Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd2. Eerste episode in de strijd om de wetgeving - De vernederlandsing van de Gentse universiteitIn juni 1929 had eerste minister Jaspar verklaard: de taalkwestie wordt een regeringskwestie. Het zou nog drie maanden duren (men was trouwens in het zomerreces) vóór de zaak in de ministerraad ter sprake kwam. Men liep dadelijk vast. Het was te voorzien geweest: de liberale partner wilde niet toegeven op het eerste punt aan de dagorde nl. de vernederlandsing van Gent, zonder eerst waarborgen te krijgen voor de franstalige minderheden in het lager en middelbaar onderwijs. Alb. Devèze had het uitdruk- | |
[pagina 31]
| |
kelijk geschreven in Le Soir van 3 juli. Het was duidelijk, bij de opening van de parlementaire sessie 1929-1930, dat twee schijnbaar onverzoenlijke blokken tegenover elkaar stonden. Op 13 november kwam de Katolieke Vlaamse Kamergroep samen om de toestand te bespreken. Minister H. Baels bracht er verslag uit over de stand van zaken wat Gent betrof. Hij verklaarde dat Jaspar volledig verplichte leergangen in het Nederlands voorstelde maar daarnaast fakultatieve kursussen in het Frans. Het status quo zou behouden blijven in de speciale scholen. De Vlaamse ministers hadden dit laatste verworpen, waarop Jaspar voorstelde de vernederlandsing hier voor zes jaar - of minder - uit te stellen met het oog op de buitenlandse studenten, omdat Luik deze voor het ogenblik niet kon opvangen. Na diskussie werd beslist een motie aan te nemen die hulde bracht aan de pogingen van Jaspar en die de steun van de groep verzekerde aan de leden van deze groep die deel uitmaakten van de regeringGa naar voetnoot(11). Intussen begon, in het Vlaamse land, verzet te rijzen tegen de voorgestelde verplichte of fakultatieve Franse leergangen. Het regende allerwege motiesGa naar voetnoot(12). Op 20 november maakte de liberale partij haar standpunt bekend. De liberale linkerzijde (de geijkte uitdrukking is ‘les gauches libérales’) gaf haar verzet op tegen de vernederlandsing van Gent in ruil voor Franse fakultatieve leergangen aan de Universiteit en - hier lag de kern van het vraagstuk - voor waarborgen ten gunste der franstalige minderheden in het lager en middelbaar onderwijs. Op de ministerraad van 25 november viel nochtans het ministerie uiteen. Jaspar wenste zonder verwijl zijn ontwerp over de vernederlandsing van Gent neer te leggen. De liberale ministers vroegen uitstel om zich ervan te vergewissen, dat zij wel gedekt waren door de partij. Jaspar wilde voor het parlement niet verschijnen zonder zijn ontwerp (een interpellatie over het taalvraagstuk stond aan de dagorde van de Kamer voor 26 november); de liberale ministers wilden niet tekenen. Het was de ministeriële krisisGa naar voetnoot(13). Ook was het de eerste maal in de geschiedenis dat een Belgische regering rechtstreeks viel over de taalkwestie.
Men kan het ten zeerste betwijfelen of het ontslag ernstig gemeend was (‘une fausse sortie’?). Het is in ieder geval zeker dat de | |
[pagina 32]
| |
krisis niet diep ging. Reeds op 4 december was Jaspar weerom aan het bewind met zijn oude ploeg. Op 10 december las hij zijn regeringsverklaring voor in de Kamer en legde hij het regeringsontwerp neer over de vernederlandsing van de universiteit in Gent. Wat was er dan intussen veranderd? De liberalen hadden een zeer subtiel spel gespeeld en gedeeltelijk hun slag thuis gehaald. Op 1 december had de Landsraad, bijna met eenparigheid van stemmen, een motie aangenomen waarbij de vernederlandsing van Gent gebonden werd aan het geheel van het vraagstuk d.w.z. de waarborg van het behoud van de Franse kultuur in het Vlaamse land (‘une nécessité nationale’) en de eerbied voor de vrijheid van de huisvader en voor de vereisten van de pedagogie in het lager en middelbaar onderwijs. Er werd echter aan toegevoegd, dat de liberale ministers deze punten vooraf niet moesten vastleggen bij de samenstelling van het ministerie, maar dat zij later, in het kader van de vastgestelde principes, een oplossing konden zoeken. Jaspar kreeg daardoor de vrije hand, maar op voorwaarde van toegevingen aan de liberalen. Zijn regeringsverklaring stond duidelijk onder de invloed van de beslissingen van de liberale landsraad en, wat Gent betreft, stelde hij het behoud voor van Franse fakultatieve leergangen. Het parlement moest nu zijn standpunt bepalen. Het verliep alles zonder veel rumoer en zonder veel spanning. De bespreking begon in de Kamer op 6 febr. 1930. De uiteindelijke tekst werd reeds op 2 april door de Senaat aangenomen. In tegenstelling met alle vroegere taalwetten was de tekst van het regeringsontwerp niet verminkt door de Kamer en werd hij ongewijzigd door de Senaat aanvaard. Het franskiljonisme vocht hier op een verloren stelling omdat het door de Walen in de steek gelaten werd. Enkelen onder hen gaven de Vlamingen eenvoudig gelijk, anderen gaven de strijd op als van tevoren verloren, anderen nog begonnen de tweetaligheid door de franskiljons voor Vlaanderen gevraagd, als een mogelijk gevaar te beschouwen voor WalloniëGa naar voetnoot(14). Bij de behandeling van het wetsontwerp van de regering ontstonden moeilijkheden op drie punten: de inrichting van fakultatieve Franse leergangen, de vernederlandsing van de technische scholen en het vraagstuk van de medewerking der Gentse universiteitsprofessoren aan de Ecole des Hautes Etudes. Alle amendementen werden echter verworpen. De Waalse volksvertegen- | |
[pagina 33]
| |
woordiger Mathieu stelde voor het probleem van de vernederlandsing der technische scholen uit het ontwerp te lichten en het later samen met de andere onderwijswetten te behandelen. De aanvaarding van dit amendement zou de franstaligen een pand in de handen gegeven hebben bij de bespreking van het reeds fel omstreden onderwijsvraagstuk. Dit amendement werd mede ondertekend door C. Huysmans. De bedoeling van deze laatste was de eerste minister uit zijn tent te lokken. Hij wilde hem dwingen een verklaring af te leggen die de Walen zou geruststellen en ze aldus ertoe verleiden voor de vernederlandsing te stemmen. Dat gebeurde inderdaad op 27-28 februari. Jaspar legde een verklaring af over de tweetaligheid die slechts zou gevraagd worden van een beperkt aantal hogere ambtenaren en over de waarborgen die de huisvaders zouden bekomen in zake onderwijs. Ten gevolge hiervan werd het socialistisch amendement ingetrokken. Amendementen van de Vlaamse nationalisten tot onmiddellijke vernederlandsing van de technische scholen, tot vervanging van de uitdrukking ‘vrije Franse leergangen’ door eenvoudig ‘vrije leergangen’ en tot verbod voor de professoren om nog elders in het Vlaamse land in een andere taal als in het Nederlands te doceren (gericht tegen de Ecole des Hautes Etudes!) werden alle verworpen. De tekst voorgesteld door de regering werd in de Kamer aangenomen op 5 maart 1930, met 127 stemmen tegen 24 bij 7 onthoudingen. De Vlaamse nationalisten hadden tegen gestemd met uitzondering van H. Vos, die zich onthield om de stemming van zijn groep te motiveren nl. ter wille van de verwerping van de drie nationalistische amendementen. In de Senaat werd de tekst van de Kamer ongewijzigd aangenomen op 2 april met 111 stemmen tegen 14 bij 17 onthoudingen. Ook hier hadden de Vlaamse nationalisten tegen gestemd. Het oorspronkelijk ontwerp van de regering kon op 5 april 1930 door de Koning als wettekst worden ondertekend (Staatsblad van 16 april 1930). Welke prijs was ervoor betaald? Men heeft beweerd dat de katolieke Vlamingen, in ruil voor deze vernederlandsing, de wet van 13 juli 1930 hebben aangenomen, waardoor o.a. de supertaks werd afgeschaft. Wij kunnen deze stelling moeilijk aanvaarden. Indien er een prijs betaald werd buiten de kleine Franse servitude van de vrije leergangen, dan kan deze alleen een verbintenis geweest zijn met betrekking tot de waarborg van de rechten der franstalige minderheden in het lager en middelbaar onderwijs, waarover de strijd reeds volop aan de gang was. Wij hebben echter geen bewijs gevonden van een dergelijke verbintenis van de zijde van de Katolieke | |
[pagina 34]
| |
Vlaamse Kamergroep, al geven de verklaringen van Jaspar van 27-28 februari wel te bedenken! De universiteit van Gent was dus Nederlands geworden! Deze vernederlandsing zou een aanvang nemen met het akademiejaar 1930-1931, met uitzondering van de technische scholen waar zij pas met het akademiejaar 1935-1936 een aanvang zou nemen. Aan deze universiteit werden fakultatieve Franse leergangen ingericht (door de minister elk jaar aan te duiden), waarover de studenten vrijwillig een examen zouden kunnen afleggen en waarvoor zij een getuigschrift zouden bekomen.
Deze strijd om de vernederlandsing van Gent kreeg nog een staartje. Wij bedoelen hier niet de intriges rondom het eerste rektoraat van de ‘Vlaamse Hogeschool’. De akademische raad zelf vond geen kandidaat die het nodige aantal stemmen kon behalen. De beslissing lag bij de minister. De katolieken zouden wel graag een katoliek Vlaams professor gewenst hebben, maar Aug. Vermeylen wilde rektor worden en de Katolieke Vlaamse Kamergroep wist dat de strijd voor een eigen kandidaat hier vooraf verloren wasGa naar voetnoot(15). Met het ‘staartje’ bedoelen wij twee andere incidenten: de plechtige openingszitting van het akademiejaar 1930-1931 en de verwikkelingen rondom de Ecole des Hautes Etudes. Niettegenstaande de lichte Franse hypoteek van de vrije kursussen, kon men het vraagstuk van de vernederlandsing der Universiteit naar de taal als opgelost beschouwen. Enkele verspreide stemmen gingen wel op in extremistische kringen om een nieuwe boycot af te kondigen, maar dit bleef zonder het minste gevolg. De vernederlandsing kwam trouwens juist op tijd om het failliet te verdoezelen van de boycot: hij was aan het verlopen. Op 31 mei 1930 nam het a.v.h.v. een motie aan om het besluit tot boycot van 29 aug. 1923 in te trekken. Op 21 oktober zou de plechtige openingszitting van de nieuwe Nederlandse universiteit plaats hebben. De aula was versierd met Belgische en Vlaamse kleuren. Men had de uitvoering geprogrammeerd van de Brabançonne en daarna die van de Vlaamse Leeuw. De Vlaamse studenten waren op post. Van alle hoeken van het land waren daarenboven vlaamsgezinden - academici en anderen - opgekomen om de plechtigheid bij te wonen. De aula was stampvol. Na de gebruikelijke redevoeringen en de rektoraatsoverdracht werd de plechtigheid gesloten: de eerste tonen van de Brabançonne weerklonken. | |
[pagina 35]
| |
Op dat ogenblik veerde heel de zaal overeind en hief luid en uitdagend de Vlaamse Leeuw aan. Na een ogenblik verwarring bij het strijkorkest, gaf de dirigent zijn Brabançonne op om mede in te vallen met de manifestanten. Op de Vlaamse Leeuw volgde het Wilhelmus (niet alle aanwezigen gingen hiermede akkoord) en toen de rektorale stoet de aula verliet, moest dat geschieden tussen een haag studenten en vlaamsgezinden die Vlaamse strijdliederen zongen. Er was heel wat verontwaardiging aan officiële en patriottische zijde. Hoe de geest was van de studenten zou echter nog duidelijker blijken op dezelfde avond. Het a.v.h.v. had zijn eigen openingsplechtigheid ingericht in het lokaal Uilenspiegel en de uitgekozen redenaar was Prof. Dr. Reim. Speleers, tweede rektor aan de Nederlandse universiteit 1916-1918Ga naar voetnoot(15bis). Deze eerste Nederlandse universiteit te Gent - de z.g. von Bissinguniversiteit der franskiljons - werd als een erfdeel opgeëist door de studenten. Hoe dezen dachten over de vernederlandsing zou weldra blijken bij een ander incident. Wij hebben aangestipt hoe de Vlaamse nationalisten tevergeefs gepoogd hadden in de wet een artikel te doen opnemen dat in feite gericht was tegen de Ecole des Hautes EtudesGa naar voetnoot(16). Ook de katolieke Vlamingen G. Sap en H. Marck hadden dat gewenst. De verslaggever Pr. Poullet had een dergelijke bepaling als overbodig van de hand gewezen: de minister was voldoende gewapend met de bestaande reglementen. Enkele dagen vóór de plechtige opening en waarschijnlijk met het oog op mogelijke incidenten, liet minister Vauthier aan de betrokken hoogleraren weten dat het hun voortaan verboden werd les te geven aan de Ecole (15 okt. 1930). Al de betrokken hoogleraren legden zich neer bij dat verbod, met uitzondering van de befaamde kunsthistoricus Hulin de Loo. Deze vond steun bij de liberale federatie van Brussel. Op voorstel van Ad. Max eiste de federatie de intrekking van deze verbodsmaatregel (10 november). Als gevolg hiervan gaf Paul Hymans de volgende dag zijn ontslag als minister. Hij werd gevolgd door de andere liberale ministers. Jaspar kon niet anders als het ontslag van de regering aan de Koning aanbieden. De Koning verzocht hem dit in te trekken, omdat de regering het vertrouwen van de Koning, noch dat van de Kamer verloren had. Op 12 november kwam de liberale linkerzijde samen en nam een motie aan om haar vertrouwen uit te | |
[pagina 36]
| |
drukken in de liberale ministers. De Brusselse federatie was hier met Hulin de Loo de woestijn ingestuurd. De regering bleef aan. Dit werd officieel bekend gemaakt op 14 november. In de Kamer legde minister Jaspar een verklaring af over zijn inzicht amendementen in te dienen op de aanhangige wetsontwerpen over het gebruik der talen en bleef vrij vaag in zijn uitleg over de Ecole (zitting van 19 nov. 1930). De toestand was niet zeer duidelijk. De regering was aangebleven en ook Hulin de Loo. Op 17 december werd door de studenten aan dit laatste een einde gemaakt. Het auditorium waarin Hulin les gaf, werd door hen overrompeld en de professor eenvoudig aan de deur gezet. De laatste episode speelde zich af in de Kamer. De minister had Hulin in mora gesteld te kiezen tussen de universiteit en de Ecole. Devèze en Max interpelleerden in de Kamer, maar voorzichtig genoeg om het ministerie niet te doen vallen. Hulin keerde naar de universiteit niet meer terug. Hij werd emeritus en men fluisterde dat nog andeze kompensaties van eigenliefde aan de familie werden gegeven. Bij deze twee ‘fausse sortie’ van het ministerie Jaspar (11-14 nov. 1930) zat men tot over de oren in moeilijkheden met het taalvraagstuk, vooral met betrekking tot het lager en middelbaar onderwijs. De strijd om Gent was zonder grote herrie verlopen. De liberale partij en de bondgenoten ervan wisten dat zij vochten om een verloren positie. Zij deden het echter in de overtuiging, dat zij op kompensaties konden rekenen in het lager en middelbaar onderwijs. Wij hebben er terloops reeds op gewezen, dat het moeilijk uit te maken is in welke mate en door wie in dat opzicht toegevingen werden beloofd. Reeds tijdens het debat om Gent was het gebleken dat de werkelijke kern van de globale oplossing van het Vlaamse vraagstuk, die beloofd was, in het onderwijs lag en slechts gedeeltelijk in de administratie. Gedeeltelijk: hier liepen inderdaad zekere belangen niet meer evenwijdig doordat de Walen van geen tweetaligheid wilden voor de ambtenaren, ook niet voor diegenen die tot de hoogste toppen van de administratie moesten opstijgen. De strijd om het onderwijs werd dadelijk na de verkiezingen ingezet. Reeds op 18 december diende Alb. Devèze zijn voorstellen in over het taalgebruik in het lager en middelbaar onderwijsGa naar voetnoot(17). Zijn voorstellen vertolkten het standpunt van de liberale partij, woordvoerster van de franstalige minderheden. Ze bepaalden de | |
[pagina 37]
| |
mogelijkheid van schoolafdelingen die een andere voertaal zouden hebben als de gebruikelijke landstaal. Deze wetsvoorstellen Devèze werden, naar parlementair gebruik, in de volgende weken gevolgd door een reeks andere: o.m. die ingediend door de Vlaamse nationalisten (13 febr. 1930 - eerder een principiële verklaring); een wetsvoorstel C. Huysmans (13 maart) dat een nieuw stelsel invoerde, nl. de instandhouding van een anderstalige afdeling waarvan het onderwijs echter gericht was op de transmutatie naar het stelsel van de landstaal in de vier hoogste klassen van het middelbaar onderwijs. Huysmans was dan toch teruggekomen van zijn skepticisme omtrent de deugdelijkheid van de taalwetten. Hij had hierover, op 2 januari 1930, zeer ontgoocheld geschreven in De Volksgazet: ‘zolang de minister, die een politiek man is en met zijn kollega's der andere partijen eventueel af te rekenen heeft, zolang die minister niet zal staan voor een onafhankelijke kontrool-kommissie, wier toestemming nodig is tot verlening van schooltoelagen - zolang zal er gekonkelfoesd worden. Zolang zal de wet niet toegepast worden. Want geen minister zal een politieke krisis durven verwekken indien de wet niet toegepast wordt en indien die niet-toepassing gevergd wordt door andersdenkende kollega's welke met ontslag dreigen. Die chantage moet onmogelijk worden. Indien ik dikwijls daarop terugkom, dan is het omdat ik van ervaring spreek. Ik ben het beu voor wetten te strijden die later niet toegepast worden’Ga naar voetnoot(18). De regering had een kommissie opgericht om het vraagstuk te onderzoeken. Begin februari werd bekend, dat er een kompromis was tot stand gekomen dat in zeer sterke mate tegemoet kwam aan de liberale eisen. Er kwam een heftig verzet los in de pers, vooral in De Standaard. Deze kondigde aan (20 februari) dat men, per slot van rekening, toch niet akkoord geraakt was en dat de leden hun vrijheid teruggenomen hadden. Het Vlaams Studiecomité - waarover wij het later nog zullen hebben - deed op dat ogenblik een poging om een eenheidsfront in Vlaanderen op te stellen. In overleg met de Katolieke Vlaamse Landsbond en met de Katolieke Vlaamse Schoolbond werd een minimumprogramma opgesteld dat de modaliteiten van het onderwijs regelde, op grond van het principe van de eentaligheid van het Vlaamse land en van zijn kulturele integriteit en geslotenheid. De afgevaardigden van de Landsbond en van de Schoolbond ondertekenden het stuk, doch hun verenigingen wensten er de verantwoordelijkheid niet voor op te | |
[pagina 38]
| |
nemen. Onder die omstandigheden publiceerde het Vlaams Studiecomité het op eigen verantwoordelijkheidGa naar voetnoot(19). De betekenis van het stuk was hierdoor sterk verzwakt, maar dat belette niet dat enkele maanden later De Standaard, in een reeks van drie hoofdartikelen, volledig de stellingen van dit stuk overnamGa naar voetnoot(20). Op 13 mei nam de regering positie. Ze diende bij de Senaat drie wetsontwerpen in: - tot wijziging van art. 20 der wet tot regeling van het lager onderwijs; - betreffende het taalstelsel van het middelbaar onderwijs; - betreffende de studie der moderne talen bij het middelbaar onderwijs van de hogere graad. Deze voorstellen kwamen in ruime mate tegemoet aan de liberale eisen, door de oprichting te bepalen van sekties waarvan de voertaal een andere zou zijn als de landstaal. Deze drie wetsontwerpen waren ingediend door de regering en droegen de handtekening van al de ministers. In Vlaanderen was de ontevredenheid groot. Het verzet was kwasi-unaniem. Op de jaarlijkse vergadering van het Davidsfonds werd een motie aangenomen waarbij de leden aangezet werden tot een ongenadige protestaktieGa naar voetnoot(21). De hoofdraad van het a.c.w. verklaarde niet akkoord te gaan met de wetsontwerpenGa naar voetnoot(22) Het was opvallend dat in het jubeljaar 1930 De Standaard op 21 juli het niet nodig vond een gelegenheidsartikel te plaatsen! De meeste Vlaamse bladen namen positie tegen de regeringsontwerpen. De hoofdraad van het a.c.w. verwierp ze nogmaals en stelde voor, dat eerst de vernederlandsing van de burgerlijke rechtspleging, van de openbare besturen en van het leger door het parlement zou worden behandeldGa naar voetnoot(23). In De Schelde van 13 augustus beschuldigde Herman Vos minister H. Heyman ervan dat hij - en zijn collega's op zijn gezag - de al te zwakke wetsontwerpen van de regering ondertekend had ten einde, met de hulp van de liberalen, een stuk sociale wetgeving in de wacht te kunnen slepenGa naar voetnoot(24). Met het oog op het nieuwe schooljaar en bewust van het onafwendbare van een verdere vernederlandsing, gaf anderzijds op 20 augustus Mgr. Van Roey aan de direkteuren van de instellingen van het middelbaar hoger onderwijs in zijn bisdom, nieuwe instrukties om een ruimer aan- | |
[pagina 39]
| |
deel aan het Nederlands te geven in het onderwijsGa naar voetnoot(25). Op de IJzerbedevaart (24 augustus) riep Prof. Daels in zeer scherpe bewoordingen de Vlamingen op tot verzet tegen de plannen op onderwijsgebied die het recht van de Vlaamse kinderen wilden offeren aan het privilegie van enkele huisvaders. Toen kwam onverwachte hulp voor de Vlamingen opdagen. In Le Soir van 30 augustus schreef J. Destrée een artikel om de Walen te waarschuwen tegen de gevolgen van de ingediende wetsontwerpen en tegen het gevaar van vorming van Vlaamse eilandjes in WalloniëGa naar voetnoot(26). Op het elfde kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond (Antwerpen, 7 sept.) werden de ontwerpen van de regering betreffende het onderwijs zonder genade verworpen en sprak het kongres zich uit voor de bestuurlijke splitsing en tegen de tweetaligheid van de centrale besturen. Het werd hoe langer hoe onwaarschijnlijker dat de liberale opvatting van de twee evenwijdige schoolstelsels een kans zou maken in de voorgestelde vorm. De Walen - ook de liberale Walen - werden wantrouwig tegenover een systeem dat de tweetaligheid in Wallonië ingang kon doen vinden. Deze wet was inderdaad, zoals de bestuurstaalwet van 1921, niet alleen toepasselijk op het Vlaamse land, maar op heel België. De Walen vreesden, bij de groeiende macht van de Vlaamse Beweging die onmiskenbaar was, een minoriteitenvraagstuk in Wallonië. Ten gevolge hiervan werd, op 12 oktober 1930, door de landsraad van de liberale partij een motie goedgekeurd waardoor die van haar vroeger standpunt afweek: de franstalige minderheden in Vlaanderen werden in grote mate opgeofferdGa naar voetnoot(27). De liberale Vlamingen schenen het onder elkaar niet eens te zijn. Terwijl het Willemsfonds geen plaats wilde inruimen aan een sektie met een andere | |
[pagina 40]
| |
voertaal als die van de streekGa naar voetnoot(28), was het Liberaal Vlaams Verbond wel te vinden voor dat stelsel, al was het dan ook in zeer beperkte mateGa naar voetnoot(29). De Katolieke Vlaamse Landsbond van zijn kant verwierp de nieuwe voorstellen van het liberaal kongres van 12 oktober. In deze zeer geladen atmosfeer kreeg men dan uiteindelijk het verslag dd. 31 okt. 1930, uit naam van de kommissie van kunsten en wetenschappen, met betrekking tot het eerste regeringsvoorstel op het lager onderwijs. Verslaggever was Pater Rutten. De kommissie stelde een tekst voor waarin de mogelijkheid werd vastgelegd van een schoolstelsel in een andere taal als in die van het landsgedeelte waarin de school gevestigd was, doch met de verplichting het onderwijs in de landstaal op dusdanige wijze in te richten dat, bij het einde van het lager onderwijs, de leerlingen zouden bekwaam zijn om in de taal van de streek de lessen te volgen van het technisch of middelbaar onderwijs. In afwijking van de tekst voorgesteld door de regering, zou de oprichting van dergelijke scholen of klassen niet meer afhankelijk zijn van het verzoek van een aantal gezinshoofden, maar van het initiatief van het schoolbestuur. Enkele dagen na de uitdeling van dat verslag vergaderden de katolieke Vlaamse groepen van Kamer en Senaat samen om de toestand te bespreken. Belangrijke beslissingen werden er getroffen. Nadat Pater Rutten een uitvoerige uiteenzetting gegeven had van het werk van de kommissie, kwam minister J. Van Caenegem aan het woord om de houding van de Vlaamse ministers te verdedigen. Van Cauwelaert was niet mals in zijn kritiek, toen hij hierop antwoordde. Hij begon met erop te wijzen dat de Vlaamse ministers voorzichtig dienden te zijn bij de ondertekening van ontwerpen die in strijd waren met hun overtuiging. Jaspar - voegde hij eraan toe - heeft, buiten onze wil, beloften van kompensatie gedaan. Vandaar de bitterheid in het Vlaamse land, al weten wij dat onze vrienden-ministers, het zo niet bedoeld hebben. Hij bracht hierna kritiek uit op het werk van de speciale kommissie die voor doel had aan de liberalen voldoening te geven. Hij waarschuwde om zich in geen geval, bij de rechtvaardiging van hun houding, te beroepen op de tussenkomst van het episkopaatGa naar voetnoot(30). Aan de pers werd een nietszeggend communiqué medegedeeld. | |
[pagina 41]
| |
Hierop volgde, op 11 november, de door ons reeds behandelde ‘fausse sortie’ van het ministerie Jaspar. Als gevolg van besprekingen die hiermede gepaard gingen, verklaarde Jaspar, dat de regering nieuwe amendementen op de eigen taalontwerpen zou voorstellen. Op 27 november werd in de Vlaamse groepen van Kamer en Senaat de diskussie voortgezet. Het ging ditmaal over het middelbaar onderwijs. Op deze vergadering deelde Pr. Poullet vertrouwelijk het volgende mede. Hij was geroepen bij de Kardinaal en deze had hem verzocht aan de groepen van Kamer en Senaat mede te delen dat het episkopaat geen te strenge beperking van het bijzonder onderwijs kon aanvaarden. Er moest een zekere vrijheid van beweging blijven, wanneer voorwaarden opgelegd werden, bijv. wel een aantal vakken verplichtend in het Frans, maar dan de keus ervan vrijlaten. Het episkopaat kon niet aanvaarden, dat de hervormingen in zake taal verplichtend zouden opgelegd worden. De Kardinaal was bekommerd om het geschrijf in de bladen. Afschaffing van de Franse afdelingen in het officieel onderwijs zou maatregelen tot gevolg hebben tegen het bijzonder onderwijs. Voor het overige zouden de bisschoppen snel de Franse afdelingen laten vervallen, aangezien er geen geld was om ze te onderhoudenGa naar voetnoot(31). Deze bespreking werd nogmaals voortgezet op 3 december. Het vraagstuk van de minderheidsklassen werd er behandeld. Pater Rutten wees erop, dat het probleem alleen van belang was voor het meisjesonderwijs. Lebon en Van Dievoet eisten niettemin hun afschaffing. Daarop kwam een akkoord tot stand om de zaak op de lange baan te schuiven. Pater Rutten had opgemerkt dat de onmiddellijke afschaffing of de afschaffing op termijn van de minderheidsklassen een regeringskrisis zou ten gevolge hebben. Sap vond een krisis nu beter als later. Marck was voor uitstel. Poullet verdedigde het standpunt, dat de taktiek van het tijdwinnen sedert een jaar goede resultaten had opgeleverd. Hierop besloot de voorzitter met een samenvatting in vier punten: 1 de minderheidsklassen dienen afgeschaft, dadelijk of op termijn; 2 er mag niets opgelegd worden aan de officiële scholen dat niet bestaat in de bisschoppelijke. Wij moeten aan het episkopaat meedelen dat wij de minderheidsklassen willen afschaffen en het moet zijn verantwoordelijkheid opnemen; 3 indien nodig kunnen overgangsperioden aanvaard worden; 4 wij moeten tijd winnen. Wij dienen eerst de maatregelen af te wachten van het episkopaat. Wij kunnen dit tijd winnen recht- | |
[pagina 42]
| |
vaardigen door de noodzakelijkheid van een dieper onderzoek, van een enquête nopens de toestanden te Brussel, in het bijzonder onderwijs, in het gerecht en in het bestuurGa naar voetnoot(32). Op 15 mei 1931 diende de regering haar wetsontwerp in op het gebruik der talen in bestuurszaken. Het ministerie Jaspar was op dat ogenblik echter versleten. Drie dagen later, op 18 mei, diende M. Vauthier zijn ontslag in als minister van kunsten en wetenschappen, zogezegd om gezondheidsredenen, maar vermoedelijk eerder, omdat hij niet akkoord ging met de taalontwerpen. Op 19 mei werd hij vervangen door R. Petitjean. Ook hadden nog verdere portefeuille-wisselingen plaats. Op 19 mei gaf ook minister Forthomme zijn ontslag, ontevreden, omdat Jaspar zijn collega's hierover niet vooraf had geraadpleegd. Hij werd vervangen door Fr. Bovesse, die voorbehoud maakte voor de taalontwerpen. Op 19 mei werd in de Kamer een grote interpellatie gehouden (Vos, Sap, Mathieu) over de taalontwerpen en het uitblijven van een oplossing. Op 20 mei begon in de Senaat de bespreking van het ontwerp over het lager onderwijs. De volgende dag moest de voorzitter mededelen dat de vergadering werd verdaagd: het ministerie had ontslag genomen. De aanleiding ertoe was het aanvaarden door eerste minister Jaspar van een amendement Marck om de kredieten voor de landsverdediging met 25 miljoen te verminderen. In feite was het G. Sap die het wankelende ministerie de genadeslag had toegebracht. De opvolger van Jaspar, Jules Renkin, zal hier de nodige konklusies uit trekken. Minister Jaspar eindigde hiermede zijn loopbaan als premier. Hij had zijn voornemen niet ten uitvoer kunnen brengen: hij had de taalkwestie niet opgelost. |
|