Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
7. De doorbraak van het Vlaams nationalisme bij de jongerenHet a.v.h.v. stond, einde 1921, nog niet op nationalistisch standpunt, al was ongetwijfeld de leiding ervan overwegend nationalistisch gezind. Met de strijd om de Vlaamse universiteit en daarna, met de propaganda voor de boycot van de Nolf-universiteit, werd het radikalisme in de studentenwereld opgezweept. Ook in de aktie voor amnestie stonden de studenten vooraan. Een klein incident wijst nochtans op de tweeslachtigheid van de gevoelens die begin 1923 in de studentenwereld nog bestond. Op 21 jan. 1923 werd minister Poullet in Leuven gehuldigd. Het k.v.h.v. had beslist deel te nemen aan de betoging en marcheerde mee in de optocht. Toen echter tijdens de feestzitting de Brabançonne gespeeld werd, verlieten de studenten met hun vlaggen ostentatief de zaal... In datzelfde jaar 1923 begonnen de Leuvense studenten debatavonden in te richten tussen Vlaams-nationalistische en Vlaams-Belgicistische sprekers. Het was, voor de Vlaams-nationalisten een bekeren van overtuigden; voor de Vlaamse Belgicisten een gesprek met hardhorigen die niet horen wildenGa naar voetnoot(1). Het jaar 1924 werd te Leuven het jaar van het zwaarste konflikt dat de studentenwereld ooit beleefd had met de akademische overheidGa naar voetnoot(2). De verre oorsprong ervan dient gezocht in de deelneming van de studenten aan de Borms-betoging te Leuven op 10 febr. 1924. Gerard Iserbyt, voorzitter van het Verbond, had aan de inrichting van deze betoging deel genomen, zoals hij ook betrokken was in de stichting van het Kinderen-Bormsfonds. Het Waalse studentenblad L'Avant-Garde eiste zijn wegzending van de universiteit. Het k.v.h.v. antwoordde met een motie van solidariteit met haar voorzitter, ondertekend door de bestuursleden van al de Vlaamse studentenkringen aan de universiteit. De gemoederen waren opgehitst. Toen volgden de incidenten met het Grootnederlands kongres en op 15 april in de morgen de aanslag op Berten Vallaeys. Ten gevolge van de woelige geest die te Leuven bleef heersen, liet de akademische overheid op 3 mei een bericht ‘ad valvas’ aanbrengen waardoor ‘toute manifestation relative à | |
[pagina 168]
| |
des questions politiques ou à la question des langues’ op straf van wegzending verboden werd. In feite trof de maatregel alleen de Vlaamse studenten. De preses van het k.v.h.v. Paul Beeckman, ex-gandavensis, tekende hiertegen in een open brief protest aan. De open brief is van 15 mei. Reeds op 19 mei werd aan Beeckman mondeling door de rektorale overheid medegedeeld, dat hij weggezonden was van de universiteit. Op 1 juni schreef de ondervoorzitter van het k.v.h.v., Gerard Romsee, een brief aan de rektor Mgr. P. Ladeuze, om zich solidair te verklaren met Beeckman en de intrekking van het Avis van 3 mei te vragen. Hij werd op 12 juni ervan verwittigd, dat hij insgelijks van de universiteit zou weggezonden worden indien de minste ruchtbaarheid werd gegeven aan deze brief. Bij de aanvang van het akademiejaar 1924-1925 richtte het k.v.h.v., in een brief ondertekend door Romsee, zich tot de bisschoppen om de zware grieven van de Vlaamse studenten te Leuven bloot te leggen. Er kwam geen antwoord, maar op 30 oktober werden de studenten Romsee en Tony Herbert van de universiteit weggezonden omdat ze geweigerd hadden de verbintenis aan te gaan onvoorwaardelijk te zullen gehoorzamen aan de akademische overheid. Op 10 dec. 1924 zou een huldiging plaats hebben aan student Vallaeys en aan de nagedachtenis van Dr. Delpa († 14 okt. 1924). De dag tevoren kwam een verbod van de akademische overheid deze betoging te laten doorgaan. De inrichters stoorden er zich niet aan. Drie dagen later werden de studenten Joris Lens en H. Christiaen, die het verbod overtreden hadden, weggezonden. Het antwoord was een solidariteitsbetoging van de oud-studenten met de uitgesloten studenten. Op 8 december werden opnieuw drie studenten weggestuurd en acht anderen voor één maand geschorst. Bij de hervatting van de kolleges, begin januari 1925, werd te Leuven een manifest verspreid, ondertekend door Beeckman en Romsee, om de studenten aan te sporen stand te houden. In Ons Leven (27 januari) verscheen een naamloos artikel Aan de Vlaamse jeugd te Leuven, van de hand van Verschaeve, om de strijd van de studenten op te hemelenGa naar voetnoot(3). Er werd nu, vanwege de akademische overheid, een tegenzet gedaan. Er kwam een Union des Etudiants de Louvain tot stand, om Walen en Vlamingen te groeperen. De geest van de nieuwe vereniging komt treffend tot uiting in art. 3 van de statuten: ‘l'usage des deux langues nationales est libre au sein de l'union. La langue officielle est le Français’. Op 22 januari publiceerde de hoofdredak- | |
[pagina 169]
| |
teur van l'Avant-Garde een artikel met gelukwensen van de kardinaal en Mgr. Ladeuze voor zijn initiatief. Op 11 februari had de eerste optocht plaats van dit nieuw ‘Verbond’, met na afloop een openbare vergadering. De Vlaamse studenten lieten, als reaktie hierop, een affiche aanbrengen in de stad onder het hoofd ‘Mgr. Ladeuze hoont de Vlamingen’. De strijd ging naar zijn hoogtepunt. De Vlaamse studenten begingen nu de fout over heel het land een affiche te verspreiden om de katolieken aan te zetten tot de financiële boycot van de Universiteit. Het antwoord liet niet op zich wachten. Reeds op 22 februari stuurde Mgr. Rutten een brief aan al de pastoors van Limburg waarin het optreden van de studenten werd bestempeld als ‘ene driedubbele misdaad: misdaad tegen het Vlaamse volk, misdaad tegen het Vaderland, misdaad tegen het Geloof’ en Mgr. Ladeuze maakte aan de bladen de tekst bekend van de gezamenlijke brief door de bisschoppen tot hem gericht waarin zij eraan herinnerden dat zij het waren die de voorwaarden stelden waaronder de studenten aan hun universiteit werden aangenomen. Er werd aan toegevoegd dat elke priester of kloosterling, waar hij zich ook mocht bevinden ‘ipso facto suspensus a divinis’ was, indien hij aan de studenten enige onderrichting gaf die strijdig was met deze bisschoppelijke brief. Op 9 maart verscheen een verklaring, getekend door Beeckman en Romsee, waarin het k.v.h.v. verklaarde zich te onderwerpen, maar tevens nogmaals uiteenzette waarom het Verbond aldus gehandeld had. Het mocht niet baten. Op 9 maart besliste de akademische overheid het k.v.h.v. te ontbinden, een bericht dat reeds de volgende dag ‘ad valvas’ werd uitgehangen. Er volgde nog een kort naspel. Op 9 maart was op een bestuursvergadering van de befaamde kring Amicitia door een minderheid het ontslag gevraagd van Romsee, als voorzitter van de kring. Het vraagstuk werd voor de algemene vergadering gebracht, op 16 maart. Bij een geheime stemming - waarbij het bestuur van de kring zich onthield - werd met eenparigheid van stemmen de uit de universiteit gesloten Romsee in zijn funktie als voorzitter van de kring gehandhaafd. Twee dagen later besliste het k.v.h.v. dat het zich niet als ontbonden beschouwde. Dit werd op 20 maart door middel van een affiche bekend gemaakt. Langzamerhand zou de rust in Leuven weerkeren, een rust niet zonder een zekere loomheid. De betekenis van deze strijd der studenten te Leuven is zeer groot geweest. Het was de nieuwe naoorlogse generatie die aantrad. | |
[pagina 170]
| |
Haar strijd was de uiting van een nieuwe geest van opstandigheid en radikalisme. Haar houding was het bewijs dat de opkomende jeugd het niet alleen liet bij woorden, doch tevens bereid was de nodige offers te brengen. Deze studentenleiders hadden niet alleen hun toekomst op het spel gezet, maar verscheidenen onder hen aarzelden daarbij niet tevens te breken met familietradities, zelfs met hun families kortom. Hun daad werd voor velen in Vlaanderen, die met spanning de strijd gevolgd hadden, een aansporing en een voorbeeld. Als dusdanig had Verschaeve, in zijn aangehaald artikel, het gezien en verheerlijkt. Als dusdanig was het een belangrijke episode in de ontwikkeling van de Vlaams-nationale gedachte, op een ogenblik dat de geestelijke overheid zich in de strijd wierp om deze gedachte in Vlaanderen met wortel en tak uit te roeien. De studentenorganizaties hadden tot hiertoe nog niet officieel positie genomen in de strijd tussen Vlaams nationalisme en Vlaams Belgicisme. Dat gebeurde op 12 maart 1926 bij de herziening van de wet van het a.v.h.v. In art. 3 werd vastgelegd dat het Verbond zich o.m. tot doel stelde de samenwerking tussen al de Vlaamse studenten tot stand te brengen in de strijd voor de volledige ontvoogding en zelfstandigheid van Vlaanderen. In een communiqué aan de pers werd, naar aanleiding hiervan, medegedeeld dat hierdoor geen enkele vorm bedoeld was, doch ook geen uitgesloten: dus van federatief België tot Groot-NederlandGa naar voetnoot(4). Een blik op de aktiviteiten van de studentenverenigingen duidt voldoende aan in welke richting de beweging evolueert. In het jaarverslag van het a.v.h.v. in Gent, vinden wij als sprekers op de algemene vergaderingen van het akademiejaar 1926-1927, Ward Hermans, Herman Vos, Joris Van Severen en Stan LeursGa naar voetnoot(5). In de Belgisch-Nederlandse onderhandelingen over de Schelde-Rijnverbinding staan de studenten aan de zijde van het weekblad Vlaanderen en vinden zij in een antwoord van de minister op parlementaire vragen van H. Vos en senator Lamborelle een ‘nieuw bewijs van de politieke bedoelingen, die bij de Belgische machthebbers voorzitten en welke afbreuk doen aan het Grootnederlands belang’ (15 jan. 1927)Ga naar voetnoot(6). Op 28 juni 1927 verschijnt een memorandum dat ge- | |
[pagina 171]
| |
zamenlijk wordt uitgegeven door het k.v.h.v. en door de katolieke Vlaamse oud-studentenbonden. Dit memorandum - aan niemand speciaal gericht, doch gepubliceerd naar aanleiding van de beslissing van het k.v.h.v. zich te onthouden bij de feestelijkheden tot herdenking van het vijfhonderdjarig bestaan van de Leuvense universiteit - is een pleidooi voor amnestie (waarop wij terugkomen) en de bevestiging van een reeds vroeger ingenomen standpunt. Het werd namens het k.v.h.v. ondertekend door L. Van Houteghem en Fr. Wildiers en uit naam van de katolieke Vlaamse oud-studentenbonden door Em. Wildiers en Ger. Romsee (Antwerpen); H. Borginon (Brabant); J. Lyssens en H. Ballet (Limburg); E. Martens en Cyr. De Wael (Oost-Vlaanderen); J. Spincemaille en Em. Thiers (West-Vlaanderen). Daarin wordt bevestigd dat de jongere generatie het belang van ons volk ziet liggen ‘in den natuurlijken samengroei van Noord- en Zuid-Nederland, in de kulturele Nederlandse eenheid, die door een politiek verband bekroond zou worden’. Verder bevestigen de ondertekenaars dat ‘de geschiedenis heeft geleerd, dat een volk zijn eigen kultuur niet handhaven kan zonder een zelfstandige politieke organizatie... Geen eerbiediging van het Vlaamse recht is denkbaar zonder eerbiediging van de Vlaamse eentaligheid. De kulturele autonomie kan alleen daarop gegrondvest zijn, en noodzakelijk zal ze de politieke zelfstandigheid meebrengen’Ga naar voetnoot(7). Het is begrijpelijk dat deze jeugd niet te zien was op de kongressen van de Landsbond, niettegenstaande de pogingen die daartoe door het bestuur werden aangewendGa naar voetnoot(8). Van Cauwelaert was over de studenten trouwens niet te spreken. Op het jaarlijks kongres van de Landsbond in juli 1926 - één jaar na het groot konflikt te Leuven - verweet hij aan de studenten hun plicht niet te doen tegenover Vlaanderen: waar stonden zij in de sociale aktie, op de plaatsen waar de plicht ze riep? Hij verklaarde dat Vlaanderen geen geteoretiseer nodig had, maar Vlaams bewustzijn en Vlaamse gezondwording: de Vlamingen moesten hun plicht vervullen in de standenorganizaties en in de ekonomische instellingenGa naar voetnoot(9). Van Cauwelaert had niet volkomen ongelijk. Deze intellektuelen stonden niet op de plaatsen en op de toegangswegen die ze moesten | |
[pagina 172]
| |
leiden naar de hoogste posten in de maatschappij en in het politieke leven. Hij vergat er alleen bij te voegen dat alwie aan de macht was en de toegangswegen naar de macht bezette, als eerste voorwaarde tot opnemen in hun rangen stelde dat de aankomelingen hun Vlaams nationalisme zouden verloochenen of ten minste doodzwijgen. Het verwijt van Van Cauwelaert was wel ongegrond, maar er kan toch niet ontkend worden dat er een zekere loomheid, na de heftige jaren van strijd te Leuven, ingetreden was. Jong Dietschland, in antwoord op een artikel in De Standaard was gedwongen het toe te geven: er is loomheid, maar het blad zag de oorzaken ervan niet in de boycotmanie of in het negativisme maar in een reeks andere omstandigheden: het steeds groter wordend aantal spoorstudenten; het vertrek in 1926 van een dertigtal van de beste strijders uit Leuven naar Gent en uiteindelijk het feit dat de studentenbeweging de invloed onderging van de algemene inzinking in de Vlaamse BewegingGa naar voetnoot(10).
Tegen de studenten, gerugsteund opnieuw, zoals vóór 1914 door de oud-studentenbonden - kon de geestelijke overheid niet de volle maat geven van haar macht. Dit was wel het geval tegenover de scholieren, gegroepeerd in het a.k.v.s.Ga naar voetnoot(11). Dit Verbond deed aan geen politieke aktie en wilde deze ook buiten de jongstudentenbeweging houden, maar de geest waarin de jeugd er werd opgeleid komt duidelijk tot uiting in de samenstelling van het bestuur en in de sprekers die op de landdagen werden gevraagd. Wij vinden voor de landdag die op 27-29 aug. 1923 in Gent plaats had, voor de afdeling van de scholieren, als voorzitters van de afdelingen of als Vlaamse sprekers Luc Matthys, Tony Herbert, Dries Van Rompaey, Ant. Ampe, E.H. Deman (=L. Dumoulin?), Prof. Daels, Ad. Debeuckelaere, Joz. Vermeulen en Joz. Sels, d.w.z. uitsluitend of bijna uitsluitend Vlaamse nationalisten. De feestrede werd uitgesproken door Prof. Daels. Wij vinden hier reeds de scherpe, aanklagende toon van de latere IJzerbedevaarten, de ongenadige aanval op de zwakheid en de kompromis-mentaliteit van de volksvertegenwoordigers, waarbij de jeugd wordt opgeroepen tot de onvoorwaardelijke ‘Ik dien’-mentaliteit: ‘zuiver | |
[pagina 173]
| |
staan, sterk staan, u vrij vechten’Ga naar voetnoot(12). Op de volgende landdag in Lier (2-4 sept. 1924) die besloten werd met een Dr.Laportahulde waarop Dosfel bij het graf het woord voerde, werd aangenomen dat het a.k.v.s. het principe voorop stelde van de kulturele zelfstandigheid van Vlaanderen, maar geen uitspraak deed over de politieke vormen die deze moesten beschutten: de studentenbeweging werd er gekenmerkt als een kultuurbeweging die buiten en boven de politiek moest staan. Onder de invloed van Dosfel werd op deze landdag het Vlaams nationalisme, op de katolieke wijsbegeerte gegrondvest, als leidend beginsel voor de studentenbeweging aanvaardGa naar voetnoot(13). Het zou niet lang meer duren eer de geestelijke overheid hier ingreep. Het was een oud twistpunt in de a.k.v.s.-kringen zelf, hoe de verhouding tot de geestelijke overheid hoorde te zijn. Opvallend is hoe verschillende Vlaams-Belgicistische en nationalistische leiders hier op hetzelfde standpunt stonden. Reeds in 1903 had de nog jonge Van Cauwelaert zich uitgesproken tegen een te grote inmenging van de geestelijke overheid in de organizatie van de studentenbeweging en wenste hij de leiding zoveel mogelijk toevertrouwd te zien aan de hoogstudentenGa naar voetnoot(14). Edm. Rubbens had, in zijn spreekbeurt voor de Vakantieleergangen te Leuven in 1921, zich zeer duidelijk uitgesproken voor de zelfstandigheid der beweging. L. Dosfel was niet minder stellig in zijn Brieven aan een Doode: hij sprak erin de overtuiging uit dat bij rechtstreekse onderwerping ‘de studentenbeweging zou aan den Belgischen staatswagen vastgeklonken worden als de overwonnene in den zegetocht van de triomfator’Ga naar voetnoot(15). Dat was nochtans zonder twijfel de bedoeling van de bisschoppen. De eerste aanval tegen het a.k.v.s. ging uit van Mgr. Rutten, zoals wij hierboven reeds aanhaalden, op 14 april 1925. Enkele maanden later hadden te Brugge de gedenkdagen plaats voor het vijftigjarig bestaan van De Vlaamsche Vlagge (22-24 aug. 1925). De grote betekenis ervan lag in de geest van de feestviering (Lod. Dosfel sprak de grote feestrede uit) en in de personen die aan de feestelijkheden deelnamen. Al wat zich naam gemaakt had in het nationalisme, oud en jong, was aanwe- | |
[pagina 174]
| |
zig. Er werd, uit naam van het a.k.v.s., een huldetelegram gestuurd aan Dr. BormsGa naar voetnoot(16). Er kwam, tegen deze overrompeling van de studentenwereld echter ook verzet van de zijde van enkele katolieke partijgetrouwe jongeren. Einde 1925 had een veelbetekenende verjonging plaats in de redaktie van het oude studententijdschrift De Student. De leiding ervan werd toevertrouwd aan de student Louis Kiebooms, bijgestaan door een groep Leuvense studentenGa naar voetnoot(17). Het was het jaar na het grote konflikt te Leuven, toen de vooraanstaande nationalistische leiders er weggezonden werden en een andere groep Leuven verliet om te gaan verder studeren in Gent. Deze verijonging bracht echter geen nieuwe bloei voor De Student die begon te kwijnen. Op 23 juli 1927 - nadat de bisschoppen reeds in 1925 het nationalisme uitdrukkelijk hadden veroordeeld - sloeg Mgr. Waffelaert in West-Vlaanderen toe: de ouders werden gewaarschuwd tijdens de vakantie hun kinderen weg te houden van vergaderingen waarvan de hoogstudenten de leiding hadden en waarop zij poogden de leerlingen op te hitsen tegen het wettig gezag, zowel wereldlijk als geestelijk. Deze waarschuwing werd door de superiors aan de ouders doorgestuurd en nominatim werden hier de gouwdag van Tielt (11 augustus) en de landdag van St.-Niklaas (27-29 augustus) genoemdGa naar voetnoot(18). Wij vinden op deze landdag geen enkele geestelijke meer als spreker aangekondigd. Uit een paar artikelen van het studentennummer van Jong Dietschland (27 augustus) blijkt dat onderhands de strijd tegen het a.k.v.s. reeds volop aan de gang is. Het wapen dat de klerus hanteerde was de organizatie van de Katolieke Aktie. Een uitvoerige polemiek werd hierover uitgevochten door Jong Dietschland, woordvoerder van de afgestudeerde katolieke Vlaamse studentenleidersGa naar voetnoot(19). Heel wat opzien baarde de publikatie, 8-11 nov. 1927, in De Standaard van een reeks artikelen onder de titel ‘Naoorlogse Studentenpsychologie’. Zij waren opgesteld door Louis Kiebooms, uit naam van een groep jongeren, waaronder Lud. Moyersoen en Karel Van CauwelaertGa naar voetnoot(20). Het was een rechtstreekse aanval tegen het a.k.v.s. en zijn nationalisme. Oud en jong uit de nationalistische afgestudeerden sprong in het geweer om het a.k.v.s. te verdedigen, nl. o.a. H. Borginon, Alb. Catry, Tony Herbert en | |
[pagina 175]
| |
Dries van RompaeyGa naar voetnoot(21). Het a.k.v.s. zou weldra ook in deze strijd gesteund worden door Ernest Van der Hallen die een van zijn voornaamste raadgevers werd. Het was duidelijk waar de ploeg Kiebooms c.s. naartoe wilde: naar de inschakeling van de studentenbeweging in de katolieke aktie. Op 11 april 1928 had, op het aartsbisdom te Mechelen, de eerste vergadering plaats van het algemeen sekretariaat van het nieuwe Jeugdverbond voor Katolieke Aktie (=j.v.k.a.). Kardinaal Van Roey verklaarde aan de inrichters: ‘deze aktie is godsdienstig... zij is de deelneming der leken aan het apostolaat van de Kerk. Zij hangt dus af van de kerkelijke hiërarchie’. Waren toen aangesloten: de patronaten, de Eucharistische Kruistochters, de Padvinders, de Turnkringen, de Boerenjeugd, de Katolieke Arbeidersjeugd (de k.a.j. van Cardijn), de middenstandsjeugd en de jonge werkgevers. De aansluitende bonden mochten geen politiek doel nastreven. De algemene voorzitter van het j.v.k.a. was prof. Fern. Van Goethem, ex-gandavensis, de algemene aalmoezenier Mgr. Cruysberghs, leraar aan het seminarie, die vanaf september 1929 zich te Leuven vestigde om zich uitsluitend bezig te houden met de Katolieke AktieGa naar voetnoot(22). Voor het Vlaams karakter van de Katolieke Aktie in de toekomst was het een meevaller, dat er geen eenheidsorganizatie die in Vlaanderen op enige wijze afhankelijk zou zijn van de reeds bloeiende franstalige a.c.j.b. (=Association catholique de la jeunesse belge). Prof. Cruysberghs had in een nota deze dualistische opvatting bepleit. Door de aanwezigen werd bij de kardinaal sterk in deze zin aangedrongen, tot deze erin toestemde: in Vlaanderen zou alleen het j.v.k.a. recht op bestaan hebben en zouden de bestaande franstalige bonden hierbij moeten aansluitenGa naar voetnoot(23). Terwijl in Jong Dietschland Verschaeve de Blauwvoeterij verdedigde en in hetzelfde orgaan een heftige campagne gevoerd werd tegen wat men hier beschouwde als de verpolitisering van de Katolieke AktieGa naar voetnoot(24) riep De Student van 15 augustus, volledig buiten | |
[pagina 176]
| |
het spoor geraakt van de traditionele Vlaamse studentenbeweging, al de studenten op tot de eerste grote landelijke betoging van het j.v.k.a. in Antwerpen, op 26 aug. 1928. In Vlaanderen werd nu de beslissende strijd ingezet tegen het a.k.v.s., een strijd waarin het zal bezwijken. Een medewerker van Jong Dietschland vernam, dat op 15 november te Mechelen een vergadering plaats had van de direkteuren der katolieke kolleges. De kardinaal deelde er mede dat de studentengilden mochten blijven bestaan op voorwaarde een proost te aanvaarden en aan te sluiten bij het j.v.k.a. Wie zich daaraan niet wilde onderwerpen zou uitgesloten worden uit de inrichtingen van middelbaar onderwijs of van de katolieke universiteitGa naar voetnoot(25).
Wij kunnen het voor het overige zeer kort maken met onze beschouwingen over de jeugdorganisaties buiten het a.k.v.s. De jongeren-groeperingen aan de officiële middelbare scholen en athenea hebben nu precies geen bergen verzetGa naar voetnoot(26). In Antwerpen bestond, sedert april 1925, een kleine kring jongeren onder de benaming De nieuwe Jeugd, die een gelijknamig tijdschrift uitgafGa naar voetnoot(27). In 1928 maakte deze groep jongeren zijn standpunt bekend in de brochure Jong Vlaanderen. Op de titel werd de groep genoemd ‘Vlaams-nationalistische Vereniging voor Rooms Katolieken’. Wij hebben niet kunnen uitmaken wat ze juist betekend heeft of wie er achter stond. Het zal voor de groep wel een | |
[pagina 177]
| |
ontgoocheling geweest zijn in Jong Dietschland, van de hand van de hoofdredakteur V. Leemans, een zeer misprijzende kritiek te lezen over hun brochuurtje, waarin de recensent schreef dat, buiten de affirmatie van de schrijvers dat zij Vlaamse nationalisten wilden zijn, deze brochure verder niets te maken had met het Vlaams nationalismeGa naar voetnoot(28). In de schoot van - of juister gezegd, naast - de nationalistische partijen begon zich na 1925 een beweging af te tekenen tot landelijke groepering van de Vlaams-nationale wachten. Over het radikalisme van deze jeugdgroepen zal wel bij niemand twijfel ontstaan. In opdracht van dat Landelijk Verbond was het dat H. Tanrez in 1925 zijn Nieuve Catechismus schreef. Op de landdag van het Verbond in Antwerpen, op 21 maart 1926, werd beslist voortaan de naam aan te nemen van Vlaams-Nationaal Jeugdverbond (v.n.j.). In een oproep van het Verbond in juli 1928, gericht tot al de jongeren, werd verklaard dat het v.n.j. buiten alle twisten over sociale aangelegenheden wilde blijven en ook boven alle partijen wenste te staanGa naar voetnoot(29). Enkele maanden later stond, in een brief aan Ons Vaderland (dat het stuk niet opnam), dat het Verbond zich nooit zou lenen ‘tot het voeren van propaganda, noch voor de frontpartij, noch voor k.v.v., noch voor de Vlaams-nationale partij Kapellen’Ga naar voetnoot(30). In feite was het Verbond maar een zeer losse federatie zonder werkelijk centraal gezag en vormden de plaatselijke afdelingen vrij vaak de knok- en propagandaploegen van de arrondissementele partijorganizaties. |
|