaard dat er in België een ekonomische verstrengeling bestaat (al was die er ook in 1830 en heeft men ze gebroken zonder rekening te houden met de gevolgen), en al is het ook mogelijk dat dit in de toekomst anders wordt. Daarom vraag ik een reële politieke decentralizering, maar met behoud van de eenheid in de handelspolitiek en in de ekonomische organizatie. De internationale bezwaren tegen een dergelijke oplossing kan men ondervangen - en dit is mijn standpunt - in een statuut van neutraliteit, met een onmiddellijke en eenzijdige ontwapening. Voor de kolonie ligt een eventuele oplossing in een schematische bestuurlijke indeling, een plan dat ook in minimalistische kringen bestaat. Vos weerlegt dan de argumenten van Picard tegen het federalisme. Vos beklemtoont zijn besluit nog eens sterk: ik geloof niet aan de doeltreffendheid van taalwetten. Hij voegt er echter aan toe, dat als bij het ontwerp in gerechtszaken de verplichting voor de balie om in het Nederlands te pleiten en de nietigheid van rechtswege blijven behouden, dit naar zijn inzicht automatisch naar de zelfstandigheid van Vlaanderen zal voeren. De balie en de magistratuur zullen aan onze zijde komen te staan. Enkele maanden later zou Cam. Huysmans, op een socialistische vergadering in Mechelen, verklaard hebben dat een van de bekwaamste leiders van het Vlaams nationalisme evengoed bij de socialisten thuis hoorde als bij de nationalisten en dat hij met open armen door de socialisten zou ontvangen wordenGa naar voetnoot(117).
Terwijl deze polemieken aan de gang waren, dreigde een oud, ofschoon stilzwijgend, bondgenootschap ten onder te gaan: de alliantie tussen v.o.s. en het Vlaamse Front. In de kringen van de doctrinairen stond men vrij kritisch tegenover v.o.s. In een kritiek | |
[pagina 93]
| |
over de Vlaams-nationalistische landdag te Wemmel in 1931, schreef V. Van Waas (=V. Leemans) over het ongezonde van het antimilitarisme van v.o.s. en wees hij er in dit verband op ‘hoe de v.o.s. zich met den dag verder buiten de realiteit van den Vlaamsen strijd plaatst’Ga naar voetnoot(118). In de algemene geestdrift voor de organizatie van milities in het Vlaamse kamp, had v.o.s. zo pas zijn antimilitaristische knuppel gegooid. Op het jaarlijks kongres (11-12 april 1931) werd beslist, dat elk lid van v.o.s. dat deel uitmaakte van een Vlaamse militie, van de verbroederingen van het leger (de z.g. Fraternellen, waarin men van Vlaamse zijde een mogelijke voorbereiding zag van een Belgisch-fascistische staatsgreep) of van een organizatie op militaire leest geschoeid, aldaar binnen de drie maanden zijn ontslag moest nemen of uit v.o.s. zou worden gesloten. Tevergeefs had Borginon getracht deze beslissing op de lange baan te doen schuivenGa naar voetnoot(119). Dit had tot een ernstig konflikt kunnen leiden, maar het gevaar werd afgewend, doordat weldra zou blijken, dat alleen Van Severen naar een dergelijke militaire formatie streefde en niet de Vlaams-nationalistische groepen die in konflikt met hem waren of zijn invloed niet ondergingen. De zaak van de nieuwe partijformatie bleef intussen aanslepen. Door een brief van Elias aan Geyl (11 april 1931) vernemen wij in welke geest op dat ogenblik de besprekingen werden gevoerd: ‘wij van onzen kant - schreef Elias - trachten thans tot een politiek eenheidsfront te geraken. Wij willen geen water en vuur verzoenen. Zo zijn onverbiddelijk uitgesloten wie alleen politieke aktie wil voeren op het princiep Groot-Nederland, of wie de Vlaamse Beweging afhankelijk wil maken van fascistische opvattingen, bijgevolg de groepering Moens-Van Severen’Ga naar voetnoot(120). Op 9 juni 1931 stuurde Borginon een ontwerp van statuten voor de v.n.v.p. aan Beeckman, Elias en Vos. In West-Vlaanderen ging het nationalisme, op hetzelfde ogenblik, naar het hoogtepunt van de krisis. In het eigen arrondissement van Van Severen - om bij de oude traditie van 1921-1929 te blijven - lieten drie van de vijf leden van het arrondissementsbestuur aan Van Severen en de gouwraad weten, dat zij de leiding van Van Severen niet meer | |
[pagina 94]
| |
konden volgen. Deze laatste, van zijn kant, ging weer een stap verder. Naar aanleiding van het kongres van de Vlaams-nationale syndikaten in Izegem, op 30 aug. 1931, werd overgegaan tot de stichting van een Nationaal Arbeiderssyndikaat (n.a.s.) met het doel de nationaal-solidaristische orde te vestigen door de vernietiging van de Belgische staat en de staatkundige hereniging van de NederlandenGa naar voetnoot(121). De strijd was tevens in West-Vlaanderen ingezet rondom het meesterschap over de Vlaamse Huizen, voor zover het hier ging om samenwerkende vennootschappen waarvan men de meerderheid der aandelen wilde verwerven of waar men eenvoudig de tegenpartij wilde buiten houden. Aldus kwam het, in de eerste helft van september 1931, tot een incident in het Vlaams Huis in Ingelmunster. Voor de eerste maal zette Van Severen zijn militie in. Deze bezette het gebouw om Jer. Leuridan en Ant. Samijn te beletten er een vergadering te houden met de afdelingsafgevaardigden van het k.v.n.v. uit Roeselare-Tielt. Het gouwbestuur werd er aldus geweerd: Van Severen en Thiers spraken de afgevaardigden toe. Twee jaar later was deze strijd nog niet uitgevochten. Op 12 maart 1933 werd in het Vlaams Huis in Poperinge de hulp ingeroepen van de rijkswacht tegen de Dinasomilitie die het lokaal bezet hield en weigerde het te verlaten. De militie bood taai weerstand, maar werd uiteindelijk uiteengeslagenGa naar voetnoot(122) De incidenten in Ingelmunster hadden ten gevolge dat het gouwbestuur k.v.n.v. op 15 september Van Severen uit het Verbond sloot. Deze verscheen voor een laatste maal op het gouwbestuur op 6 oktober. Hij kwam er, niet om te onderhandelen over een voorstel om het konflikt aan een scheidsgerecht te onderwerpen, maar om aan te kondigen dat hij, samen met Wies Moens en Jules Declercq, een nieuwe organizatie oprichtte. Dezelfde dag werd de stichting van het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen (Verdinaso) aangekondigd. De nieuwe organizatie beschikte over twee weekbladen: De West Vlaming en De Vlag (Wies Moens, te Gent). |
|