Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd3. De verkiezingen van 5 april 1925Het voornaamste kenmerk van deze verkiezingen is de grote sprong vooruit van de socialistische partij: van 672.445 stemmen in 1921 naar 820.116 en een aanwinst van 10 zetels, 78 tegenover 68, terwijl het aantal volksvertegenwoordigers slechts met één eenheid was gestegen (187 tegenover 186). Hun percentage van de stemmen bereikte 39,43, het hoogste cijfer dat zij ooit behaalden en sedertdien ook nooit meer bereikten. De katolieken verloren twee zetels (totaal 78), de liberalen 10 (totaal 23). In het Vlaamse land (met uitsluiting van Brussel) waren de verhoudingen 47 katolieken, 27 socialisten en 9 liberalen. De Vlaamse nationalisten verhoogden hun stemmen (Brussel inbegrepen) van 58.790 tot 80.407 en wonnen twee zetels. Zij hadden thans zes volksvertegenwoordigers in het geheel, waarvan twee in West-Vlaanderen, een in Oost-Vlaanderen, twee in Antwerpen en één Brabant. De | |
[pagina 102]
| |
diepe ontevredenheid in de katolieke Vlaamse rangen had zonder twijfel een ernstige stemmenverschuiving ten voordele van de nationalisten tot gevolg gehad, maar overrompelend kon die toch niet genoemd worden. Er ging van de nationalistische partijen - van één partij kan bezwaarlijk gesproken worden - geen voldoende aantrekkingskracht uit. De grote oorzaak hiervan lag voorzeker in de innerlijke twisten waarover wij in een volgend hoofdstuk uitvoerig zullen handelen. In West-Vlaanderen bleven in bepaalde arrondissementen de posities van de nationalisten zeer zwak. In Oostende-Veurne-Diksmuide behaalde de onvermoeibare propagandist Jer. Leuridan toch 4.751 stemmen tegenover 3.070 in het jaar 1921. Ook in Kortrijk en te Brugge stond men alles behalve sterk. Men had het uiterst moeilijk gehad om op te komen voor de Senaat, dit bij gebrek aan kandidaten! Een tegenslag voor de nationalisten was daarbij dat er geen akkoord kon bereikt worden met de kristelijke werklieden die afzonderlijk opkwamen in het arrondissement Kortrijk, Ieper en Roeselare. Vele stemmen gingen hier waarschijnlijk voor de nationalisten verloren. Alleen te Izegem stond de leider van de kristelijke werklieden op de nationalistische lijst. De vlag moest in West-Vlaanderen nog steeds hoog gehouden worden door ‘Meestere’ in het Ieperse: E. Butaye behaalde hier 8.359 stemmen, wat 29% van het kiezerkorps vertegenwoordigde en het vereiste kworum verzekerde om te apparenteren. Ook Van Severen was opnieuw gekozen met 5.357 stemmen tegen 5.730 in 1921. In Oost-Vlaanderen was er slechts één gekozene: de kristendemokraat Van Opdenbosch te Aalst. Het kartel met de kristendemokraten was hersteld. In Gent echter vond B. Maes een nieuwe partij tegenover zich: de Katolieke Christelijke Volkspartij voor Vlaanderen die rekende zowel op de katolieke Vlaamse nationalisten als op de kristelijke werklieden. Iedereen wist dat achter deze partij Prof. Daels en Dr. J. Goossenaerts stonden, al werden naar buiten Aug. De Wilde en Edm. Van der Meulen naar voren geschoven. Er kon geen elektoraal akkoord bereikt worden tussen B. Maes en de nieuwe partij. Het kartel van Aalst had vooraf zijn woord gegeven te apparenteren met Maes. Het resultaat was een katastrofe te Gent. Maes behaalde slechts 2.894 stemmen; de ‘partij Daels’ 4.450. Samen gaf dat wel 7.344 stemmen, d.i. een winst van 1.253 stemmen, maar dat was zuiver teoretisch en volkomen vals op praktisch-elektoraal gebied. Te Antwerpen was er een kartel gesloten tussen het Vlaamse Front en de Kristelijke Vlaamse Volkspartij met Leo Scheere. Herm. Vos had het in de | |
[pagina 103]
| |
partij gewonnen van H. Picard en was hoofd van de lijst. In Turnhout had Thomas De Backer de katolieke partij verlaten om een eigen partij op te richten. Hij apparenteerde met de Vlaamse nationalisten en nam ook plaats in de nationalistische banken in de Kamer. Hij zou, elektoraal, in de Kempen stand houden. In Brussel bleef Staf De Clercq vooruitgaan: 9.703 stemmen, in deze verfranste agglomeratie evenwel met het laagste percent (1,43 tegen 10,78 in Halle-Vilvoorde). In Limburg bleef het Vlaams nationalisme zonder grote vat op de kiezer: Hasselt gaf 2.173 stemmen (tegen 463 in 1921) en Tongeren 2.768 (tegen 1.576). Noteren wij, in het voorbijgaan, dat op de liberale lijst in Brussel Herm. Teirlinck de achtste plaats had ingenomen. Hij behaalde 3.325 voorkeurstemmen (de liberalen hadden in het arrondissement Brussel zeven gekozenen, doch de volgorde van de lijst werd gewijzigd door voorkeurstemmen). Bij de oorzaken van de betrekkelijke mislukking van de Vlaamse nationalisten dienen we waarschijnlijk ook rekening te houden met hun zeer zwakke parlementaire vertegenwoordiging en aktiviteit tijdens de legislatuur 1921-1925. De katolieken hebben er dankbaar gebruik van gemaakt om het gevaar, dat zij voelden komen, af te werenGa naar voetnoot(1a). Zij vonden voedsel genoeg voor een dergelijke campagne in het werkelijk overdreven absenteïsme van de gekozenen van het Vlaamse Front. Ph. Van Isacker nam het op zich de inventaris op te maken. Het werd het naamloos pamflet: Het parlementair werk der Frontpartij. Woorden en Daden, 23 blz. Het heeft de nationalisten voorzeker geen goed gedaan. De verkiezing van Herm. Vos was in dat opzicht een gunstig voorteken voor een degelijker werking in het parlement. |
|