Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Hoofdstuk II / Het hoog getij van het vlaams belgicisme (1929-1932)1. De standpuntenHet politieke leven in België wordt, tijdens de periode 1929-1936 die men als een geheel moet beschouwen, beheerst door drie grote vraagstukken: de Vlaamse kwestie, de buitenlandse politiek en de ekonomische krisis. Deze twee laatste problemen doen zich pas in hun volledige scherpte voor tijdens de legislatuur 1932-1936. Het eerste daarentegen beheerst de legislatuur 1929-1932. De indruk teweeggebracht door de Bormsverkiezing werd nog versterkt door de verkiezingen van 29 mei 1929: er moet een oplossing komen voor het taalvraagstuk. De taalkwestie staat nu op de voorgrond. In alle dagbladen verschijnen hierover artikelen, worden standpunten uiteengezet. In juni 1929 verklaarde niemand minder als eerste-minister H. Jaspar: ik wil de taalkwestie oplossen. Ik wil niet aan het bewind blijven, als ik daarin niet slaagGa naar voetnoot(1). Voor de eerste maal in de geschiedenis was het dat het hoofd van een regering verklaarde het Vlaamse probleem zelf te willen aanpakken, en dan nog wel het vraagstuk in zijn geheelGa naar voetnoot(2)! Op een banket aangeboden aan Devèze, zegde Paul Hymans het Jaspar na: men moet de taalkwestie aanpakken in een nieuwe geest en met buitengewoon veel goede wilGa naar voetnoot(3) Het was de algemene indruk, Uit de honderden artikels en bijdragen die na de Bormsverkiezing en in de loop van de volgende maanden verschenen, zien wij de grote lijnen van het ideologisch debat en van de nagestreefde oplossingen naar voren komen. Wij vonden reeds bij J. Pirenne de kern van de opvattingen van de liberale partij en van de konservatieve franskiljons in Vlaanderen en ook in Wallonië en te Brussel. Wij weten welke richting anderzijds de Katolieke Vlaamse Kamergroep en het a.c.w. uitgingen. Na de meiverkiezingen wordt het een stortvloed van artikelen en worden de posities scherper omlijnd. | |
[pagina 23]
| |
In de polemieken buiten alle rechtstreeks partijverband, noteren wij in de eerste plaats de reeks artikelen van abbé R.G. Van den Hout, directeur van de Revue Catholique des Idées et des Faits, gebundeld onder de titel La crise belge. Essai de diagnostic d'une mentalité néfaste à l'unité nationale (1930, 64 blz.) en waarin hij scherp de opvattingen van J. Pirenne c.s. aanvalt. Hij stelt de franstalige pers aan de kaak die gedurende jaren haar lezers bedrogen heeft over de toestand in Vlaanderen, door elke anti-Vlaamse manifestatie aldaar op te blazen en haar lezers in de onwetendheid te laten over de groei en de macht van de Vlaamse Beweging, door hen gereduceerd tot een handvol heethoofden. Hij klaagt aan wat hij nog dagelijks hoorde verkondigen in franstalige kringen: dat het Nederlands geen taal is en geen wetenschappelijke vorming mogelijk maakt; dat de Nederlandse geleerden in het Frans, Engels of Duits publiceren; dat de Vlaamse Beweging slechts bestaat uit een handvol verraders in dienst van Nederland en van de Moffen; dat de Vlaamse massa's niet beter vragen dan Frans te leren en het Nederlands te vergeten; dat elke Vlaamse vooruitgang een nederlaag is voor België en eindelijk dat men zich liever in de armen van Frankrijk zou werpen dan een Vlaams Vlaanderen te ondergaan. Waar abbé Van den Hout zo ongenadig de franskiljonse mentaliteit uiteenzet, is zijn oordeel even ongenadig over de franstalige minderheid in Vlaanderen: deze zal zich volledig moeten omvormen en werkelijk de Vlaamse elite worden in een hernieuwd Vlaanderen of ze zal onvermijdelijk worden weggeveegd. In de Vlaamse Beweging is nog wat anders als een bedreiging voor de vrijheid van onderwijs en van de huisvader: ‘il y a un mouvement racique, culturel, social, national, que rien au monde ne pourrait arrêter’. Als een curiosum kunnen wij de oplossing beschouwen van P. Nothomb, Lettres à messieurs les membres du Sénat et de la Chambre des Représentants sur la solution de la question des langues (1929 - 16 blz.). Vermits hij niet gekozen was - zo verklaarde hij - wilde hij neerschrijven wat hij anders in het parlement zou verdedigd hebben. Hij stelde met grote vreugde vast hoe dit overeenstemde met het beste van J. Pirenne, Ch. Terlinden, Rudiger, Edm. Rubbens, Pr. Poullet en J. Coelst, schepen van Brussel. Zijn opvatting komt vrijwel neer op een systeem van tweetaligheid. Origineel - en in de lijn van zijn autoritaire staatsopvattingen - is het voorstel dit alles door te drijven door middel van een wet van volmachten aan de regering. Wij vermelden hier verder nog de publikatie door M. Lippens van de reeds vermelde en besproken brochure van zijn | |
[pagina 24]
| |
gesneuvelde broeder P. Lippens, Voix d'outre tombe. La Question Flamande (1929, 39 blz.). Een staaltje van het domme en hatelijke franskiljonisme, aangeklaagd door abbé Van den Hout, vinden we in de publikatie van Un Vieux Gantois. La question flamande traitée par un Flamand. Exposé du problème linguistique en Flandre (z.j. (maart 1930), 58 blz.)Ga naar voetnoot(4) Zelfs de komische noot heeft in dat alles niet ontbroken. Op 28 sept. 1930, op de jaarlijkse vergadering van de Association flamande pour la vulgarisation de la langue française las de sekretaris, voor de eerste maal, een verslag af in het NederlandsGa naar voetnoot(5)! Hoe de strijd door de liberale partij in het parlement dadelijk werd ingezet, met als principieel vertrekpunt het standpunt van de Ligue, zullen wij zo dadelijk kunnen vaststellen. Intussen kunnen wij alleen een officieel eresaluut brengen aan de Vlaamse liberalen. Het Willemsfonds maakte in een motie, juli 1929, zijn standpunt bekend en het liberaal Vlaams Verbond deed hetzelfde in november, maar deze verklaringen wierpen niet het minste gewicht in de schaal. De liberale Vlamingen waren politiek machteloos. In de katoliek-liberale koalitie viel alleen te rekenen op de katolieke Vlamingen die evenwel in de partij niet de grootste macht vertegenwoordigden, al mocht het er numeriek ook de schijn van hebben. De kwestie werd grondig besproken op de vergadering van de Katolieke Vlaamse Kamergroep, op 28 juni 1929. Van Cauwelaert opende het debat met te verklaren dat de groep ermee akkoord ging dat de Vlaamse zaak onmiddellijk moest behandeld worden; de vraag was alleen hoe? Hierop nam Al. Van de Vyvere het woord om te verklaren dat de regering een regeringsoplossing wilde en dat deze zou algemeen zijn met inbegrip van de vernederlandsing van Gent. De liberalen wilden van geen wijziging van de legerwet weten. Nadat Van Cauwelaert een opsomming gegeven had van wat de groep wilde, vroeg Van de Vyvere geen ultimatum te stellen aan de regering. Van Cauwelaert repliceerde hierop, dat het de bedoeling niet was een openbare verklaring af te leggen, maar dat minister Jaspar evenwel moest weten, dat de groep niet van zins was iets toe te geven. De groep maakte daarop een akkoord om in de eerste plaats de vernederlandsing van Gent te vragen. Als gevolg van deze vergadering had Van Cauwelaert | |
[pagina 25]
| |
een onderhoud met Jaspar, waarover hij op 10 juli verslag uitbracht aan de groepGa naar voetnoot(6). De Katolieke Vlaamse Kamergroep was het politiek verantwoordelijk lichaam. De Katolieke Vlaamse Landsbond was een pressiegroep: het woord was er vrijer en soms heftiger. Op het kongres van 3-4 augustus 1929 beleefden de kongressisten een onaangename verrassing. De algemene sekretaris, Pater Val. Claes, had van zijn oversten verbod gekregen de vergadering bij te wonen. Enkele maanden later gaf hij zijn ontslag om ‘motieven van gehoorzaamheid’. Het verwekte een gevoel van onbehagen. Er werd anderzijds verteld dat door het dagelijks bestuur van de Landsbond een jurist gevraagd was om op het kongres het vraagstuk van de wettelijke hervormingen op taalgebied in te leiden. Op het laatste ogenblik zou deze spreekbeurt van de agenda zijn geschrapt, omdat de referent tot de konklusie gekomen was dat alleen federalisme de redding wasGa naar voetnoot(7). Wij hebben geen waarborg over de autenticiteit van dit feit. Opvallend is echter hoe uitvoerig en heftig de federalistische oplossing werd bestreden door Edm. Rubbens en Fr. Van Cauwelaert. Typisch was de uitspraak van deze laatste: ‘Wanneer ons volk zal hersteld zijn in de volheid van zijn kracht, dan zal iedere Vlaming overtuigd zijn, dat scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië een beperking zou zijn van onze mogelijkheden. Niet uit kleinmoedigheid vrezen wij het separatisme. In de liefde voor België moeten wij voor niemand onderdoen. Maar ik verklaar u in gemoede: mocht ik ooit tot het besef komen dat er onverzoenlijkheid bestaat tussen Vlaanderen en België, dan koos ik voor Vlaanderen, want ik behoor tot mijn volk’Ga naar voetnoot(8). Deze uitspraak was kenmerkend voor de zovele schijnbaar nationalistische uitspraken van Van Cauwelaert: een wissel getrokken op een toekomst die voor hem beslist niet komen mocht en die in elk geval zo ver af lag, dat de wissel nooit zou moeten gehonoreerd worden, althans niet door hem! In een interview toegestaan aan La Nation Belge (26 sept. 1929) verklaarde Edm. Rubbens zich tegen het federalisme. Zijn argumentatie is wel verrassend. Indien Vlaanderen Ierland was of zelfs een Elzas, dan zou ik beslist separatist zijn. Dat is nu echter niet | |
[pagina 26]
| |
het geval omdat België moet vergeleken worden met ZwitserlandGa naar voetnoot(9). Een feit van zeer grote betekenis voor de toekomst van de katolieke Vlaamse Beweging was het overgaan van De Standaard uit de handen van Van Cauwelaert in de handen van Gust. Sap. Op 1 sept. 1929 trad Marcel Cordemans af als hoofdredacteur om vervangen te worden door Jan Boon. Het blad zal strijdvaardiger en heftiger worden in zijn toon, waarbij men evenwel de datums niet mag vergeten van het ministerschap van de nieuwe baas. Sap was inderdaad minister vanaf 23 mei 1932 tot juni 1934 en vanaf 18 april 1939 tot aan zijn dood (19 maart 1940). Er waren heel wat vlaamsgezinden de mening toegedaan dat in deze periodes ‘de standaard’ maar flauw aan de mast wapperde. Voor Gust. Sap betekende het een keerpunt in zijn loopbaan: na korte tijd reeds stond hij helemaal vooraan in de Belgische politieke wereld. Deze Westvlaamse vechter was geboren in Kortemark op 21 januari 1886. Hij behaalde zijn onderwijzersakte aan de katolieke normaalschool in Torhout. Hij zou evenwel niet lang in de lagere school staan. Hij studeerde verder in Bergen (Mons) en Leuven. Hier promoveerde hij tot doctor in de politieke en sociale wetenschappen. Hij studeerde een tijd in het buitenland, o.a. in Berlijn. Reeds in 1913 werd hij hoogleraar aan de Hogere Handelsschool van de Leuvense Universiteit. Tijdens de oorlog uitgeweken naar Frankrijk, was hij vanaf 1915 tot 1918 sekretaris van minister Helleputte. Wij hebben gezien, bij het verhaal van de geschiedenis der Frontbeweging, hoe Gust. Sap er niet alleen in eng kontakt mee stond, maar een aktief medewerker ervan werd als informatiebron en leverancier van papier voor de pamfletten van de beweging. Hij werd na de oorlog hoogleraar in Leuven aan de fakulteit der rechtsgeleerdheid en aan de School voor Politieke en Sociale Wetenschappen. Reeds een welgesteld man geworden door geslaagde geldbeleggingen in Frankrijk tijdens de oorlog, werd hij een zeer rijk man door zijn huwelijk met de dochter van een Antwerpse reder. Intussen was hij ook in de politiek gegaan. Hij werd in 1919 verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arr. Roeselare-Tielt, op de katolieke lijst, en bleef | |
[pagina 27]
| |
hier onwrikbaar vast in zijn zetel zitten tot aan zijn dood. Hij was tevens sedert 24 april 1919 beheerder geworden van De Standaard en bleef dit tot hij minister werd van openbare werken in de regering Renkin (23 mei 1932). Wij zullen er de gelegenheid toe hebben, in de loop van onze studie, zijn verdere politieke carrière te volgen. Wat hier op dit ogenblik onze aandacht vraagt is de ommekeer in de politiek van De Standaard, nadat Gust. Sap er, samen met een paar geestesgenoten die een respektabel pak aandelen hadden, de meerderheid had bekomen en de politieke oriëntering van het blad kon bepalen. De korrespondenten in Brussel van de Nederlandse kranten De Maasbode en De Tijd hebben dadelijk uitvoerig bericht over de betekenis van de machtsverschuiving in de raad van beheer van bewuste krant. Als de twee meest kenmerkende feiten werd daarbij onderstreept dat het blad een onafhankelijker positie zou innemen tegenover de Katolieke Vlaamse Kamergroep en meer open zou staan voor andere Vlaamse stromingen, in dit geval in eerste instantie voor de Vlaams-nationalistischeGa naar voetnoot(9bis). Inderdaad: van nu af aan wordt een nieuwe politiek zichtbaar. In plaats van de vroegere stugge houding van de krant tegenover het Vlaams nationalisme, kwam thans een meer tegemoetkomende die weldra zou uitgroeien tot een koncentratiepolitiek, mede onder invloed van de ‘rechtse’ stromingen in de nationale en de internationale politiek. De nieuwe baas was het die zijn stempel drukte op de krant. Reeds vlak na de oorlog zagen wij hem in deze richting sturen in zijn persoonlijke politiek. Hij bleef aldus, op zijn manier, trouw aan de Frontbeweging. In deze koerswijziging speelden ongetwijfeld ook sterke persoonlijke motieven. Sap was van natuur uit een egocentrisch man en stug van karakter. Hij bleek daarbij een noeste werker, met enorm veel ambitie en gedreven door een sterke machtswil. Hij was wel geen schitterend redenaar, maar deze handicap wist hij te overwinnen door de zakelijkheid en de degelijkheid van zijn uiteenzettingen. Voor Van Cauwelaert betekende het verlies van het meesterschap in De Standaard een zware klap, toen het duidelijk werd dat de krant niet verder onvoorwaardelijk zijn politiek steunde zoals vroeger. Het duurde niet lang voor het in Vlaanderen voor iedereen duidelijk werd, dat de oude baas de nieuwe niet kon luchten en dat deze hem met gelijke munt betaalde. Hun vete heeft de verhoudingen in de Katolieke Vlaamse Kamergroep en in de katolieke partij verpest en was een bron van twist en tweedracht. In de strijd tegen Van Cauwelaert heeft Sap naar buiten de hoeken | |
[pagina 28]
| |
afgerond, wat hem in de praktijk niet belet heeft zijn bondgenoten bij gelegenheid te zoeken bij het v.n.v. en tot zelfs, volgens de beschuldigingen van zijn vijanden, bij de konservatieve franskiljonse pers in de eigen partij. Nog heftiger - en hier totaal open - was zijn strijd tegen Van Zeeland die hij horen noch zien kon, bij zover dat hij alle zelfbeheersing erbij verloor. Wij zullen de verwikkelingen van deze strijd van dichtbij kunnen volgen. Sap stond hier uiteindelijk als overwinnaar op de bres, na op de rand gestaan te hebben van de politieke schipbreuk. ‘Als ik geen rijk man geweest was, en De Standaard niet had gehad, zou ik een verloren man geweest zijn’, verklaarde hij later aan een Vlaams-nationalistisch volksvertegenwoordiger die van uit de oorlogsjaren zijn vriend gebleven wasGa naar voetnoot(9ter). Dit was waarschijnlijk juist, maar er dient aan toegevoegd dat hijzelf, als hij harde klappen kon toebrengen, ook evengoed, zoals het in de bokssport luidt, kon ‘inkasseren’, zonder te klagen of zich ongelukkig te voelen, zonder er één ogenblik aan te denken de strijd op te geven. Als vermogend man, zonder twijfel ook met grote financiële belangen, was het daarbij zijn sterkte dat hij zuiver stond. Zelfs in de tijd van de heftigste socialistische aanvallen tegen hem, konden de anonieme perslui niets anders naar voren halen als het scheldwoord ‘Sap-von Siemens’, omdat hij financiële belangen had in deze Duitse firma. Bij de beoordeling van de politiek van Sap - ook indien wij er rekening dienen mee te houden, dat De Standaard de fluktuaties onderging van zijn politieke carrière - kunnen wij evenwel de idealistische inslag ervan niet ontkennen. Hij was reeds in de kweekschool in Torhout vlaamsgezind en is het steeds gebleven. Wij kunnen als een bewijs voor zijn flamingantische overtuiging en voor de stoerheid van zijn karakter het feit aanhalen dat, toen hij minister van financiën werd in de bewindsploeg de Broqueville (vanaf 12 juni tot 3 nov. 1934), hij niet aarzelde de knoop van de bestuurlijke amnestie door te hakken. Zonder zich om iemand te bekommeren heeft hij immers in zijn departement een aantal ambtenaren, die na de oorlog uit hun ambt waren ontzet, zogezegd op beschuldiging van aktivisme, weerom in werkelijke dienst doen opnemen. Als flamingant had hij niets van de wrok die Van Cauwelaert koesterde tegen de Vlaamse nationalisten en door zijn houding, die haar neerslag vond in De Standaard, werd de politieke evolutie in het Vlaamse land zeer sterk beïnvloed. Het verder verloop van | |
[pagina 29]
| |
deze geschiedenis van de Vlaamse Beweging in het kader van de Belgische politiek, zal nog meermalen de schijnwerper dienen te richten op deze uitzonderlijke man, die, opnieuw minister vanaf 18 april 1939, juist enkele weken vóór de oorlog, op 19 maart 1940, overleed. Bij de socialisten werd, ten gevolge van het Compromis, de taalkommissie uitgebreid die in het leven geroepen was door het 34ste kongres maar die geen teken van aktiviteit meer gegeven had. Ze ontwierp een taalstatuut dat door het 41ste kongres (9-10 nov. 1929) werd goedgekeurd en bekend staat als het rapport TrocletGa naar voetnoot(10). Slechts het eerste gedeelte van dit verslag werd op het 41ste kongres aangenomen. Als principe wordt de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië vooropgesteld. De tweetaligheid, in de vorm van het z.g. recht van de minderheden, wordt verworpen. De taalgrens dient vastgelegd te worden volgens de wil van de kiezers uit de taalgrensgemeenten, waarna een aanpassing moet volgen van de administratieve grenzen. In zake onderwijs sprak de kommissie zich uit voor de kulturele autonomie, een begrip dat volgens de rapporteur nog weinig bestudeerd was. In het algemeen plan hield hij de splitsing voor van het ministerie van kunsten en wetenschappen, gesteund op volgende beginselen: 1 de instelling van twee onderstaatssekretarissen, verantwoordelijk voor de Kamers, elk voor zijn landsgedeelte; 2 een algemene direktie voor Wallonië en een algemene direktie voor Vlaanderen; 3 twee gewestelijke verbeteringsraden; 4 de splitsing van de wetenschappelijke akademies en van het Instituut voor Schone Kunsten. In de praktische regeling voorgeschreven voor het onderwijs werd het beginsel van de eentaligheid streng doorgedreven. Tot zover gingen de besluiten goedgekeurd door het kongres. Het is ons niet bekend dat de verdere besluiten over administratie, gerecht en leger later nog door een kongres zijn bekrachtigd. In de administratie ging men uit van het principe dat de eentalige Waal of Vlaming zijn loopbaan in de administratie tot de hoogste funkties moest kunnen doorlopen. Het gevolg hiervan was de splitsing van de centrale administratie in twee taalafdelingen. Een taalregeling was ook vastgelegd voor het gerecht, terwijl voor het leger eentalige divisies gevraagd werden met respectievelijk Nederlands of Frans als kommandotaal. De militaire school zal gesplitst worden. | |
[pagina 30]
| |
Tot zover de hoofdtrekken van het rapport Troclet. We krijgen de indruk dat bij de opstelling van dit plan tot hervormingen, de Waalse eis tot vrijwaring van het Waalse land tegen elke vorm van tweetaligheid, zeer veel in de balans heeft gewogen. In ieder geval is het een stevig stuk en we kunnen alleen maar betreuren, dat de socialistische partij in feite geen ernstige poging gedaan heeft om het plan door te zetten. We mogen daarbij ook niet vergeten, dat er een Waalse socialistische oppositie is blijven bestaan tegen het Compromis. Een van de woordvoerders ervan was de ‘wallingant’ G. Truffaut in zijn brochure La question des nationalités en Belgique. Le point de vue d'un socialiste wallon (Luik, z.j. (1930), 23 blz.). Het gaat voor hem niet om een taalvraagstuk, maar om ‘un cas concret de la question des nationalités’. De Belgische natie bestaat voor hem niet. België is een schepping van de Engelse diplomatie en ook nu nog bestaat er in België geen wil om samen te leven. De scheiding is reeds een werkelijkheid: wij moeten naar een Europese federatie door een nieuwe groepering van de nationaliteiten. G. Truffaut stond in de socialistische partij, maar hij was bekend als een overtuigd waalsgezinde. Wij zullen hem later nog ontmoeten. Buiten en boven de partijen stond de Assemblée Wallonne: wij zullen later, bij de behandeling van het Waalse vraagstuk, de gelegenheid hebben het standpunt ervan te bespreken. Wij willen nu dit overzicht van de verschillende standpunten afsluiten met een folkloristisch verschijnsel in Vlaanderen: de oude flamingant Alf. Sevens die in deze jaren beproefde een Vlaams-Belgisch Verbond tot stand te brengen en zijn standpunt verdedigde in een scherp en venijnig pamflet, in populaire toon geschreven, tegen aktivisme en frontbeweging, onder de titel Activisme, Frontisme en Vlaamsche Beweging (Gent, z.j. 2e uitg. 1931, 95 blz.). Dat hij niet de minste weerklank vond is ook tekenend voor de geest van de tijd. |
|