Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk I / Van de bormsverkiezing tot de verkiezingen van 29 mei 1929Alle waarnemers van het politieke gebeuren in België zijn het erover eens, voor zover zij niet verblind werden door vooringenomenheid of partijschap, dat de Bormsverkiezing een kentering heeft betekend in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Het was inderdaad een ontzettende schok voor het franstalige en patriottische België, dat steeds elke vlaamsgezindheid over dezelfde kam, nl. die van het gehate ‘aktivisme’, had geschoren. Na de schok kwam echter de bezinning en kreeg het Vlaams Belgicisme zijn enige kans. De Bormsverkiezing - hoe sterk de weerklank er ook van geweest is - zou echter deze grote betekenis niet gekregen hebben zonder het daaropvolgend elektoraal sukses van de Vlaamse nationalisten bij de verkiezingen van 29 mei 1929. De twee gebeurtenissen, met een interval van zes maanden d.w.z. een tijdspanne die te kort is om reeds te hebben doen vergeten, overtuigden de politici ervan dat er iets definitiefs diende beproefd en maakten de openbare mening rijp om hervormingen in een nieuwe geest te aanvaarden. Het is voorwaar geen lichte taak een beeld te schetsen van de innerlijke spankracht in de Vlaamse Beweging in deze dagen. Het begon, zoals gezegd, met de uitbarsting in Antwerpen. Groot was de inzet geweest en ook gewaagd, want het kon een zware nederlaag worden. Het Vlaams nationalisme, zeer diep verdeeld reeds, kon zwaar achteruitgeslagen worden. Niemand kan zeggen wat een smadelijke nederlaag zou betekend hebben voor de laatste behandeling van de uitdovingswet in de Senaat. De gemoederen waren opgezweept aan beide kanten. Aan Vlaamse zijde heerste een stemming van overwinning. Het eisenprogramma werd verscherpt. Na enkele dagen rust stond Borms blijkbaar weer in de bres zoals vroeger. Hij was op 17 januari vrijgelaten. Op 19 januari had reeds een eerste Bormshulde plaats in Merksem, waar Dr. Borms zich ging vestigenGa naar voetnoot(1). Zij werd gevolgd, op 3 fe- | |
[pagina 10]
| |
bruari, door een grootscheepse manifestatie in Antwerpen. Hierop volgde een rondreis door Vlaanderen, waar elke Bormsdag een konfrontatie werd van politie en rijkswachters aan de ene zijde (vrij vaak waren de optochten verboden) en de Vlaamse nationalisten aan de andere kant. Op zekere plaatsen was er een geweldige toeloop: flaminganten kwamen om Borms te huldigen, nieuwsgierigen om hem te zien. In de franstalige pers was het in de eerste weken een stortvloed van scheldwoorden en verwijten. Toen kwam de bezinning. Men begon te beseffen dat er blijkbaar toch wat misgelopen was, waar de meest gehate landverrader het kon halen in Antwerpen tegen de vertegenwoordiger van het Belgisch patriottisme. Een veer op zijn hoed mocht zonder twijfel een korrespondent van de Belgischnationalistische krant La Nation Belge (23 dec. 1928) steken, toen hij schreef: ‘il reste à assainir l'atmosphère, et pour cela il ne suffit pas de légiférer. Il faut que la Flandre, la vraie, se sente aimée’Ga naar voetnoot(2).
Deze ommekeer in de gedachten belette niet dat de opvolger van C. Huysmans aan het departement van kunsten en wetenschappen, de liberaal M. Vauthier, juist in de weken na de Bormsverkiezing, toegaf aan de agitatie, sedert 1928 gevoerd in franskiljonse kringen tegen de bestaande taalregeling. Op 28 december verschenen nieuwe onderrichtingen tot versterking van het aandeel van het Frans in de middelbare scholen en werd ook een poging gedaan tot uitbreiding van de Waalse sektiesGa naar voetnoot(3). Deze maatregel bewijst reeds op zichzelf in welke geest, door bepaalde franstalige kringen, de oplossing van het Vlaamse vraagstuk in zijn definitieve vorm zou gezocht worden. Dat er ook aan Vlaamse zijde nog veel weg af te leggen viel bij zekere leden van de Katolieke Vlaamse Kamergroep, bewees het antwoord van minister Poullet op een enkwest ingesteld (vóór de Bormsverkiezing) door het tijdschrift La Terre Wallone (gepubliceerd febr. 1929). Hij stelde voor de regeling van de taalkwestie in bestuur, gerecht en onderwijs over te laten aan de provincies (bijv. ‘de beide Vlaanderen’ te laten beslissen over het vraagstuk Gent). In de centrale administratie zouden aan de hoogste toppen verbindingsagenten worden aangesteld. Minister Poullet zag dit alles in het kader van een verregaande decentralizatie op elk gebied. Ook het antwoord van Jules Destrée mag hier niet onopgemerkt voorbijgaan, indien we bedenken dat hij enkele | |
[pagina 11]
| |
maanden later de promotor werd van het Compromis des Belges (16 maart 1929). Hij verwees naar zijn werk Wallons et Flamands van 1923, waaruit de redaktie van het tijdschrift de passussen lichtte over de uitbreiding van de provinciale en gemeentelijke autonomie; het voorstel drie taalregimes vast te leggen (Nederlands, Frans, tweetalig) en de kiezers in gemeente en provincie de keus te laten tussen deze drie; de bescherming van de minderheden door de invoering van de tweetaligheid indien een derde van de kiezers zich hiervoor uitsprak.
Als een rechtstreekse reaktie op de Bormsverkiezing en als bewijs van de grote betekenis die aan de toekomstige legislatuur werd toegedacht voor de oplossing van de taalkwestie, vinden wij in de eerste zes maanden na de Bormsverkiezing reeds enkele verklaringen of omschrijvingen van de standpunten en van de eisen van de belanghebbende partijen. Van groot belang voor de toekomst, omdat het mag beschouwd worden als een programma ne varietur van de franstaligen in Vlaanderen, waren de opvattingen van J. Pirenne als woordvoerder van de Ligue nationale pour l'unité belge, in zijn artikel, in brochurevorm gepubliceerd onder de titel Il faut doter le pays d'un statut linguistique (1929, 32 blz.). De kern van zijn betoog komt neer op de stelling dat België niet mag ingedeeld worden in drie gewesten (Vlaanderen, Wallonië en het tweetalige Brussel) maar in twee gewesten (Wallonië eentalig, heel Vlaanderen, evengoed als Brussel, maar in mindere mate als dit laatste, tweetalig). De kiezers zijn het die het homogeen taalstatuut bepalen, Nederlands of Frans, maar 20% van hen heeft het recht naast de streektaal ook de tweede taal op te leggen. In de praktische toepassing gaf dit systeem, volgens de Ligue, de basis voor de oplossing van het taalvraagstuk op alle gebieden. In dit stelsel waren in Gent twee universiteiten voorgeschreven, terwijl het leger een uitzondering vormde door de verplichte tweetaligheid van alle officieren.
Het standpunt dat hier door de Ligue werd ingenomen, is bijzonder belangrijk. Wij vinden hier het programma van de liberale partij en van de katolieke konservatieven. Het had vroeger ook bijval gevonden bij de Waalse socialisten, maar hier was de toestand grondig veranderd door de aanvaarding, op 16 maart 1929, van het z.g. Compromis des BelgesGa naar voetnoot(4). Het kwam tot stand na lange | |
[pagina 12]
| |
besprekingen tussen J. Destrée en C. Huysmans en werd bijgetreden door een aantal Vlaamse en Waalse kamerleden (14 Waalse en 11 Vlaamse d.w.z. in het geheel 27 op 78). Het zou van doorslaggevende betekenis worden na de verkiezingen van 29 mei 1929 bij de opstelling van het socialistisch programma. In dit akkoord werden enkele grote principes vastgelegd: het principe van de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië voor al de staatsdiensten; de veroordeling van de tweetaligheid die slechts in uitzonderlijke gevallen kon aanvaard worden; de betekenis van de provinciale en van de gemeentelijke autonomie voor de bepaling van het te kiezen taalstelsel in de betrekkingen met de inwoners; de decentralizatie van de staatsdiensten in Vlaamse en Waalse afdelingen; een speciaal statuut voor de Brusselse agglomeratie naar eigen goeddunken. Wij geloven niet dat er, bij deze toch positief vlaamsgezinde oriëntering, enige invloed moet gezocht worden van het op 16 juli 1928 gestichte Algemeen Nederlands Arbeidersverbond (a.n.a.v.) dat zich ten doel stelde ‘tussen de brede arbeidskringen in Holland en Vlaanderen het besef van saamhorigheid te ontwikkelen en te verdiepen’, waarbij de vereniging zich liet leiden door het standpunt dat Vlaanderen recht had op eigen nationaal levenGa naar voetnoot(5). Reeds in maart 1929 verscheen van de hand van Leo Magits, uitgeweken aktivist (hij was slechts tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld!) een merkwaardige brochure Vlaamsch Socialisme (Amsterdam, 40 blz.). De schrijver is blijkbaar op dat ogenblik reeds een aanhanger van Hendrik De Man. Hij stelt vast dat in de socialistische beweging de grote vraagstukken in verband met de staats- en volks-differentiëring niet tot hun recht komen. Nochtans heeft de internationale organizatie van de arbeidersklasse zich niet kunnen ontworstelen aan de vangarmen van de nationale verscheidenheid. De opvoeding van het proletariaat voltrekt zich niet slechts in die tot klassebewustzijn, maar ook in het openen der deuren van een nationale gemeenschap. Jammer is het dat De Man, in zijn Psychologie van het socialisme, niet meer positieve gevolgtrekkingen gehaald heeft uit zijn ontleding van de nationale invloeden op de arbeidersbeweging. Hoe kan nu in België het best gewerkt worden aan de verwezenlijking van de socialistische idealen? België werd opgericht als een unitaristische staat en de Belgische sociaaldemokratie heeft zich hierbij aangepast. Ze was in haar ontwikkeling franskiljons. Deze | |
[pagina 13]
| |
verfransing heeft zich als een olievlek over de socialistische organizaties in Vlaanderen verspreid. Nu heeft echter dit Belgisch unitaristische stelsel een mislukking opgelopen: het kon het Vlaamse volkswezen niet vernietigen. Wat thans nodig is, is een bewust beleden Vlaamse oriëntering van het socialisme in Vlaanderen. ‘Het zou ene ramp zijn voor het socialisme, indien in Vlaanderen niet tijdig zou worden ingezien, dat slechts door volledig Vlaams te zijn, d.w.z. door innerlijk en uiterlijk zich zelf te wezen, het socialisme zijn volledige roeping in Vlaanderen kan volbrengen’. Alleszins een merkwaardige brochure in de socialistische literatuur in Vlaanderen! In de herfst van hetzelfde jaar verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Schakels. Socialistisch maandschrift voor Noord- en Zuid-Nederland, uitgegeven door hetzelfde Arbeidersverbond, met als opsteller in Nederland Leo Magits en in Vlaanderen Jef Rens. Op 22 nov. 1929 kwamen Leo Magits en J. Ursi spreken voor de socialistische studentenvereniging te AntwerpenGa naar voetnoot(6). De eerste handelde er over Vlaams socialisme, met sterk Grootnederlandse inslag, de tweede had als onderwerp ‘waarom socialisten aktivist werden’. Zeer groot schijnt de aanhang van de a.n.a.v. niet geweest te zijn, maar het bestaan ervan mag niet vergeten worden met het oog op de toekomst. In zijn bijdrage voor het anti-1830 boek van de Dietse Bond had Magits er de aandacht op gevestigd dat op het laatste kongres van de Belgische socialistische studenten besloten werd dat voortaan, naast een algemeen kongres, de Walen en de Vlamingen elk een eigen kongres zouden houdenGa naar voetnoot(7). Het is alles niet merkbaar in de onmiddellijke politieke evolutie, maar opvallend is het toch dat, toen in 1931 Arth. Wauters, hoofdredakteur van Le Peuple, een grote reportage voor zijn blad schreef over de toestand in Vlaanderen, hij tot het besluit kwam dat de Vlaamse Beweging de hele Vlaamse jeugd fascineerde, ook de socialistische, en dat deze de drang voelde ‘van het ras, van de taal, van het verleden en van de toekomst van Vlaanderen’. Ook bij de jonge socialisten stelde hij een doorbraak vast van de Vlaamse gedachte: zij geloofden dat het socialisme er in elke natie zou komen, maar met een eigen fysionomie voor elk land. Voor hen zal in Vlaanderen het socialisme Vlaams zijn of niet zijnGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 14]
| |
Dat de Bormsverkiezing een diepe weerklank vond bij de katolieke vlaamsgezinden, kan men als een vanzelfsprekend feit beschouwen te midden van de beroering die er overal door ontstond. Men was echter volop in de voorbereiding van de verkiezingsstrijd omdat een kamerontbinding algemeen verwacht werd en, naar het schijnt, deden ze dan ook geen voorbarige moeite om programma's op te stellen. Pas na de verkiezingen brandt de strijd voor goed los. Vermoedelijk als een rechtstreeks gevolg van de Bormsverkiezing werd door de Katolieke Unie aan de Katolieke Vlaamse Kamergroep mededeling gevraagd van de wensen van de groep in verband met het Vlaams programma. Laatstgenoemde besprak het vraagstuk op 28 febr. 1929. Van Cauwelaert stelde voor: de vernederlandsing van Gent; de vernederlandsing van het gerecht volgens een verbeterd voorstel; een verbetering van de taalwet voor het leger; de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs; de eerlijke toepassing der taalwet op de besturen; de bescherming van de Vlamingen in Brussel; bestuurlijke amnestie. Toen H. Heyman de wens uitdrukte dat de regering, na de verkiezingen, de oplossing van het taalvraagstuk zou op zich nemen, wees Van Cauwelaert erop dat het gevaarlijk was hier een meerderheidskwestie van te maken. Op de opmerking van Rubbens dat hij geen scheiding van België wilde, antwoordde Van Cauwelaert dat alles te verwezenlijken was zonder wijziging van 's lands politiek statuutGa naar voetnoot(9). De machtigste fraktie van de katolieke partij, het a.c.w., nam kort daarna standpunt in. De ‘Middenraad’ (d.i. het hoofdbestuur) keurde op 13 maart 1929 de besluiten goed van een vroeger opgerichte taalkommissie. Twee principes werden hier vooruit gezet: het behoud van de politieke eenheid van België en de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië. Een bijzonder stelsel werd ontworpen voor Brussel en de taalgrensgemeenten, terwijl de centrale besturen aan deze grondbeginselen dienden aangepastGa naar voetnoot(10).
Op basis van het Compromis des Belges, van het standpunt van de Katolieke Vlaamse Kamergroep en van dat van het a.c.w. moest er, zuiver rekenkundig gezien, een oplossing mogelijk zijn voor het Vlaamse vraagstuk op grond van het minimumprogramma van de Vlaamse Belgicisten. Intussen was de kiescampagne reeds einde december 1928 ingezet door de socialisten. Onafhankelijk | |
[pagina 15]
| |
van de verkiezingsstrijd op lange termijn, werd de openbare mening een tijdlang, vooral in Vlaanderen, in beroering gebracht door de publikatie, op zaterdag 23 febr. 1929, in het Utrechtsch Dagblad, van de tekst van het geheim Frans-Belgisch militair akkoord. Dit maakte de indruk van een reusachtige bom die ontplofte. Het bleek weldra dat het maar een knalbus was gevuld met loos kruit. Het stuk werd dadelijk door de Belgische regering - en ook door de Franse - als een vervalsing van de hand gewezen. Het werd vrij vlug bekend, althans in grote trekken, wat er gebeurd was. Het dokument was door een duister personage, een zekere Frank Heine, in de handen gespeeld van Ward Hermans. Ook de Belgische veiligheidsdiensten schenen in de zaak betrokken op een verdachte wijze en met niet uit te maken doeleinden. Over heel de zaak bleef een waas van mysterie hangen. Ward Hermans had de dokumenten naar Holland gebracht en daar het nodige geld gevonden om ze te kopen. Nadat zeer waarschijnlijk geworden was dat men te doen had met valse dokumenten en met een machinatie van de Belgische veiligheidsdiensten, achtten de leiders van de Vlaams-nationalistische groepen het raadzaam voorzorgen te nemen om niet betrokken te worden in het schandaal. Op 7 maart reeds werd een dagorde te Brussel aangenomen door een groep (de mededeling begon met ‘de ondergetekenden’ wat niet op een partijraad schijnt te wijzen) bestaande uit H. Borginon, Th. De Backer, Ad. Debeuckelaere, Staf De Clercq, A. D'Haese, P. Finné, Ern. Van den Berghe, H. Van Puymbrouck, J. Van Severen en H. Vos. In deze dagorde werd vastgesteld dat Ward Hermans zonder enig overleg met hen had gehandeld; dat zij deze handelwijze betreurden ‘die in strijd is met de onontbeerlijke tucht in elke politieke organizatie’ en dat zij hoopten, alvorens een besluit te treffen, dat Ward Hermans zou medehelpen om licht te brengen in deze ‘duistere politiezaak’Ga naar voetnoot(11). Op 18 maart hadden De Clercq en Vos, ‘in opdracht van de partijraad der Vlaamse nationalisten’ een onderhoud met Ward Hermans - die voorzichtigheidshalve en in de overtuiging dat de dokumenten echt waren, de wijk genomen had naar Den Haag. Ward Hermans verklaarde er onder eed geen geld ontvangen te hebben voor zichzelf en ook nooit in dienst gestaan te hebben van de Duitse spionagediensten of er enige betrekking mede gehad te hebben. Hij deelde verder mede dat hij het besluit genomen had geen kan- | |
[pagina 16]
| |
didaat te zijn bij de aanstaande verkiezingen, indien hij naar Vlaanderen niet kon terugkerenGa naar voetnoot(12). Het is een feit dat in deze hele zaak Ward Hermans niet het minste verwijt van winstbejag of geldelijk profijt treft. Een maand later was de herrie geluwd. Op 16 april was Ward Hermans te Brussel om zich bij de onderzoeksrechter aan te melden. Hij kwam als een vrij man het Justitiepaleis buiten. In volle verkiezingscampagne verspreidde hij zijn verdediging in de vorm van een pamflet: Het Frans-Belgisch geheim militair akkoord. Het verweerschrift van Ward Hermans (Heist-op-den-Berg, mei 1929, 62 blz.). Hij kon moeilijk staande houden dat het door hem geleverde dokument echt was. Hij wilde echter, nu niet en ook later niet, toegeven dat de inhoud ervan vals was. Zijn verder systeem van aanval en verdediging werd reeds in dit eerste vlugschrift vastgelegd: de hypotese der vervalsing is mogelijk, maar dan is deze laatste gebeurd op basis van het echte stuk, met het vooropgezette doel de publikatie van dit laatste te voorkomen of de indruk van een mogelijke publikatie bij voorbaat te ontkrachten. De publikatie van de ‘Utrechtse dokumenten’ had de verhoudingen tussen Nederland en België er niet op verbeterd, maar in de Belgische binnenlandse verhoudingen heeft het vraagstuk van deze dokumenten geen rol gespeeld in de verkiezingsstrijd. Alleen was er misschien de vraag of het reeds zo sterk verdeelde Vlaamsnationalisme er niet onder te lijden zou hebben en er een deel van de morele overwinning van de Bormsverkiezing zou bij inschieten. Dat bleek echter niet het geval te zijn. | |
De verkiezingen van 29 mei 1929Op het vlak van de algemene landspolitiek werden deze verkiezingen gekenmerkt door een ernstige nederlaag van de socialisten (verlies 8 zetels); een lichtere achteruitgang bij de katolieken (2 zetels) en een vooruitgang van de liberalen (5 zetels). De Vlaamse nationalisten, niettegenstaande alle inwendige en uitwendige moeilijkheden, sprongen van 80.407 naar 132.567 stemmen en van 6 op 10 volksvertegenwoordigers (op 12 als we L. Vindevogel en Victor Delille erbij rekenen, wat niet juist is). Daarbij deden zij voor het eerst hun intrede in de Senaat (drie rechtstreeks gekozen senatoren en later nog een provinciale senator in Antwerpen, nl. J. Van Mierlo). Met uitzondering van het arrondissement Gent-Eekloo viel er overal sukses te boeken. Te Gent, waar de twee na- | |
[pagina 17]
| |
tionalistische lijsten in 1925 samen 7.344 stemmen behaalden, moest thans de nationalistische kandidaat Wies Moens, het stellen met 5.875 stemmen. In het geheel genomen behaalden de Vlaamse nationalisten in het Vlaamse land evenveel zetels als de liberalen (9 zetels) ook als we er voor de omstandigheid Vindevogel niet bijrekenen (wij laten hier Brussel buiten beschouwing en ook V. Delille). De Vlaams-nationalistische lijst behaalde in verscheidene arrondissementen een zeer behoorlijk percentage van de stemmen. Er was zelfs één arrondissement (Ieper) met meer als 30 ten honderd. Meer als 20% werd gehaald in de arrondissementen Turnhout, Aalst, Oudenaarde (dank zij Vindevogel) en boven de 10% in de arrondissementen Mechelen, Oostende, Roeselare, Hasselt, Tongeren en in het arr. Brussel, buiten de agglomeratie (d.w.z. het huidige Halle-Vilvoorde). Voor het hele Vlaamse land, de Brusselse agglomeratie niet bijgerekend, was het percent aldus gestegen van 5,20 in het jaar 1919 over 6,05 (in 1921) en 7,72 (in 1925) tot 11,65%. Een schitterend resultaat voorwaar in de gegeven omstandigheden! In meer als één arrondissement was het een dubbeltje op zijn kant geweest en men had in het hele Vlaamse land zich moeten afvragen hoeveel de bisschoppelijke kromstaf in de elektorale weegschaal zou wegen. Het Vlaams nationalisme was inderdaad in volle konflikt met de bisschoppen in de jaren 1928-1929. Al de bisschoppen spraken zich in deze verkiezingscampagne uit tegen de Vlaamse nationalisten. Mgr. Kerkhoffs schreef voor Limburg een brief (27 april) om het optreden van Ger. Romsee af te keuren. In Oost-Vlaanderen nam Mgr. Coppieters in Oudenaarde-Ronse positie tegen Vindevogel. Mgr. Waffelaert liet vanaf de kansels in West-Vlaanderen een brief aflezen die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: ‘weest nu indachtig dat gij eensdaags voor den Oppersten Rechter zult rekenschap moeten geven over de stem die gij Zondag aanstaande zult uitbrengen in deze belangrijke verkiezing’Ga naar voetnoot(13). In de Antwerpse Kempen had Thomas De Backer, bij de vorige verkiezingen kandidaat op de katolieke lijst, een eigen partij opgericht, de Katolieke Vlaamse Volkspartij. Hij beging de onvoorzichtigheid aan Kardinaal Van Roey de goedkeuring te vragen voor zijn optreden (brief van 17 mei). Hij kreeg prompt een afwijzend antwoord (18 mei)Ga naar voetnoot(14). H. Borginon was hierover | |
[pagina 18]
| |
zeer ontstemd. Hij schreef een scherpe brief aan Thomas De Backer (23 mei): na de dokumentenzaak, wordt nu nog de Kardinaal tegen ons in het harnas gejaagd! Hij beweerde dat De Clercq en hijzelf zouden tevreden zijn als hun dat minder als duizend stemmen zou kosten in Brabant. Thomas De Backer kon de boel nog maar verder verknoeien door aan de Kardinaal te antwoordenGa naar voetnoot(15)! Inderdaad: hij antwoordde met een pamflet, stevig in elkaar gestoken en, naar men toen rondfluisterde, geschreven door een bekend Vlaams jezuïet. Het was het schotschrift Ons Verweer zijnde een verdediging van het Katholieke Vlaamsche nationalisme, door het bestuur der Katholieke Vlaamsche Volkspartij, arrondissement Turnhout (z.pl. z.j. (1929), 15 blz.). Thomas De Backer kende blijkbaar zijn Kempenaars beter als Borginon: hij behaalde 25,26 percent van de stemmen en werd gekozen (11.979 stemmen). Overzien we verder de uitslagen per provincie, dan stellen we het volgende vast. In West-Vlaanderen waren drie gekozenen, maar Van Severen verloor zijn zetel te Roeselare-Tielt, ofschoon zijn stemmenaantal lichtjes gestegen was (van 5.357 naar 6.242). De aanwinst kwam uit de kantons Roeselare en Tielt. Fataal voor de nationalistische lijst was het opkomen in Brugge en Roeselare-Tielt van Victor Delille, de uitgever van 't Getrouwe Maldeghem, een weekblad dat zeer verspreid was in de streek van Brugge en van Tielt. Delille kreeg hier zijn kans ten gevolge van een maandenlange campagne die hij in zijn weekblad gevoerd had - en tot goed einde gebracht - tegen feodale schandalen in de streek van Brugge (o.a. de beruchte moord van Beernem). V. Delille, daarenboven een gekende figuur in de vooroorlogse Vlaamse Beweging, behaalde in het arrondissement Brugge 7.543 stemmen en zijn geapparenteerde lijst in Roeselare-Tielt 5.362. Hij werd verkozen. De bedoeling was geweest, dat zijn plaatsvervanger, zijn zoon Jozef, zou gezeteld hebben, maar de verkiezing van deze laatste werd nietig verklaard: hij was niet verkiesbaar, omdat hij tijdens de oorlog geen gevolg gegeven had aan de militiewetten van de regering te Le Havre. In de plaats van Van Severen werd de kandidaat voor Oostende-Veurne-Diksmuide, Jeroom Leuridan, gekozen (7.076 stemmen tegenover 4.751 in 1925). Meester Butaye sleepte er in Ieper een tweede man door. In de provincie Oost-Vlaanderen was alles maar op het nippertje in orde gekomen. De struikelsteen was hier het arrondissement Gent-Eeklo. Reeds in februari was een officiële mededeling ver- | |
[pagina 19]
| |
schenen van de Vlaams Nationale Partij (groep B. Maes) dat deze zich in verbinding gesteld had met een andere groepering in het arrondissement (vermoedelijk wat overbleef van de k.c.v.v.); dat beide partijen een akkoord gesloten hadden om zich te onderwerpen aan de scheidsrechterlijke uitspraak van Dr. Borms en dat deze laatste voor de aanstaande verkiezingen als eerste kandidaat zijn dochter Anita en als tweede kandidaat Roza De Guchtenaere had aangeduidGa naar voetnoot(16). Onder deze voorwaarden wilde echter het Vlaamse Front van Aalst met de lijst uit Gent niet koppelen. Na moeizame besprekingen werd een akkoord bereikt op de persoon van Wies Moens, een bondgenootschap dat erop wijst dat hier, evenmin als in West-Vlaanderen waar Van Severen optrad, reeds de scheidingslijn klaar getrokken was, al nam de nieuwe groepering van Wies Moens, het Vlaams Nationaal Verbond (v.n.v.), het verkiezingsprogramma over van Van Severen en van het k.v.n.v. West-VlaanderenGa naar voetnoot(17). Op het allerlaatste ogenblik dreigde dan toch alles nog in het honderd te lopen. Wies Moens weigerde zijn lijst te apparenteren met die van Vindevogel in Oudenaarde-Ronse. Slechts op het laatste ogenblik gaf hij toe. Het resultaat was twee gekozenen te Aalst (Van Opdenbosch en Debeuckelaere) en één te Oudenaarde-Ronse (Vindevogel). In Antwerpen was de samenstelling van de lijsten zonder grote moeilijkheden verlopen. Er waren geen dissidenties. De nationalisten sprongen, in het arrondissement Antwerpen, van 12.257 stemmen in 1925 op 16.524 stemmen. Wij hebben gezien hoe De Backer schitterend de vuurproef doorstond in Turnhout. In het arrondissement Mechelen was de toestand een tijdlang onzeker geweest. Er bestond in dat arrondissement, begin 1929, blijkbaar geen vaste, algemene organizatie en er was geen leidende figuur buiten Ward Hermans die zich reeds inspande om een eerste kandidatuur te bekomenGa naar voetnoot(18). Toen deed zich het incident voor met de Utrechtse dokumenten. De leidende krachten van de - in werkelijkheid zeer teoretische - Vlaams-nationalistische partij voelden niets voor een kandidatuur Hermans. Zij waren er weinig op gesteld hem op een leidende post in de organizatie of in de beweging te brengen. Ward Hermans stond er trouwens ook maar met één voet in. Op het ogenblik van de publikatie van de dokumen- | |
[pagina 20]
| |
ten was hij sedert twee maanden als hulpkracht verbonden aan het sekretariaat van het weekblad VlaanderenGa naar voetnoot(19). De zaak van de Utrechtse dokumenten droeg echter Ward Hermans bij de gewone propagandist met een geweldige golfslag omhoog. Op een druk bijgewoonde vergadering in Mechelen tot voorbereiding van de verkiezingen, werd hij met algemene stemmen voorgedragen als eerste kandidaat. Zijn populariteit was op dat ogenblik zo groot in het nationalistische Vlaanderen, dat niemand hem de plaats zou hebben kunnen betwisten. Er valt om dit elektoraal overzicht te besluiten alleen nog aan toe te voegen dat de Vlaamse nationalisten uiteindelijk in Limburg doorbraken, evenals te Turnhout als uitgesproken katolieke formatie. De gekozene, Ger. Romsee, zou de partij handhaven en uitbreiden, met alleen nog in 1939 een licht stemmenverlies in het arrondissement Tongeren. Wij zijn, bij deze ontleding van de verkiezingsuitslagen, zo lang blijven stilstaan bij de Vlaams-nationalistische groeperingen omdat deze verkiezingen, als we ze objektief beschouwen, in de grond voor het Vlaams nationalisme niet doorslaggevend waren voor de toekomst. Ze wijzen in de eerste plaats, zonder twijfel, op een groei van de Vlaams-nationale gedachte en ze werden aldus ook gezien door de andere partijen en de regering zelf, met als resultaat dat men nu het Vlaamse vraagstuk eens voor altijd van de baan wilde helpen, zowel ter wille van het partijbelang (de katolieke partij verwachtte veel van een desintegratie van de Vlaams-nationalistische partij) als van het nationaal belang. Ten tweede waren er, voor de katolieke partij vooral, gevaarlijke aanduidingen: het sukses van een onafhankelijke kandidaat als V. Delille in West-Vlaanderen en dat van de katolieke Vlaams-nationalistische partijen in de Antwerpse Kempen en in Limburg. Er stonden hier voor de Vlaamse nationalisten mogelijkheden open (zie, in 1932, in het arr. Gent-Eeklo het samengaan Elias-Delille). Ten derde moet men toch toegeven dat het jarenlange gekibbel over de richting van de Beweging, blijkbaar een aangelegenheid gebleven was die de propagandistische kracht ervan niet ernstig had aangetast. Daartegenover staan dan echter de negatieve elementen. West-Vlaanderen leverde drie volksvertegenwoordigers, maar alle drie waren ze even ongeschikt voor parlementair werk. In Oost-Vlaanderen was het niet beter. De toestand bleef er zeer labiel. Het zou geen jaar duren vóór alles weer in het honderd liep in het | |
[pagina 21]
| |
arr. Gent. De alliantie met Vindevogel kon een vrij tijdelijk verschijnsel zijn. Het zou weldra blijken dat de macht die men aan Ward Hermans gegeven had, door hem destruktief werd gebruikt. Er bleef het vraagstuk Van Severen die zijn invloed uitbreidde tot Gent, Dendermonde en Mechelen. Er was niets opgelost. Alles stond op loose schroeven. Het probleem van de partijorganizatie bleef zich aan de aandacht opdringen, omdat men er algemeen van overtuigd was dat het uiteindelijk zonder eendracht en algemene organizatie tot een ineenstorting van het politiek Vlaams nationalisme kon leiden. De Vlaams-nationalistische partij was, niettegenstaande de vooruitgang van het Vlaams nationalisme, nog een groot vraagteken en zou dit nog verscheidene jaren blijven. Een enige kans voor het Vlaams Belgicisme om, door de verwezenlijking van het eigen programma, de Vlaamse nationalisten weg te vegen! |
|