Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd3. De Grootnederlandse gedachte en de nieuwe politieke stromingenDe strijd in het Vlaams nationalisme ging, zoals wij zegden, om de politieke Grootnederlandse gedachte en om de verovering van een eigen, nationalistische staats- en maatschappijleer. Dit laatste streven dient gezien in het geheel van de Europese gedachtenstromingen. Het eerste punt (Groot-Nederland) is specifiek Vlaamsnationalistisch. Wij kunnen bezwaarlijk aan de socialistische groep rondom Schakels in dit opzicht enige betekenis geven. Het tweede vraagstuk bleef in België niet beperkt tot het Vlaams nationalisme. Ook in andere kringen werd gezocht naar nieuwe politieke en maatschappelijke vormen in de steeds groeiende overtuiging dat het liberaal-kapitalistische stelsel en het daarmede samenhangende politiek-parlementaire partijensysteem tot ondergang gedoemd was. De socialistische partij worstelde reeds vroeg met deze problemen: de namen Spaak en De Man zijn er het bewijs van en wij zullen in een volgende paragraaf de betekenis ervan onderzoeken. De katolieke en de liberale partijen hadden er voorlopig geen last van. Bij de katolieken bestond wel een klein groepje intellektuelen en jongeren uit de adel en de burgerij die sedert jaren een eigen kring en orgaan hadden (Pour l'Autorité) maar bij de verkiezingen van 1929 was het groepje opgeslorpt door de partijGa naar voetnoot(15). Last had die er niet van gehad. Door het feit dat, tot omstreeks 1928-1929, de Vlaamse intellektuelen bijna zonder uitzon- | |
[pagina 56]
| |
dering in het Vlaams nationalisme stonden, bleef de katolieke partij in haar standengroepering zo bloedarm en zo rustig vreemd aan de grote vraagstukken van de tijd, dat er geen ernstige beroering ontstond en geen echte drang tot hernieuwing. De ‘partijbonzen’ konden rustig voortsluimeren: de ruzie was alleen maar te horen bij de katolieke gebuur, de politieke krotbewoners van het Vlaams nationalisme - zoals men ze in de grote partij beschouwde. De liberale partij gaf geen vat voor hernieuwing. Pas na 1932, op het hoogtepunt van de krisis, krijgt men hier af te rekenen met het probleem dat door Leon Degrelle naar een paroxisme van agitatie werd gevoerd, voorlopig evenwel zonder ideologische ondergrond. Het vraagstuk, zoals het in deze jaren alleen in het Vlaams nationalisme werd gesteld (wij verwaarlozen de politiek machteloze groepjes van de Jeunesses Nationales en van de Legion Nationale) bewijst hoe in het gesmade ‘Vlaamse getto’ de internationale opvattingen bleven doorstromen, juist zoals na 1918, maar thans in omgekeerde richting nl. naar rechts, om de konventionele termen, zonder veel inhoud, te gebruiken.
Een van de grote baanbrekers is hier voorzeker Joris Van Severen geweest. Wij hebben reeds gewezen op zijn geestelijke evolutie en wij zullen, bij de oprichting van zijn eigen organizatie, het Verdinaso, gedwongen worden langer stil te staan bij zijn persoonlijkheid. Wij kunnen thans volstaan met vast te stellen dat hij in Vlaanderen de vertegenwoordiger was van het fascisme en van de ideologie van Maurras en zijn Action Française. Dit aspekt van zijn streven, het ‘nationaal-solidarisme’ was nog niet de kern van zijn leer of, juister misschien, het tema van zijn agitatie geworden. Hij ijverde wel voor de verspreiding van zijn nationaal-solidarisme en kon het zelfs doen opnemen in de ontworpen eenheidsgroepering van het a.v.n.v., maar toen dit laatste uiteenspatte, was het niet een gevolg van de fascistische opvattingen van Van Severen, maar van zijn anti-Belgisch extremisme en van zijn politiek Grootnederlandse agitatie. Hij zal nog enkele jaren een fanatieke en onvoorwaardelijke Dietser blijven, zodat een scheidingslijn met de Grootnederlanders buiten het Verdinaso moeilijk te trekken viel. Tot op het ogenblik dat hij het roer omgooide naar een z.g. Boergondische marsrichting, bleef hij een bestendig gevaar voor de verspreide groepen die intussen samengebracht waren in het v.n.v., door de aantrekkingskracht die hij uitoefende met zijn Grootnederlandse politiek. De partijgangers van een federalis- | |
[pagina 57]
| |
tische opportuniteitspolitiek werden er, in de eerste jaren van het v.n.v., door lamgelegd. Van betekenis voor de ontwikkeling van de Grootnederlandse gedachte bleef verder het weekblad Vlaanderen, waarvan de greep op de nationalistische geesten nochtans verzwakte. Dit vond zijn oorzaak in verschillende omstandigheden. Eerst en vooral zonder twijfel in zijn te strak doorgedreven dogmatisme. Niemand vond nog genade in de ogen van Vlaanderen. Jong Dietschland, door de redaktie aangevallen omdat het de verslagen van het Vlaams Studiecomité zonder enig voorbehoud had gepubliceerd, antwoordde vinnig dat het de redaktie van Vlaanderen niet wenste te volgen ‘in reklaamverkoop van neo-belgicisten’Ga naar voetnoot(16). Een tweede oorzaak was dat Jong Dietschland zelf een zeer ernstige konkurrent geworden was en een veel ruimer weerklank vond in het Vlaamse land. De derde oorzaak - en ze hangt samen met de voorgaande - was dat het hardnekkig verder negeren van alle vraagstukken buiten dat van de verhouding Vlaanderen-België niet meer vol te houden was. Het tema begon zo langzamerhand afgesleten te raken. Daarbij kwam dan nog de ekonomische krisis. Het weekblad voerde nog een heftige campagne tegen het federaal statuut van Herm. Vos c.s., maar vanaf 14 mei 1932 verscheen het nog maar op vier bladzijden en werd de inhoud steeds minder het lezen waard. Uiteindelijk versmolt het met Jong Dietschland en verscheen op 1 januari 1934 het nieuwe weekblad onder de titel Vlaanderen-Jong Dietschland. Wij kunnen het, vanaf einde 1933, afschrijven. In de laatste jaren hadden de redakteuren van Vlaanderen dan toch ook hun poging gedaan om tot de eenheid in Vlaanderen te komen, door oprichting van een nieuwe organizatie, de Jong-Vlaamse Gemeenschap, na een tijd omgevormd tot Jong-Nederlandse Gemeenschap. Ze ontstond in de tijd van de besprekingen rondom het Direktorium. Op een samenkomst in Roosendaal (8 juli 1928) werd medegedeeld dat er sedert enkele maanden een Jong-Vlaamse Gemeenschap bestond en dat de leiders ervan Joz. De Decker en Jer. Leuridan waren, beiden behorend tot de groep van het weekblad VlaanderenGa naar voetnoot(17). Het initiatief tot oprichting ervan ging uit van Rob. De Smet, naar het voorbeeld van de Jung Deutsche Orden van Arth. Mahraun. Pas einde 1929 zien wij de Jong- | |
[pagina 58]
| |
Vlaamse Gemeenschap voor het forum treden met de publikatie door M. Van Schelvenhoeve (=M. Geerardyn) van Het Kompas van den Vlaming (z.pl. 1929, 32 blz.), in de vorm van een katechismus. Het teoretisch gedeelte over het nationalisme kan hier verwaarloosd worden. Het is de herhaling van wat Geerardyn geschreven had in zijn brochure Het Roomsch-Katholiek Vlaamsch NationalismeGa naar voetnoot(18). De uiteenzetting over de doeleinden van de Jongvlaamse Gemeenschap is een vage omschrijving van volksdiets nationalisme, maar met scherpe politieke konklusies: - de Vlaamse nationalisten binden nu openlijk de strijd aan tegen België en streven naar de verenigde Nederlanden; - de Vlaamse federalisten zijn in werkelijkheid belgicisten die Belgiës laatste redplank gereedhouden; - België, in welke vorm ook, moet verdwijnen; - de Walen zelf beslissen of ze hun natuur zullen volgen en zich aansluiten bij FrankrijkGa naar voetnoot(19). De Jongnederlandse Gemeenschap wilde krachten groeperen buiten alle partijen en buiten de parlementaire strijd om. Toen het tijdschrift Volksorde, begin 1932 verscheen was het reeds duidelijk geworden dat het hier ging om een esoterisch en half-mystiek genootschap van kleine groepjes jongeren, zonder politieke betekenis. In een publikatie uit 1933 ziet het genootschap zich als Groot-Nederland in aktie, maar geeft daarbij voor Noord-Nederland alleen kernen op in Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Brabant en Nederlands LimburgGa naar voetnoot(20).
Van een heel andere betekenis voor de verspreiding van de Grootnederlandse gedachte en van de teorie ener eigen nationalistische staats- en maatschappijleer, was de evolutie van Jong Dietschland. Wij hebben hierboven het ontstaan en het programma geschetst van het blad. Wij namen er afscheid van met erop te wijzen hoe, einde 1928, in een reeks artikelen Dr. J. Pulinx de aandacht vroeg voor de nieuwe gedachtenstromingen in Europa, waarbij hij duidelijk zijn eigen voorkeur te kennen gaf voor het fascisme. In de volgende jaren is dan Jong Dietschland - dat, door zijn uitstekende staf van medewerkers en door persoonlijke aanvallen zorgvuldig | |
[pagina 59]
| |
te vermijden, zeer spoedig een groot gezag verwierf - de spreekbuis geworden van een groep die, in een steeds sterker wordend anti-demokratisme en anti-parlementarisme, de afbraak van de bestaande maatschappij en de opbouw van een nieuwe orde predikte. Daarbij is het ons niet mogelijk de juiste invloed van de hoofdredakteur van het blad, V. Leemans, in deze evolutie na te gaan. Wij kennen zijn standpunt in de eerste jaren van het bestaan van Jong Dietschland, zowel door zijn woord vooraf voor de brochure van Geerardyn over het nationalisme, als door zijn oproep aan de studenten, bij de publikatie van de ‘rektorale rede’ van R. Speleers. Of de sterke koerswijziging die het blad onderging, verband houdt met de verandering in de redaktie, konden wij niet uitmaken. Deze was in het begin gevestigd te Stekene, ten huize van V. Leemans. Vanaf 3 jan. 1930 werd als redaktieadres Mevr. Dosfel aangegeven. Deze adresverandering zou het gevolg geweest zijn van de weigering van Leemans om toe te geven aan de druk die op de redaktie werd uitgeoefend door M. Geerardyn. Deze wilde het blad sterker in de richting van R. De Smet en het weekblad Vlaanderen drijven. Leemans bleef nochtans, onder eigen naam en onder schuilnaam (V. Van Waas), een regelmatig medewerker. V. Leemans was heel goed op de hoogte van het geestelijk leven in Duitsland en vooral van de Duitse sociologie. Tal van publikaties, buiten zijn opstellen in Jong Dietschland, getuigen hiervan. Hij was de vulgarisator - zwaar op de hand en in een taal die dikwijls aan te voelen is als een vertaling uit het Duits - van al wat in Duitsland op geestelijk gebied verscheen. Toen hij in 1933 zijn boek Het Nieuwe Front uitgaf, sterk onder de invloed van de katolieke jeugdbeweging in Duitsland, kon men in zijn eigen blad de kritiek ervan lezen, met de opmerking: ‘V. Leemans treedt tot dusver niet op als bouwmeester van een eigen geheel, doch veel meer als vulgarisateur en pedagoog in Vlaanderen, als opleider en opwekker tot een nieuw sociologisch denken’Ga naar voetnoot(21). Een dergelijke kritiek doet ons veronderstellen, dat juist in de jaren 1931-1933, die beslissend waren voor de doorbraak van de nieuwe ‘rechtse’ gedachten in het Vlaams-nationalisme, de grondleggende artikelen in Jong Dietschland niet door Leemans werden geschreven. De koers van het blad wordt in de jaren 1932-1933 bepaald door de medewerker die schuil gaat onder het pseudoniem H.P. Verdonck, een nieuwe schuilnaam van Leo Dumoulin. Op een niet gedateerde foto van de redaktie van het blad uit deze | |
[pagina 60]
| |
jaren, herkenden wij Mevrouw Dosfel, de priesters L. Dumoulin en O. Spruytte, verder V. Leemans, Dr. med. G. Baeten, Dr. med. A. Catry, Ir. Leo Isebaert, Herman Persyn en Leo Wouters. In het artikel van 22 dec. 1933 waarin de fusie wordt aangekondigd van Vlaanderen en Jong Dietschland, lezen wij echter, tot onze verbazing, over de taak die Jong Dietschland vervulde ‘onder de oordeelkundige leiding van Ernest Van der Hallen’. In dit artikel wordt trouwens de klemtoon gelegd op de betekenis van de bijdragen van Verdonck, Claremans, Video en V. Leemans. De redaktie vergat hierbij de invloed te vermelden van Dr. med. Alb. Catry, vooral met betrekking tot de a.k.v.s.-rubriek van het blad. In de eerste maanden van 1929 en ook nog in de loop van 1930, was het standpunt van Jong Dietschland nog tamelijk gematigd. Na de verkiezingen van 29 mei 1929 werd gewezen op de noodzakelijkheid van: - de oprichting van een Raad van Vlaanderen die alle werking zal inrichten en centralizeren; - de oprichting van een flink katoliek, Vlaams-nationalistisch dagblad; - de oprichting van een kulturele vereniging om het Grootnederlands ideaal te verspreidenGa naar voetnoot(22). In de loop van het jaar 1930 stelde het blad zijn kolommen open voor de studies van het Vlaams Studiecomité, waaronder de nogal opzienbarende verslagen over federalisme en Groot-Nederland. Toen kwam de ommekeer. Het blad werd om deze publikatie fel aangevallen door de Katolieke Vlaamse Volkspartij, tak Antwerpen, die een motie aannam waarin gedreigd werd met opzegging van de abonnementenGa naar voetnoot(23). Na de oprichting van het Verdinaso schreef een medewerker, die L. tekende, een artikel ‘Samengaan van belgicisten en Vlaamse nationalisten’ met als konklusie: ‘samengaan tussen nationalisten en belgicisten is uitgesloten, omdat de nationale beginsels elkander uitsluiten, omdat de hele politieke levensvisie verschillende en tegenstrijdig is. Samengaan van alle nationalisten is het wachtwoord of beter dan samengaan: eenheid’Ga naar voetnoot(24). Het onverzoenlijke weekblad Vlaanderen kon weldra (3 sept. 1932) met genoegen schrijven dat Jong Dietschland in de laatste maanden duidelijk de weg opgegaan was van de Grootnederlandse politiek. Jong Dietschland zelf vatte, op 16 dec. 1932, in een artikel over ‘Het herstel der eenheid’ de voorwaarden samen om tot herstel der | |
[pagina 61]
| |
eenheid te komen. Het stelde o.a. voorop: - het federaal statuut te laten slapen en de Dietse gedachte stelselmatig en intens te propageren; - het parlementair systeem te laten ontaarden en sterven. Daarbij moesten de verkiezingen en de parlementaire vertegenwoordiging ondergeschikte funkties blijven en werd de klemtoon gelegd op de noodzakelijkheid van milities. Men stond hier werkelijk niet ver meer van het Verdinaso af! Dit artikel werd geschreven bij de aanvang van de besprekingen die tien maanden later geleid hebben tot de stichting van het v.n.v. De stichtingsproklamatie van Staf De Clercq dient dan ook gezien in het perspektief van de politiek die de laatste twee jaren gevoerd was door Jong Dietschland.
De sterke invloed die de Grootnederlandse gedachte in die dagen op het Vlaams-nationalisme uitoefende, liep evenwijdig met een heftige anti-Belgische campagne waarop hier in dit verband even de aandacht moet gevestigd worden. Wij hebben er reeds op gewezen hoe, bij het naderen van het jubeljaar 1930, de verspreiding in Vlaanderen begon van een anti-30 literatuur. In het jaar zelf van de feestviering verschenen tal van anti-30 pamfletten en artikelen, zowel van gematigde Vlaams-nationalistische zijde, als vanwege de z.g. extremistenGa naar voetnoot(25). Er zijn ook een paar ernstige verwikkelingen of incidenten te vermelden. Op 11 juli 1930 publiceerden de dagbladen een kollektieve brief van de Belgische bisschoppen over de plicht der vaderlandsliefde ten aanzien van België. In deze brief werd bevestigd dat België het vaderland was zowel van de Vlamingen als van de Walen en werden de gelovigen aangemaand de stelsels te laten varen ‘welke van allen grondslag ontbloot zijn en misdadig in haar praktische toepassingen, die namelijk welke aan Vlaanderen | |
[pagina 62]
| |
of Wallonië de voorrechten willen toekennen die alleen aan België toebehoren’Ga naar voetnoot(26). De brief van de bisschoppen maakte des te meer indruk, omdat hij kort daarna gevolgd werd door de publikatie van een brief van de pauselijke staatssekretaris Pacelli, die aan Kardinaal Van Roey schreef om de instemming van de Paus met de publikatie van de herderlijke brief mede te delen. Er kwam van verschillende zijden reaktie. Ward Hermans publiceerde op 15 juli een vrij heftig antwoord in De Schelde. Raf Verhulst, schreef een vlijmscherpe repliek, waarbij hij het woord ‘Cauchonie’ uitvond, naar het voorbeeld van bisschop Pierre Cauchon die Jeanne d'Arc veroordeelde en waarin Verhulst het symbool zag van het misbruik van de kerkelijke macht tot politieke doeleindenGa naar voetnoot(27). Op 24 juli schreef de Katolieke Vlaamse Oud-Hoogstudentenbond van Antwerpen een brief aan de Kardinaal waarin de hoop werd uitgedrukt, dat de bisschoppen hun standpunt zouden herzien. De brief was ondertekend door Em. Wildiers, J. Laureys, Edg. Muylle, Ad. Henderickx en Dr. jur. J. SpincemailleGa naar voetnoot(28). Enkele dagen daarna kwam de weeromstuit, althans voor Ward Hermans. Op 1 augustus deelde de deken van zijn parochie te Heist-op-den-Berg hem mee dat hem de toegang ontzegd was tot de Heilige Sakramenten te Heist of elders, zolang hij zijn oneerbiedige uitlatingen over de laatste herderlijke brief niet herroepen had. Het was een harde slag voor Ward Hermans, gekozen in een overwegend katolieke streek en daarbij afhankelijk van de koppeling van zijn lijst met het arr. Turnhout d.w.z. het hart van de katolieke Kempen. Er zat niets anders op als naar Canossa te gaan. Het was echter een zeer klein Canossa. Na heel wat heen en weer schrijven verklaarde op 21 augustus de deken dat het bisdom genoegen nam met de door Ward Hermans voorgestelde tekst van herroepingGa naar voetnoot(29). Enkele dagen later, op 21 augustus, publiceerde Het Handelsblad een artikel - volgens de nationalisten duidelijk ingegeven door de geestelijke overheid - om te ontkennen dat de brief van de bis- | |
[pagina 63]
| |
schoppen een veroordeling had betekend van de Vlaamse nationalisten: het waren slechts raadgevingen en aanbevelingenGa naar voetnoot(30). Intussen hadden de beruchte incidenten plaats gevonden op de IJzerbedevaart van 24 aug. 1930: Belgische vlaggetjes en beledigende strooibiljetten uitgeworpen door een onbekend vliegtuig. Hoe geladen de atmosfeer was, werd bewezen door de reaktie van de menigte. Dadelijk werd op de bekende ‘minoterie’ (een bloemmolen, vooruitgeschoven, versterkte post tijdens de oorlog) de Belgische vlag naar beneden gehaald. Hevige rellen met de rijkswacht hadden plaats op de Grote Markt. Belgische vlaggen werden afgerukt en in brand gestoken. De oud-strijders van Oostduinkerke die een vlag, versierd met de Belgische kleuren, van het gemeentebestuur ontvangen hadden, verkochten ze 's middags bij opbod, op de Markt te Diksmuid. Zij werd door de kopers in brand gestokenGa naar voetnoot(31).
Het volgend jaar werden de Vlaams-nationalistische leiders gekonfronteerd met een zeer zwaar vraagstuk. Er waren reeds dienstweigeraars geweest, maar louter om taalgrieven. Een eerste geval, in oktober 1928, was onopgemerkt voorbijgegaan. Dienstplichtige Lode Bonten had aan de legeroverheid laten weten dat hij zou weigeren te gehoorzamen aan Franse bevelen. Men had hem ongeschikt verklaard voor de militaire dienst en pas maanden later ontdekte Herman Vos, volksvertegenwoordiger en hoofdredakteur van De Schelde, het geval bij de publikatie hierover van een brochure door een kring jongerenGa naar voetnoot(32). Hij besprak het in De Schelde (3 mei 1929). Hij oordeelde dat wellicht het individueel optreden niet doelmatig genoeg was, maar stelde de vraag of er, ter gelegenheid van 1930, geen Vlaamse volksbeweging kon op touw gezet worden om alle Vlaamse dienstplichtigen aan te zetten, openlijk en krachtdadig te weigeren voortaan nog aan Franse bevelen te gehoorzamen. Begin 1930 kreeg H. Vos het bezoek van een jongeman, Joris De Leeuw - wat een gedroomde naam! - klein en vinnig, zeer bezadigd maar ook een taaie Vlaamse Wachter (hij was vroeger lid geweest van de groep De Nieuwe Jeugd). Deze jongeling deelde | |
[pagina 64]
| |
aan Vos mede, dat hij het op zijn eentje zou wagen: een voorbeeldige milicien zijn, waarvan het raderwerk stil bleef staan bij een Frans bevel. Op 28 maart 1930 schreef hij aan de minister van landsverdediging om hem te laten weten dat hij geen gevolg zou geven aan Franse bevelen. Op 31 maart, toen hij zich aangemeld had, brak het konflikt los. Door zijn overleg met Herman Vos en met zijn kameraden van de Vlaamse Wacht van Antwerpen, werd ‘het geval’ De Leeuw voor de openbare mening in Vlaanderen gebracht. De Schelde gaf het signaal. De Standaard en andere bladen, waaronder ook Vooruit en Het Laatste Nieuws volgden. Een interpellatie bij hoogdringendheid, door H. Vos aangevraagd, werd door de Kamer aangenomen. Dat belette niet dat Joris De Leeuw, op 6 mei 1930, te Luik voor de krijgsraad verscheen. De auditeur-militair vroeg één maand gevangenisstraf. De militaire rechtbank gaf drie en een halve maand. Op dezelfde dag werd in de Kamer geïnterpelleerd door H. Vos. Hij werd bijgevallen door W. Eekelers, socialist uit Antwerpen. De volgende dag interpelleerden de socialisten Balthazar en Mathieu (deze laatste een Waal). Het land stond op stelten. Er werden meetings belegd en manifestaties op touw gezet. Het resultaat van het hele geval was dat het Nederlands ook als kommandotaal in het leger werd ingevoerd. Joris De Leeuw kon, als voorbeeldige milicien die hij wilde zijn, rustig zijn tijd uitdienenGa naar voetnoot(33). In het geval De Leeuw ging het om een taalgrief die reeds lang op het Vlaamse eisenprogramma stond. Heel het Vlaamse land was hier in de bres gesprongen. Een jaar later stond het volledig anders met de dienstweigeraars om principieel Vlaams-nationalistische redenen en anti-Belgische motieven, (ook uit anti-militarisme). Hier zou de Vlaams-nationalistische partij, als ze zich de verantwoordelijkheid op de schouders had laten leggen, er ook alleen de last van hebben moeten dragen. Dat is niet gebeurd. De eerste dienstweigeraar, om principieel Vlaamse motieven, was de jonge Lode Van Dijck. Op 28 mei 1931 schreef hij aan de minister van landsverdediging dat hij, als gevolg van zijn Vlaams-nationale overtuiging, weigerde te dienen in het Belgisch leger. Hij werd, in de loop van de volgende maanden, door verscheidene anderen gevolgd. Het moest hier noodzakelijkerwijze hard tegen hard gaan. De dienstweigeraars werden zwaar gestraft. Eén hunner verliet de gevangenis alleen nog maar om thuis te sterven (Rob. | |
[pagina 65]
| |
Fermont). Anderen bleven voor hun leven lichamelijk getekend toen zij in hongerstaking gingen. Deze dienstweigeraars hadden veel sympatie in Vlaams-nationalistische kringen; zij werden verdedigd door nationalistische (en ook andere) advokaten, maar het was niet mogelijk een massale dienstweigering te organizeren, omdat het de revolutionaire weg zou betekend hebben voor de Vlaams-nationale politiek en de leiders die niet op wilden gaan. Na een paar jaren bloedde deze beweging dan ook dood, maar ze moest vermeld worden om de geest van de tijd weer te geven, om de atmosfeer te schetsen van het Vlaams nationalisme dat een reeks jonge mannen, zuivere idealisten, tot deze revolutionaire politiek zonder toekomst had gebracht.
Deze miliciens waren jonge mannen. Hun wedervaren doet hier dan ook de vraag rijzen naar de houding van de jeugd in de problematiek van de dag, vooral in verband met de Grootnederlandse gedachte, omdat de politieke formaties die uit de fabelachtige Vlaamse verwarring groeiden, het Verdinaso (1931) en het v.n.v. (1933) bij hun oorsprong zo sterk de politieke Grootnederlandse gedachte onderstreepten. In de wereld van de studenten (de z.g. hoogstudenten) was de Grootnederlandse gedachte, op het kulturele en volkse vlak, sedert jaren een verworven goed. Elk jaar kwam men ten minste éénmaal samen uit Noord en Zuid op de Dietse kongressen en er was, teoretisch althans, een gemeenschappelijke organizatie, het Diets Studentenverbond. Over het politieke Grootnederlandse ideaal werd hier niet gesproken. Einde 1929 verspreidde het a.v.h.v. een aanplakbijlet over heel het land om zijn onthouding bekend te maken bij de eeuwfeesten en om te verklaren dat geen oplossing van het Vlaamse probleem mogelijk was als ‘door eigen, zelfstandige, politieke inrichting’Ga naar voetnoot(34). Op 9 jan. 1930, werd, op initiatief van Dr. med. Geert De Rijcker, door Joz. Custers en Joz. Vermeulen overgegaan tot een reorganizatie van het a.v.h.v. met het doel een inniger voeling tot stand te brengen tussen de verschillende takken en ook kontakt te leggen met de afgestudeerden. Met het oog op dit laatste punt zou men de oud-studentenbonden (waarvan de meesten slechts op papier bestonden) doen wederopleven en zou het dagelijks bestuur samengesteld zijn uit pas afgestudeerden, terwijl het centraal bestuur pas afgestudeerden en vertegenwoordigers der takken zou omvattenGa naar voetnoot(35). Voorzitter en | |
[pagina 66]
| |
ondervoorzitter van het nieuwe bestuur waren respektievelijk Joz. Custers en Joz. Vermeulen (geen van beiden behoorden tot de z.g. Dietse richting). In een verklaring, mei 1931, bevestigde het hoofdbestuur van het a.v.h.v. de doelstelling vastgelegd in de Wet en verklaarde, wegens de verscheidenheid van de opvattingen, onzijdig te blijven en zich niet uit te spreken over de te volgen praktische politieke metodenGa naar voetnoot(36). Deze verklaring verscheen enkele maanden vóór de oprichting van het Verdinaso. Aan te stippen valt dat ook in de socialistische studentenwereld deze Grootnederlandse gedachte te vinden is. Op het eerste kongres van het Verbond van Vlaamse socialistische studenten (22 maart 1931) werd een motie aangenomen tot federatieve omvorming van de Belgische staat als eerste stap tot verwezenlijking van de Grootnederlandse gedachteGa naar voetnoot(37). Wij stellen aldus in deze socialistische studentenwereld hetzelfde verschijnsel vast als in de oprichting van het tijdschrift Schakels. In oktober 1931 werd het socialistisch studentenmaandblad Menschen samengesmolten met het Noordnederlandse gelijkaardige tijdschrift Kentering. Na zes maanden was het experiment evenwel misluktGa naar voetnoot(38). Kort na de oprichting van het Verdinaso werd de politieke Grootnederlandse gedachte als een brandfakkel in de Vlaamse studentenwereld geworpen en drongen ook de nationaal-solidaristische stromingen sterker door in het universitaire leven. Het sein tot de aanval gaf het a.v.h.v., tak Gent, onder impuls van de temperamentvolle en doordravende - om niet te zeggen doorhollende - Reimond Tollenaere. Bewuste sektie nam, begin 1932, een motie aan waarin bevestigd werd dat het a.v.h.v. bewust de vernietiging wilde van de Belgische staat en elke federalistische politiek werd veroordeeld. Tevens sprak de Gentse afdeling zich uit voor de onmiddellijke en algehele politieke hereniging van de voorlopig | |
[pagina 67]
| |
nog gescheiden delen van de éne Nederlandse volksgemeenschapGa naar voetnoot(39). Tegelijkertijd bevestigden de Gentse Dinasostudenten in De West Vlaming dat zij het a.v.h.v. slechts zouden erkennen indien het handelde in de geest van deze motieGa naar voetnoot(40). Jong Dietschland nam positie in de beginnende strijd door partij te kiezen tegen de aanwezigheid van politici in het bestuur van het a.v.h.v. (hiermee bedoelden ze Custers en Vermeulen) en alle partijinvloeden hierin te veroordelen. Het a.v.h.v. diende op een zuiver Grootnederlands standpunt te staanGa naar voetnoot(41). Op dat eerste artikel volgde een tweede, nog veel scherper. Het eerste was verschenen onder de schuilnaam I.B. Dietser. Het tweede vormde het hoofdartikel en was ondertekend Claremans. Het droeg als titel ‘Het ordewoord van Vlaanderen... en de Studenten’. De schrijver ervan begon met de krisis in de studentenwereld vast te stellen: de studenten zijn moe en verdeeld. De oorzaak ervan is dat de waarheid zoek geraakt is in de studentenwereld. Deze is: ‘de Vlaamse Beweging is de nationale opgang van Vlaanderen naar Groot-Nederland. Wij moeten los van Wallonië. Het federalisme is een produkt van de partijpolitiek. De studentenbeweging moet volkomen los komen te staan van deze laatste: geen partijpolitici meer in het bestuur of als sprekers op de vergaderingenGa naar voetnoot(42)!’ In een motie van 30 april antwoordde het a.v.h.v. op een artikel in het weekblad Vlaanderen (23 april) door een motie tot verdediging van Custers en VermeulenGa naar voetnoot(43). Dezelfde dag nam het bestuur, in een andere motie, ook positie tegenover de Grootnederlandse van tak Gent. Het verklaarde dat deze niet in strijd was met de wet van het a.v.h.v. Tevens werd - zogezegd tot nadere precisering van art. 2 van deze Wet van 1929 - de doelstelling als volgt geformuleerd: ‘in Vlaanderen het nationaal Nederlands voelen te ontwikkelen en onder alle dragers der Nederlandse beschaving het samenhorigheidsgevoel te versterken ten einde gemeenschappelijk deze beschaving, te dienen, te verbreiden en te waarborgen door de politieke eenmaking van de Nederlandse volksgemeenschap’Ga naar voetnoot(44). | |
[pagina 68]
| |
Tollenaere bleef bij zijn standpunt en schreef zeer pittoresk - hij kon spreken en schrijven! - in het juninummer van het Gents studententijdschrift Den Uyl: ‘Ieder, die het anders voor heeft, die het Belgica delenda als de negatieve uitdrukking van zijn Nederlandse geloof niet in zijn hart heeft gegrift, hij verlate de rijen van het a.v.h.v. en ga met zijn moede hart en zijn slepende voeten de oude pruiken vervoegen’Ga naar voetnoot(45). Van 26 tot 30 juli had hierop een konferentie plaats te Westerlo voor de leiding van het Diets Studentenverbond (d.s.v.). De resolutie die er het gevolg van was, droeg het kenmerk van de integraal-Dietse gedachte en bleef nogal vaag wat de nieuwe politieke en sociale stromingen betrof, ofschoon ook hier een ruk naar rechts viel vast te stellenGa naar voetnoot(46). Voor de scherpslijpers van Vlaanderen was deze konferentie een versterking van de neo-belgicistische strekkingGa naar voetnoot(47)! Er kwam ook reaktie tegen de nieuwe richting in het pas opgerichte algemeen Diets studententijdschrift Dietsche OrdeGa naar voetnoot(48). Hoe verlammend en vernietigend deze ideologische twisten op de studentenwereld inwerkten en hoe ze tot een reaktie leidden die een gedeelte ervan in Vlaanderen naar een aanleuning bij de katolieke partij dreef, zal blijken in de jaren die volgden op de elektorale nederlaag van de Vlaamse nationalisten bij de verkiezingen van 27 nov. 1932, zoals wij verder zullen zien.
Ellendiger nog werd het verloop van de strijd der ‘jongstudenten’ uit het a.k.v.s. Dit laatste ging eenvoudig zo goed als ten onder in de strijd die de Katolieke Aktie ertegen aanbond. De strijd voor de handhaving van de organizatie werd bepaald niet bevorderd door een vlucht in de zuivere Grootnederlandse gedachte. Besprekingen met de leiders van het Jeugdverbond voor Katolieke Aktie over een mogelijke opneming hierin van het a.k.v.s. hadden tot geen resultaat geleidGa naar voetnoot(49). Het begon met de dag moeilijker en moeilijker te worden de studerende jeugd nog naar de gouw- en landdagen te krijgen. Er moest aldus te Oostakker, op 4 april 1929, een gouwdag voor Oost-Vlaanderen plaats heb- | |
[pagina 69]
| |
ben, maar de bisschop van Gent verzocht de ouders van de leerlingen aan de kolleges hun kinderen te verbieden er naartoe te gaan. De kerkelijke plechtigheden werden afgelast. Het werd een magere opkomst. De bisschop had als reden van zijn verzoek aan de ouders opgegeven dat de vergadering belegd was door een student uit Leuven weggezonden wegens anti-vaderlandse kreten bij een betogingGa naar voetnoot(50) Er werd nochtans elk jaar nog een landdag gehouden. Een vooraanstaande rol in de leiding van het a.k.v.s. werd gespeeld door Ernest Van der Hallen, uit de kring van Jong Dietschland. In dit laatste blad werd de studentenrubriek verzorgd door Alb. Catry, oud-voorzitter van het a.k.v.s. Einde 1929 werden hier als a.k.v.s.-bladen vermeld De Blauwvoet, De Vlaamsche Vlagge, Keikop (Antwerpen) en De Kabouter (Limburg). De Student werd als ‘afvallig’ veroordeeldGa naar voetnoot(51). Dit laatste tijdschrift viel trouwens met Pasen 1930, zonder een woord uitleg te voegen bij de aankondiging van het stopzetten der uitgaveGa naar voetnoot(52). Het ineenschrompelende a.k.v.s. werd, gelijklopend met de evolutie van Jong Dietschland, zuiverder en scherper in de leer. Officieel was, in juni 1931, het standpunt van de beweging vastgelegd in een verklaring ‘dat Vlaanderen zijn eigen natieleven niet verzekerd kan zien in de vorm van het huidig staatsverband, zonder een minimum politieke zelfstandigheid. Hoe of die vorm wezen moet, wordt niet uitgemaakt. De lijn wordt enkel getrokken over de kulturele zelfstandigheid waarin de leiders van a.k.v.s. en overigens ieder student een verschil weet met de enig waarborgbiedende politieke zelfstandigheid die de soevereiniteit, de eigenberechtigde meesterschap in politicis van 't eigen volk erkent’Ga naar voetnoot(53). Op dat ogenblik begon de verwarring tussen de k.s.a. (Katolieke Studentenaktie) en het a.k.v.s., door de politiek van de leiders van de k.s.a., die deze laatste voorstelden als de ware voortzetting van de studentenbeweging van Rodenbach, tot een echt kluwen te worden. Bijzonder pijnlijk was voor de jongeren, aangesloten bij het j.v.k.a., de ontvangst die ze te Rome te beurt viel bij een pauselijke audiëntie. De inlichtingsbronnen van het Vatikaan hadden deze organizatie blijkbaar voorgesteld als a.k.v.s.-opstandelingen! Hier waren zes- tot zevenhonderd jongelieden samengekomen, | |
[pagina 70]
| |
met goedkeuring van de bisschoppen en onder leiding van daartoe aangewezen priesters, die de verwijten van de H. Vader moesten aanhoren, dat het hun plicht was met de Walen samen te werken en aan de bisschoppen te gehoorzamen! Het incident had een zeer bittere weerslag in VlaanderenGa naar voetnoot(54). Het Rome-incident dateert van september 1931. In de loop van 1932 werd het a.k.v.s. gedwongen meer en meer het veld te ruimen voor de k.s.a. Het schrompelde weg tot een rompbeweging - voor zijn aanhangers een kernbeweging - voortagerend in de katakomben en aldaar zijn leer uitzuiverend tot de strengste Dietse ortodoxie. Op 22 juli 1932 riep Dr. Catry in Jong Dietschland de scholieren op voor de aanstaande landdag in Oude-God (30-31 juli 1932). Hij verklaarde, dat het a.k.v.s. streed voor de volledige bevrijding van ons volk en dat deze strijd veronderstelde de vernietiging van België en de hereniging der Nederlanden. Welke de middelen waren om dat doel te bereiken en hoe dat gebeuren moest, was een vraagstuk dat de jeugd aan de ouderen overliet. De k.s.a. van haar kant, op de provinciale landdag in Kortrijk (28 aug. 1932), stelde zich voor als de wederopbloei van de jongstudentenbeweging die met ondergang bedreigd wasGa naar voetnoot(55). De k.s.a. zegevierde, maar had op haar beurt de losprijs moeten betalen: de overneming van de Vlaamse inboedel van het a.k.v.s., met uitzondering van zijn anti-Belgicisme en van zijn onafhankelijkheid tegenover de bisschoppen. Daarom bleef de jeugd Vlaams-nationaal al bestond er geen a.k.v.s. meer van betekenisGa naar voetnoot(56). Op het ogenblik dat het a.k.v.s. met volledige ondergang bedreigd werd, gaf Jong Dietschland een speciaal nummer uit om de ouderen op te roepen om de beweging in nood, van de ineenstorting te redden. Het verklaarde alleen het a.k.v.s. te erkennen met zijn standpunt (nov. dec. 1931 in De Blauwvoet) van zijn opmars naar Groot-Nederland en met bijtreding van de maartmotie van het a.v.h.v., tak GentGa naar voetnoot(57). Op hetzelfde ogenblik werden de Dominikanen verplicht hun tijdschrift Onze Jeugd, te laten vallen, nadat dit verzocht was geen punten meer aan te raken die op het gebied lagen van het j.v.k.a.Ga naar voetnoot(58). Op de gouwdag van dit laatste | |
[pagina 71]
| |
verbond, in Hamme op 17 aug. 1933, zag men Filip De Pillecyn optreden met een voordracht over Rodenbach en op 29 augustus daaropvolgend zag men in Roeselare, bij het standbeeld van Rodenbach, twee groepen tegenover elkaar staan: aan de ene kant een groep Vlaamse leerlingen onder aanvoering van de k.a.-leiders om de eed van trouw aan Rodenbach af te leggen, aan de andere kant een groep a.k.v.s.-leden, met aan het hoofd de oude Dr. Al. Bruwier, met een spandoek ‘Handen afGa naar voetnoot(59)!’ Het scheelde omstreeks deze tijd weinig of wat nog overbleef van het a.k.v.s. werd opgeslorpt door het Jong-Dinaso. Einde augustus 1933 deed dit gerucht reeds de ronde. Het werd toen dadelijk gelogenstraft in de weinig kategorieke vorm ‘dat is effenaf de werkelijkheid vooruitlopen’Ga naar voetnoot(60). Wat was er aan de hand? De toedracht van de zaak moet ongeveer geweest zijn als volgt. Einde mei 1933 was de leiding van het a.k.v.s. samengesteld uit een driemanschap. Bij het begin van de vakantie werd van deze vorm van leiding afgezien, om deze laatste toe te vertrouwen aan Edg. Boonen. Deze had een aanvraag gedaan om geheim lid te worden van het Verdinaso, maar dit verzoek werd afgewezen. Hij was een tijdlang voorstander van de inlijving van het a.k.v.s. bij het Jong-Dinaso. Onderhandelingen waren, met het oog hierop, aangeknoopt met Wies Moens o.a. door Jef Van Bilsen, gouwvoorzitter a.k.v.s.-Brabant. Deze onderhandelingen leidden tot een akkoord om het a.k.v.s. te ontbinden. Intussen was de leiding van dit laatste van gedachte veranderd en... de onderhandelaars werden uitgesloten. Typisch is echter de ideologische verhouding van de a.k.v.s.-leiding, getypeerd in de volgende zin van een verklaring ervan: ‘het weze verstaan, dat wij door deze maatregel niet het Dinaso of liever de Dietse-solidaristische gedachten willen bevechten. Integendeel. Wij bekennen hier graag, dat wij jongeren tot die groep behoren die met de opbouw van Dietsland tevens een nieuwe orde en een sterk en gezond staats- en volksleven moeten hebben’Ga naar voetnoot(61). Wij kunnen hiermee het a.k.v.s. verlaten: het was stervende. Het zal na zijn katakombentijd vervangen worden door een Algemeen Katoliek Diets Studentenverbond (a.k.d.s.) dat in 1937 ontstond met verder als maandblad De Blauwvoet en de vinnige brochuren | |
[pagina 72]
| |
van De Zeven Puriteinen. De leerstellingen werden zuiver gehoudenGa naar voetnoot(62).
De geschiedenis van de hoog- en van de jongstudenten wordt door vele academici in Vlaanderen, die in beide bewegingen gestaan hebben, vaak als het geheel van de vlaamsgezinde jeugdbeweging beschouwd. De rol die gespeeld werd door de studerende en de afgestudeerde jeugd, in het a.k.v.s. en daarna in het k.v.h.v. gegroepeerd, is zo groot geweest, dat men geneigd is voorbij te gaan wat daarnaast gebeurde en dat het in vele gevallen ook te aanvaarden is dat, van Vlaams standpunt uit, de andere groepen niet worden vermeld. In de algemene ontwikkeling echter van de jeugdbeweging in Vlaanderen, dient wel degelijk rekening gehouden met deze groeperingen om zich een beeld te vormen van het geheel. Wij verwijzen hier in de eerste plaats naar de standenjeugd van de katolieke partij waarbij dadelijk de Kajotters (k.a.j.=Katolieke Arbeidersjeugd) in het oog lopen. Er is daarnaast de boerenjeugd, de middenstandsjeugd en vanaf 1931 de z.g. Chirojeugd die een zeer grote uitbreiding heeft genomen en die op parochiale basis werkt. Bij gebrek aan voorbereidende studies is bijna niet uit te maken of deze jeugdorganizaties volledig Nederlands van taal waren (dat bleken zij meestal), maar vooral in welke mate zij ook hun leden een strijdende Vlaamse geest bijbrachten. Hetzelfde geldt zonder twijfel voor de socialistische jeugd waarvan het leven zeer moeilijk te volgen is en waarvan alleen, in grote trekken, kan gezegd worden dat zij, van Vlaams standpunt uit, geen grote aandacht vraagt. Men kan van deze kringen getuigen: Vlaams, maar beslist niet ‘flamingantisch’. Deze partijgroeperingen vallen derhalve buiten het kader van onze studie. Hetzelfde geldt voor kringen die wel bewust vlaamsgezind waren, doch waarvan de levensduur zo kortstondig of de invloed zo gering was dat het een tijdrovend afdwalen zou betekenen als we het bestaan hiervan in de loop van de jaren wilden naspeuren. Het is immers een bekend verschijnsel dat, in het demokratisch stelsel, jeugdgroepen in de meest bonte verscheidenheid als paddestoelen na een regennacht uit de grond oprijzen en... vlug sterven. | |
[pagina 73]
| |
Wij hebben reeds de aandacht gevestigd op de turngroepen van het Verbond De Blauwvoet onder leiding van Dr. Borms. Wij zullen niet stil blijven staan bij de geschiedenis van de jeugdbonden uit het officieel onderwijs. Wij vonden geen spoor van enige opvallende aktiviteit. Misschien kan, voor de inwendige geschiedenis hiervan, meer gevonden worden in hun kleine tijdschriften. Dat wij geen rekening houden met De Zuidnederlandse Padvinders, zal men begrijpen wanneer men weet dat de vereniging tachtig leden telde, wat haar niet belette, samen met de padvinders van Edegem en Lier, voor de Paasvakantie 1930 een kamp te willen inrichten om tot de stichting over te gaan van een Algemeen Padvindersverbond voor VlaanderenGa naar voetnoot(63). De Belgische Verkennersorganizatie was beslist van meer belang, maar toch ook nauwelijks voor ons, omdat er aan geen vlaamsgezinde vorming van de leden werd gedaan. Wel is het opvallend dat hier reeds in 1929 beslist werd tot de splitsing van deze organizatie in een Waalse en een Vlaamse vleugel (deze laatste vormde het v.v.k.s.=Vlaams Verbond der Katolieke Scouts). Deze splitsing - met schaarse voeling aan de toppen - trad in werking op 1 jan. 1930. In 1934 werd het v.v.k.s. opgericht als vereniging zonder winstoogmerk. De verbondsleiding trad in deze jaren weinig op de voorgrond in Vlaams opzicht, een versagen dat best te begrijpen valt voor wie de samenstelling ervan kent: van de negen stichters van de vereniging waren vier hoofdzakelijk franssprekend. Het aantal leden bedroeg drieduizend in 1930. Dit getal was in 1938 gestegen tot meer als zevenduizend. Bij de splitsing van de katolieke padvindersfederatie werden de franstalige groepen in Vlaanderen ingedeeld bij het v.v.k.s. dat die aldus als nederlandstalige moest opslorpen. In 1939 was dat proces nog niet voltrokken; er waren nog negen of tien van deze franstalige groepen in leven geblevenGa naar voetnoot(64). Een kleine groep vormden de jeugdbewegingen waarvan de geest een terugkeer inhield naar de natuur en de traditie met, hier en daar, zelfs een vaag-Germaanse inslag van bloed en bodem. Wij vermelden hier de Vlaamse Jeugdherbergcentrale (opgericht te Antwerpen, in 1931)Ga naar voetnoot(65), de Kampeercentrale en | |
[pagina 74]
| |
later vooral de groepen voor volksdans (vivo, gesticht in 1935)Ga naar voetnoot(66). Bij de jeugdorganizaties voor vrouwen en meisjes moeten wij de blijvende aanwezigheid aantekenen van de Vlaamse Landsbond voor R.K. Vrouwen en Meisjes, met als orgaan GudrunGa naar voetnoot(67). De leidster van de beweging, Mevrouw Dosfel, bleef vasthouden aan de opvatting van een kernvorming, aan de noodzakelijke beperking van de beweging ‘tot een kleine kern, tot de meer intellektuelen... voor de aristokratie van de geest en van de ware beschaving’, dus niet voor volksvrouwen of -meisjes. Daarbij werd de nationalistische leer er in al haar strenge zuiverheid hoog gehouden: uitgesproken GrootnederlandsGa naar voetnoot(68). Dat alles bracht een paar barsten of afscheuringen mee. In de streek van Antwerpen werd op 14 dec. 1930 aldus een nieuw Verbond der Katholieke Vlaamsche Meisjesbonden opgericht. Of het geleefd heeft weten wij niet. Uit een verklaring van de landsbond vernemen wij welke motieven aan de grondslag van deze dissidentie gelegen hebben: de Landsbond verwierp de beschuldiging, dat er in zijn rangen alleen plaats was voor Vlaamse-nationalisten, Grootnederlanders en anti-Belgicisten en dat de Landsbond tekort kwam aan zijn plicht van gehoorzaamheid aan de bisschoppenGa naar voetnoot(69). Blijkbaar een Antwerps stormpje in een glas water! Van verdragender betekenis was, enkele maanden tevoren, nl. op 9 maart 1930, de oprichting van een Vlaams Nationaal Vrouwenverbond, waarvan Mevrouw Gravez de eerste voorzitster werd en dat dadelijk over een eigen orgaan beschikte, het tijdschrift Nele. De oorsprong ervan lag in het afwijzend antwoord van de Landsbond op een verzoek tot aansluiting, dat uitging van het Vrouwenverbond van Mol (groep Thomas De Backer). Als reden voor de weigering werd het feit aangegeven, dat de bond aan politiek deed. Het kwam echter vrij spoedig tot een akkoord tussen de twee bonden. De essentiële punten ervan waren: de Landsbond houdt zich buiten de politiek terwijl het Vrouwenverbond in dat opzicht vrij blijft; de meisjes beneden 21 jaar mogen kiezen tussen de twee bonden; die boven 21 jaar sluiten aan bij het Vrouwenverbond; de Landsbond sticht geen vrouwenbonden meer en het Vrouwen- | |
[pagina 75]
| |
verbond geen meisjesbondenGa naar voetnoot(70). Uit het Vlaams-nationaal Vrouwenverbond groeide in de loop der jaren de vrouwenorganizatie van de groepen die vanaf oktober 1933 gebundeld werden in het Vlaams Nationaal Verbond onder leiding van Staf De Clercq. Wij kunnen het overzicht van deze kleine organizaties afsluiten door nog even te verwijzen naar de verdere aktie van de kring jongeren gegroepeerd in het reeds behandelde verbond - wij zijn geneigd eerder te zeggen in de studiekringen - van De Nieuwe Jeugd dat een gelijknamig tijdschrift uitgaf ‘orgaan voor Rooms-Katolieke Vlaamse Jongeren’. Met uitzondering van een klein groepje in Gent, geloven wij niet dat de kring nog aangesloten verenigingen had buiten Antwerpen. De Nieuwe Jeugd gaf enkele brochures uitGa naar voetnoot(71). Voor de strijdlustige mannen van de Vlaamse Wacht te Antwerpen waren de leden van de Nieuwe Jeugd ‘een soort uiterste linkervleugel der Van Cauwelaertisten... een kransje van uitgedoofde lichten’Ga naar voetnoot(72).
De meeste van de jeugdgroeperingen waarover een paar woorden werden gerept, zijn in het politieke leven zonder grote betekenis geweest. Wij hebben ze vermeld om, in en door de opsomming ervan, te kunnen wijzen, naast de traditionele groeperingen (a.v.h.v.; a.k.v.s.) op het radikale standpunt dat ze in de evolutie van het Vlaams nationalisme hebben ingenomen. Wat de Vlaamse nationalisten zo vele jaren hadden verweten aan het Vlaams Belgicisme, nl. dat het een politieke Vlaamse Beweging was zonder jeugd, kon nu bijna evenzeer gezegd worden van de traditionele nationalistische partij: zonder Groot-Nederland in uw programma staat gij daar even arm als een partij zonder jeugd! Dat blijkt ook uit de evolutie van de laatste jeugdgroep waarover wij nog moeten handelen: het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (a.v.n.j.). Het gaat hier niet om een aspekt van de ‘jeugdbeweging’ in Vlaanderen. Het betreft de organizatie van jongeren min of meer los aangesloten bij een politieke partij, die er een kern | |
[pagina 76]
| |
vormen van propagandisten en in feite de knokploegen waren van de partij, zoals destijds de ‘jonge wachten’ dat waren voor de katolieken en de liberalen. Dadelijk na de oorlog ontstonden in de schoot van de frontpartij of ernaast, dergelijke Vlaamse Wachten die de traditie voortzetten van de Groeninger-Wachten van vóór 1914 of van enkele jonge wachten uit de aktivistische periode. Een eigen, streng uniform droegen ze niet. Het waren de jonge mannen met de wijnrode ‘flat’ en hun stokken. In de loop van het jaar 1928 werden deze kringen steeds maar talrijker. Ze voelden er behoefte aan zich over heel het land te groeperen. Op een kongres voor Vlaamse Wachten van de provincie Antwerpen, in 1928, werd de grondslag gelegd voor een verbond dat zich noemde a.v.n.j. Op 28 juli 1929 had, insgelijks in Antwerpen, een nieuw kongres plaats dat zich beschouwde als het tweede landelijk jaarkongres. Er waren vertegenwoordigers aanwezig uit Limburg, Antwerpen, Brabant en Oost-Vlaanderen. Uit West-Vlaanderen waren er geen maar uit die provincie kwamen telegrammen toe met sympatie-betuigingen. Op het kongres traden als spreker op Ward Hermans, Dr. Ant. Jacob en Dr. Borms. Deze twee laatsten spraken over de oprichting van turnverenigingen. Het kongres duidde Dr. Borms aan als de leider van een op te richten Vlaams verweerGa naar voetnoot(73). Naar aanleiding van deze bijeenkomst werd een brochure uitgegeven om het publiek nader te laten kennismaken met het a.v.n.j. Het was Het Credo der Vlaamsch-nationale Jeugd (1929, 32 blz.). Als eerste punt werd hierin een kulturele aktie vooropgesteld: studie en vorming. Daarnaast kwam de meer aktieve werking: ‘wij propageren de daadwerkelijke opstand tegen het Belgisch gezag, dus wij zijn in wezen revolutionair’. Als het moest zou men strijden met nationalistische militantengroepen en openlijke weermachten. Zij verklaarden te willen blijven vechten tot België van de kaart verdwenen was. De werking van het Verbond schijnt op dat ogenblik nog beperkt te zijn geweest. Voor de gouw Antwerpen worden twaalf kringen opgegeven uit de agglomeratie zelf met daarbuiten nog de Vlaams-nationale studiekringen van Boom en Duffel. Voor Brabant vernemen wij de stichting van een Vlaams-nationaal Jeugdverbond op 11 aug. 1929Ga naar voetnoot(74). Kort daarop kwam er een splitsing. Op de raadsvergadering van het Verbond (6 oktober) werd beslist dat de op te richten mi- | |
[pagina 77]
| |
litie onafhankelijk van het Verbond zou staanGa naar voetnoot(75). De oprichting van deze militie werd toevertrouwd aan Jef Missoorten. Er schijnen op dat ogenblik geen vaste verbindingen bestaan te hebben met West-Vlaanderen waar, omtrent deze tijd, Van Severen tot de oprichting van milities overgaat. Het is echter wel kenschetsend dat de militie van Antwerpen met J. Missoorten zou overgaan naar het Verdinaso toen dit laatste werd opgericht. In een brochure verschenen in september of oktober 1931Ga naar voetnoot(76) wordt de oprichting van de Antwerpse militie nog voorgesteld als een gevolg van knokpartijen bij de verkiezingen van 1929 en als Vlaamse reaktie op de fascistische aanvallers van de Légion Nationale. Uit deze brochure kunnen we opmaken, dat op dat ogenblik alleen de Antwerpse groep bestond, terwijl andere groepen nog maar in wording waren. Als onderscheid met de Vlaamse Wachters wordt gewezen op het feit dat de militie geoefend was en militair getraind, terwijl de Wachten dat niet waren. Van een fascistische opvatting of bedoeling is bij deze militie niets te bespeuren. Het is alles nog zeer vaag; het hangt alles nog los aan elkaar. Wij vernemen aldus uit een oproep op de omslag van de brochure over Joris De Leeuw dat er te Antwerpen een Algemeen Vlaams-nationaal Jeugdsekretariaat bestaat dat zich tot doel stelde te komen tot een algemeen verbond van Vlaams-nationale wachten, jeugdkringen, studiekringen, enz.... Er wordt ook een oproep gedaan voor het Vlaams Nationaal Verweer onder leiding van Dr. Borms en met als sekretaris Jef Missoorten. Op 7 sept. 1930 had in Brussel een studiedag plaats van Vlaams-nationale Wachten, waar de volgende besluiten werden genomen: - de wenselijkheid een algemene eenheidsorganizatie tot stand te brengen over heel het land; - de onafhankelijkheid tegenover alle partijen; - de gerichtheid naar het tot stand komen van het Nederlandse rijk, met uitsluiting van alle andere oplossingen die dat einddoel in de weg staan of schadenGa naar voetnoot(77). Een voorlopig bestuur werd aangesteld. Op 28 december daaropvolgend werd het a.v.n.j. gewest Antwerpen uitgebreid tot een landelijk verbond voor heel Vlaanderen, onder dezelfde benaming. Het orgaan ervan was Jong Nederland, het tijdschrift dat sedert midden 1930 verscheen. De Militie van haar kant kreeg een eigen orgaan in 1931: Storm. Wij zien hier namen naar | |
[pagina 78]
| |
voren treden die wij later in de politiek van het v.n.v. weervindenGa naar voetnoot(78). Het Verdinaso zal in deze groepen scheuring brengen, maar in hun overgrote meerderheid zijn deze jonge wachten niet naar het Verbond van Van Severen overgegaan, alhoewel haar radikaal Grootnederlandse standpunten deze jongere generatie eerder in zijn richting voortstuwden. Het gevolg ervan was echter dat in de wording en in de eerste jaren van het v.n.v. deze politieke Grootnederlandse gedachte niet uit het politieke programma van de partij kon geschakeld worden ten einde aan de leiders van de politiek-realistische richting de nodige armslag te geven voor politieke aktie en propaganda.
Hierin ligt juist de betekenis van deze sterk politieke Grootnederlandse inslag in het Vlaams nationalisme en de reden waarom wij er zolang bij stil bleven staan. Een groepering van de Vlaams-nationale krachten was in de jaren 1928-1933, niet mogelijk zonder én de Groot-nederlandse gedachte én de opkomende stroming van het nationaal-solidarisme als grondslag van de partij te proklameren. Dit heeft niet tot gevolg gehad dat de aanhangers van federalisme en demokratie hun opvattingen hebben prijs gegeven. Zij worden in het v.n.v. vertegenwoordigd door de groep Borginon-Elias-Romsee en door de man die het stille en ondankbare werk verrichtte op de achtergrond en waarvan de aktie juist hierom door de buitenstaanders niet gekend is, Ernest Van den Berghe. Deze Vlaamse nationalisten stonden ver van de politiek van het ‘delenda Belgica’, maar zij hebben niettemin in hun federalisme de mogelijkheid ingesloten om op kortere of langere termijn tot een Grootnederlandse oplossing te komen. Zij stonden echter in het defensief tegenover de ‘Dietsers’, omdat zijzelf niet alleen ijskoud stonden tegenover België (wat als een algemeen flamingantisch verschijnsel kan beschouwd worden)Ga naar voetnoot(79), maar ook omdat zij bereid waren Groot-Nederland te aanvaarden, als federalisme met de Walen een onmogelijk experiment zou blijken te zijn. Men denke in dit verband aan de reeds vroeger aangehaalde uitspraken van Vos, Borginon en Prof. Geyl, hun Nederlandse bondgenoot. Bij de z.g. directorium-onderhandelingen zagen wij Borginon het | |
[pagina 79]
| |
Grootnederlandse standpunt, evengoed als het nationaal-solidarisme, opgedrongen door Van Severen, in de statuten van de nieuwe partij opnemen, al bleek uiteindelijk dat het allemaal berustte op een misverstand of... op een poging tot wederzijds huwelijksbedrog. Herman Vos was heel wat geëvolueerd sedert hij de gevangenis verliet als de drager van de zelfstandigheidsgedachte van het aktivisme, maar ook hij kon de Grootnederlandse konsekwenties van het Vlaams nationalisme nog niet afwijzen, al konden zijn posities in 1930 nog moeilijk nationalistisch genoemd wordenGa naar voetnoot(80). In een debat met Edm. Rubbens in Leuven, op 12 dec. 1931, aanvaardde hij het verwijt dat in zijn stelling de Grootnederlandse staat de enig denkbare oplossing was. Hij aanvaardde dit evenwel slechts teoretisch omdat hij daartegenover de geschiedenis stelde en van oordeel was dat een onmiddellijke verwezenlijking van Groot-Nederland tot nadeel zou strekken zowel van Noord als van Zuid, maar - voegde hij eraan toe - wat de politieke vormen over twintig of dertig jaar zouden zijn, dat wist toch niemandGa naar voetnoot(81)! Ger. Romsee was in zijn federalistische opvatting partijganger van wat hij noemde ‘een loyaal experiment’, maar ook hij verklaarde in het openbaar, op een studiedag van de Vlaamse nationalisten te Hasselt, op 12 oktober 1930, dat federalisme een minimumprogramma was en dat men verder zou gaan, als het niet voldeedGa naar voetnoot(82). H.J. Elias, de laatstgekomene in de politiek, was in 1930 verslaggever voor het Vlaams Studiecomité over het vraagstuk Groot-Nederland waarin de volgende stellingen werden geponeerd: - teoretisch gesproken is een Grootnederlandse staat wenselijk, maar hij is geen absolute noodzakelijkheid; - de vaststelling van deze wenselijkheid rechtvaardigt de vraag naar het onderzoek van de mogelijkheden en dus ook naar de vraag of deze Grootnederlandse staat aktueel mogelijk is en in de naaste toekomst dient nagestreefd. De konklusie van het rapport was: 1 van nu af aan moet gestreefd worden naar de eenheid van de Nederlandse kultuur; 2 er moet geen aktie gevoerd worden voor een onmiddellijke verwezenlijking van een politiek Groot-NederlandGa naar voetnoot(83). | |
[pagina 80]
| |
De voorstanders van politiek Groot-Nederland, als punt van onmiddellijke politieke propaganda, stelden daartegenover de bewering - moeilijk teoretisch te weerleggen - dat de gedachte van vandaag alleen maar de mogelijkheid van morgen kan worden, als ze openlijk wordt uitgesproken en gepropageerd. Met betrekking tot Groot-Nederland was geen Franse Elzaspolitiek mogelijk (‘pensez y toujours, mais n'en parlez jamais’). Het is duidelijk dat in deze gedachtengang geen plaats was voor het argument van de vijandigheid of de onverschilligheid van het Noorden. Wij dienen toe te geven dat niet alle voorstanders van het politieke Groot-Nederland blind gebleven zijn voor het feitGa naar voetnoot(84), maar het werd voor de meesten in hun redenering alleen maar een argument te meer voor hun fanatisch vasthouden aan de gedachte. Een geschiedenis van de Vlaams-Nederlandse betrekkingen in de werkelijkheid en van de Grootnederlandse beweging in het Noorden, zou ten overvloede bewijzen dat slechts onbeduidend kleine kernen er de Grootnederlandse gedachte (ook in niet politieke vorm) werkelijk beleefden en het werd dan nog in sommige kringen (wij denken aan Noord-Brabant en aan Ger. Knuvelder c.s.) gedaan in vormen die bij de ‘zuiveren’ bijna als een Grootnederlandse dissidentie werden afgewezen. Wij kunnen er niet aan denken dit tema hier verder uiteen te zetten en betreuren alleen maar dat er, ook historisch gezien, in Noord-Nederland niet eens belangstelling voor het onderwerp schijnt te bestaanGa naar voetnoot(85). |
|