Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd2. De parlementaire onmacht van het Vlaams BelgicismeIn de periode die gaat van de verkiezingen van 20 nov. 1921 tot aan de Bormsverkiezing van 9 dec. 1928, zijn vijf ministeries aan het bewind geweest. Het eerste was het katoliek-liberaal ministerie Theunis (16 dec. 1921-5 april 1925) dat aldus de hele legislatuur 1921-1925 aan de macht bleef. In de legislatuur 1925-1929 kwam, na het ééndaagse ministerie Van de Vyvere (13 mei 1925), de katoliek-socialistische bewindsploeg Poullet-Vandervelde (17 juni 1925-19 mei 1926) die op haar beurt opgevolgd werd door het drieledig ministerie onder leiding van Henri Jaspar (20 mei 1926-21 nov. 1927) om uiteindelijk afgelost te worden door een tweede ministerie Jaspar, ditmaal in een katoliek-liberale koalitie (22 nov. 1927 over de verkiezingen van 1929 heen tot 21 mei 1931). De socialisten stonden voortdurend in de oppositie, met uitzondering van het ministerie Poullet-Vandervelde en de eerste regering Jaspar. De liberalen stonden in de oppositie alleen onder het ministerie Poullet-Vandervelde. De katolieken waren de hele tijd door aan het bewind en, met uitzondering van het drieledig ministerie Jaspar, aangewezen op de steun van de Katolieke Vlaamse Kamergroep. Niettegenstaande deze schijnbare machtspositie werd in deze twee legislaturen door bewuste groep slechts weinig bereikt op het gebied van de ‘gelijkheid in rechte en in feite’. De balans van haar parlementair werk was beslist negatief. De legislatuur 1921-1925 is gekenmerkt door de aanneming van de zgn. Nolf-wet die aan de universiteit te Gent een verplicht tweetalig regime invoerde of, indien men het optimistischer wil formuleren, de gedeeltelijke vernederlandsing bracht van de universiteit. Daarnaast zijn er in het parlement geen grote Vlaamse vraagstukken behandeld, tenzij, maar dan meer achter de schermen, het probleem van de vernederlandsing van het leger. De regering Theunis, waarin men als vlaamsgezinden alleen L. Franck en Al. Van de Vyvere kan ontdekken, had geen eigen standpunt in zake Gent. In haar regeringsverklaring (21 dec. 1921) deelde ze, onder liberale druk, mee dat de Kamers zelf hier te beslissen hadden. Van Cauwelaert van zijn kant verklaarde dat de houding van de kato- | |
[pagina 93]
| |
lieke Vlamingen tegenover deze regering zou bepaald worden door de oplossing van het vraagstuk der vernederlandsing van Gent. De vraag kon gesteld worden: welke taktiek zouden de Vlaamse katolieken toepassen om hun doel te bereiken? Buiten het antwoord, ons gegeven door de verwikkelingen van de politiek zelf, beschikken wij hier over twee merkwaardige dokumenten om de geesteshouding in de Katolieke Vlaamse Kamergroep te begrijpen. Het eerste stuk is een brief van P. Poullet aan Dr. Van de Perre (dec. 1921)Ga naar voetnoot(1). Volgens hem waren het de parlementsleden en niet de propagandisten of de intellektuelen die de parlementaire taktiek dienden te bepalen. In parlementaire aangelegenheden mocht aldus geen positie gekozen worden, vóór de parlementariërs zelf dit hadden gedaan. De taktiek moest hier berusten op een do ut des, zonder de vraag en het aanbod vooraf te bepalen. De toestand was volgens hem nooit zo gunstig geweest als thans: de regering kan ons niet missen. Wij verwachten van het ministerie dat de Vlaamse zaak zal opgelost worden in deze en de volgende legislatuurGa naar voetnoot(2): wij kunnen druk uitoefenen door de vrees voor een samenspannen van de Vlamingen met de socialisten. Zo zag Poullet de toestand bij het begin van de legislatuur 1921-1925. Het tweede stuk dateert van het einde bijna van de tweede legislatuur 1925-1929. Het is het verslag voorgedragen door volksvertegenwoordiger Van Caenegem op het kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond op 4 aug. 1928. Naast een principiële bevestiging van het Belgisch-nationaal standpunt van de Katolieke Vlaamse Kamergroep, werd het beginsel vooropgesteld dat, zolang de parlementaire noodzakelijkheid partij-kombinaties zou nodig maken, men de medewerking van de meest biedende zou aanvaarden. Daarbij werd dan zeer sterk de klemtoon gelegd op het feit dat men niet alleen vlaamsgezind was, maar ook katoliek. Het zou voor een katoliek een onverantwoordelijke daad zijn in te gaan tegen de wens in van het bisschoppelijk gezag om alles te vermijden wat de katolieke eendracht kon ondermijnen: naast de Vlaamse belangen zijn er tal van specifiek katolieke belangen waarvoor de hulp van al de katolieken van het land nodig isGa naar voetnoot(3). Deze | |
[pagina 94]
| |
twee standpunten schijnen ons kenschetsend toe voor de politiek gevolgd door de Katolieke Vlaamse Kamergroep en voor het weinige dat ermede bereikt werd. Laten wij er nog aan toe voegen dat de opvatting van Poullet - een neofiet in de Beweging - over de rol van de intellektuelen in de partij wel schijnt ingegeven door een volslagen onwetendheid over de betekenis van de katolieke Vlaamse oud-studentenbonden in de vooroorlogse geschiedenis van de partij in Vlaanderen. De inzet van de Vlaamse strijd, in de legislatuur 1921-1925, liet geen twijfel over: het was het vraagstuk van de vernederlandsing der Universiteit in GentGa naar voetnoot(4). Bij het begin van de zittijd 1921-1922 werd door Frans Van Cauwelaert een wetsvoorstel ingediend strekkende tot de trapsgewijze vernederlandsing van de Gentse universiteit, vanaf het akademiejaar 1922-1923. Ook de oprichting van een mijnschool, een hogere land- en tuinbouwschool alsmede van een veeartsenijschool werd bepaald. Ruime tegemoetkomingen werden gedaan aan de franstalige hoogleraren en docenten: zij zouden verder aanblijven en doceren terwijl de studenten op het eksamen de vrije keus zouden hebben tussen de franstalige en de nederlandstalige professoren. Dit wetsontwerp werd pas op 19 okt. 1922 in de Kamer behandeld. Er was intussen heel wat gebeurd. De temperatuur in de diskussies pro en contra begon te stijgen. Hoe teergevoelig de openbare mening in Vlaanderen was, werd bewezen door het incident Van de Perre. Deze, voorzitter van de hogeschoolkommissie had, in een persgesprek, de mogelijkheid laten doorschemeren van de oprichting der Vlaamse hogeschool te Antwerpen. Vanwege Dr. Van de Perre was het een taktische zet geweest, maar de reaktie in Vlaanderen was zo scherp dat hijzelf het wenselijk oordeelde zijn ontslag te geven als voorzitter van de Hogeschoolkommissie waar hij dan opgevolgd werd door Prof. Daels. Zelfs de Katolieke Vlaamse Kamergroep, bij alle solidariteit met Van de Perre en hulde brengend aan zijn goede bedoelingen, wenste de schijn niet op zich te nemen zijn taktiek goed te keurenGa naar voetnoot(5). Het parool werd door de studenten (motie | |
[pagina 95]
| |
a.v.h.v., 21 mei 1922) doorgegeven en door Vlaanderen aanvaard: Gent of niets! In de bijzondere Kamerkommissie kwam een lichte meerderheid tot stand over een tekst die het essentiële van het voorstel Van Cauwelaert behield. De verslaggever, P. Poullet, legde zijn rapport neer op 23 mei. Het debat in de Kamer begon op 19 okt. 1922. De Katolieke Vlaamse Kamergroep had er de voorkeur aan gegeven het vraagstuk pas na het parlementair reces op de dagorde te brengen om een brede diskussie mogelijk te maken. De stemming in de groep tegenover de regering was intussen niet al te best. Aanleiding hiertoe gaf het legerprobleem. In de vergadering van de groep, op 28 maart, had Van Cauwelaert een diskussie over dit onderwerp besloten met de verklaring, dat er geen wet zou goedgekeurd worden die militaire lasten oplegde, vóór dat de Vlamingen voldoening hadden bekomen. Bij een nieuwe bespreking, op 14 juni, viel vooral H. Marck heftig uit tegen de bestaande toestanden in het leger en gaf als zijn mening te kennen dat men minister Devèze niet langer kon steunen. Helleputte, Poullet en Van de Vyvere wierpen hun gezag in de weegschaal om elke houding te bestrijden, die een ministeriële krisis kon tot gevolg hebben. Van Cauwelaert deed opmerken, dat de Vlaamse groep herhaaldelijk de regering gesteund had in belangrijke vraagstukken, maar niets in ruil had gekregen. De bespreking werd verdaagd tot de volgende week (21 juni). Marck volhardde in zijn verzet, Van Cauwelaert was blijkbaar bewerkt geworden en bleef zeer passief. Het standpunt Helleputte-Poullet-Van de Vyvere had gezegevierdGa naar voetnoot(6). De stemming in de Katolieke Vlaamse Kamergroep kan aldus niet als onvoorwaardelijk gunstig voor de regering worden beschouwd. Het land werd intussen een prooi van heftige politieke diskussies en betogingen over het vraagstuk van de Vlaamse universiteit. In de pers stond het probleem Gent op de voorgrond en van alle kanten regende het moties. Wij vinden hieronder reeds op 8 nov. een van het a.v.h.v. en van het a.k.v.s. om een stelselmatige boycot aan te kondigen van een verminkte Vlaamse universiteit. De franskiljons in Vlaanderen lieten zich niet onbetuigd. Zij slaagden erin te Gent, op 19 nov., een betoging op touw te zetten, wat dan toch een bewijs was van hun macht, zowel op het platteland als in de steden. De flaminganten manifesteerden tegen, met moeite in toom gehouden door een sterke rijkswacht. Hoe het alles verliep kunnen we gissen uit de scheldwoorden van La | |
[pagina 96]
| |
Flandre Libérale die de tegenmanifestanten uitmaakte voor ‘lamas cracheurs’ en uit de benaming voor de betoging in de Vlaamse kringen waar hij berucht bleef als ‘de paardevijgenstoet’, waarbij het nodige materiaal om de manifestanten te bekogelen geleverd was door de bereden gendarmerie. In de loop van de dag werden ook verschillende Belgische vlaggen door de tegenmanifestanten van de gevels der franskiljonse sympatisanten neergehaald en aan flarden gescheurd. Toen in de Kamer, na de algemene bespreking, de behandeling van de artikels werd aangevat, was de toestand zo verward dat het hele ontwerp weer naar de speciale kommissie verwezen werd (6 dec. 1922). De verslaggever Poullet ging hiermee akkoord omdat hij hoopte een resultaat te bereiken, indien de Vlamingen toegaven op enkele punten van ondergeschikt belang Op 12 dec. reeds was hij klaar met zijn rapport. Er waren aan de oppositie ernstige toegevingen gedaan, wat Carton de Wiart niet belette, in de loop van het debat, dat op 14 dec. werd hervat, uit te roepen dat de afschaffing van de franstalige universiteit te Gent ‘un crime contre l'esprit’ was (zitting van 21 dec. 1922). De bespreking en de stemmingen waren zeer verward maar leidden uiteindelijk toch tot een tekst die voor de meeste Vlamingen aanvaardbaar scheen. Dit bleek uit stappen die Prof. Daels, vergezeld van vier andere heren, deed bij de vier nationalistische volksvertegenwoordigers. Het was duidelijk geworden in de loop van de besprekingen dat, indien er een meerderheid te halen viel, deze zeer klein zou zijn en het op enkele stemmen zou aankomen. Daels kwam naar Brussel om aan de afgevaardigden van het Vlaamse Front te vragen niet tegen te stemmen doch zich te onthouden, aangezien de delegatie wel begreep dat zij ook niet voor konden stemmen. Bij de stemming over het geheel in tweede lezing (definitieve tekst) op 22 dec. 1922, werd deze tekst aangenomen met 89 stemmen voor, 85 tegen bij 7 onthoudingen. Van de vier Vlaamse nationalisten hadden er zich drie onthouden, terwijl Van Severen kordaat tegen stemdeGa naar voetnoot(7). Men was juist met de hakken over de sloot: vier stemmen meerderheid! Vlaanderen had het opgenomen tegen Brussel en Wallonië. Van de 88 Vlaamse volksvertegenwoordigers hadden er 80 de wet goedgekeurd. De franskiljons en de Walen gaven de strijd niet op. Al hun hoop berustte op de Senaat en er werd gezorgd voor een grootscheepse campagne tegen het ontwerp aangenomen door de Kamer. Op | |
[pagina 97]
| |
28 jan. 1923 had te Brussel een ‘monsterbetoging’ plaats. Een poging van de flaminganten om de stoet te doorbreken mislukte. De bespreking in de Senaat begon op 6 maart. Reeds veertien dagen later, op 20 maart, werd art. i van de tekst der Kamer, dat het principe poneerde van de vervlaamsing, verworpen met 76 stemmen tegen 58 bij zes onthoudingen. De kwestie was hiermede niet van de baan. De tekst werd teruggestuurd naar een speciale kommissie belast met de opstelling van een aanvaardbare nieuwe tekst. De ontevredenheid in Vlaanderen was groot. Zelfs de zeer gematigde Poullet scheen zijn geduld en zijn gewone bezadigdheid verloren te hebben. Hij schreef in de Revue catholique des idées et des faits (6 april) een artikel dat heel wat stof deed opwaaien en Poullet bij de franstaligen definitief klasseerde in de kategorie van de ‘neo-aktivisten’. Hij had in zijn artikel verklaard dat de Vlamingen niet meer zouden toegeven en voegde er aan toe: ‘l'heure est venue pour les Flamands, d'en découdre avec les Wallons’. Kende Poullet de juiste betekenis niet van de uitdrukking ‘en découdre’? Deze betekent in het Frans ‘en venir aux mains’. De Standaard, die de vertaling van het artikel had gebracht (7 april), omschreef het als ‘onze zaken met de Walen in het reine te brengen’. Dit zal wel meer beantwoord hebben aan de bedoeling van Poullet, maar het neemt niet weg dat er stond ‘en découdre’ en dat hij ook aan het slot van het artikel geschreven had: ‘Les Flamands ne sont pas des Sénégalais que l'on colonise de Liège ou de Paris’Ga naar voetnoot(8). De bespreking van de vernederlandsing van Gent, in de Senaat hervat op 7 juni, op grond van een voorstel tot vernederlandsing dat in de praktijk de universiteit voor de helft zou Frans gehouden hebben, liep na enkele dagen vast. Op 14 juni werd de nieuwe tekst, twee dagen tevoren in eerste lezing aangenomen, in tweede lezing verworpen. Men zat klem. Eerste minister Theunis bood de Koning het ontslag aan van het ministerie. In schijn was hij gevallen op het vraagstuk van de universiteit te Gent, in werkelijkheid waren de moeilijkheden met de nieuwe legerwet en de duur van de dienstplicht, gevolgen van de Ruhrbezetting (jan. 1923), de oorzaak van zijn ontslag. Toen Theunis een kompromis gevonden had, zowel voor Gent als voor de militaire vraagstukken, trok hij zijn ontslag in en verscheen voor de Kamer (3 juli) met een nieuwe regeringsverklaring. Hij kondigde, inzake Gent, het indienen aan van een wetsontwerp op basis van tweetaligheid. Reeds op 4 juli bracht minister Nolf zijn transaktievoorstel voor | |
[pagina 98]
| |
de Senaat. In principe werd de universiteit Nederlands, met een derde Franse kursussen; de fransgezinden konden deze proportie omkeren en het Nederlands tot een derde terugbrengen. In de Katolieke Vlaamse Kamergroep (4 juli) verdedigden Poullet en Van de Vyvere met klem de nieuwe formule. Er was - volgens hen - een ernstige stap vooruit gezet en men kon nu verder gaan. Een volledige Franse universiteit bestond er niet meer. De voorzitter, Frans Van Cauwelaert, stelde vast dat de groep akkoord ging om het vertrouwen in de regering aan te nemenGa naar voetnoot(9). Het debat over de zgn. Nolf-wet had een kleurloos verloop. Reeds op 18 juli werd het wetsontwerp goedgekeurd in de Senaat, met 74 stemmen voor en 55 tegen bij 7 onthoudingen. In de Katolieke Vlaamse Kamergroep had de volgende dag een ernstig incident plaats, niet naar aanleiding van de Nolf-wet, maar van het taalvraagstuk in het leger. Theunis had hier een kompromis gesloten over de verlenging van de dienstplicht met twee maanden in plaats van de vier gevraagde. Een nieuwe taalregeling in het leger was hierbij niet voorgeschreven. Op 19 juli kwam het probleem ter tafel in de Katolieke Vlaamse Kamergroep. De voorzitter stelde de vraag of men de nieuwe wet zou goedkeuren zonder waarborgen in taalopzicht, aangezien men besloten had de taalkwestie te verdagen tot oktober. Eerste minister Theunis had reeds aangekondigd dat hij geen Vlaamse kompagnieën kon aanvaarden en hierover de vertrouwenskwestie zou stellen. Van Cauwelaert was persoonlijk de mening toegedaan dat een amendement moest ingediend worden om Vlaamse kompagnieën te eisen. Helleputte verzette zich dadelijk tegen dit voorstel. Er mocht volgens hem geen ministeriële krisis veroorzaakt worden. Wij zouden zelfs in dat geval - betoogde hij - Gent kunnen verliezen. Wij hebben Vlaamse pelotons en dat is reeds iets. Van Cauwelaert aanvaardde deze argumentatie niet. Hij wees erop dat de Vlaamse Beweging in een nieuwe faze getreden was: er zou ditmaal een geest van verbittering komen. H. Marck viel Van Cauwelaert bij, alleen nog maar heftiger. Hij voorspelde dat er door de vooraanstaande flaminganten in het land een echte oorlog zou gevoerd worden tegen de groep, indien deze kapituleerde. Er zou zich een nieuw feit voordoen dat een echte ramp zou zijn. Al de intellektuelen verlaten ons. Wij hebben ons verbonden op Vlaamse en Waalse eenheden en dienen ons woord te houden. Bij de stemming die hierop volgde werd het voorstel Van Cauwelaert verworpen | |
[pagina 99]
| |
met 17 tegen 10 stemmen. Hierop verklaarde Van Cauwelaert om ontslag als voorzitter te verzoeken, al zou hij lid blijven van de groepGa naar voetnoot(10). Twee dagen later had het jaarlijks kongres plaats van de Katolieke Vlaamse Landsbond. Hier ging het om de Nolf-wet. Prof. Daels voerde er het woord om te waarschuwen voor de politiek van Van Cauwelaert, Poullet en Carnoy (deze was rapporteur geweest voor de Nolf-wet) en het grote gevaar dat erin besloten lag voor de toekomst van de Beweging: hij vroeg dringend aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers het voorstel, aangenomen door de Senaat, te verwerpen. Een grote ovatie viel hem ten deelGa naar voetnoot(11). Poullet en Van Cauwelaert verdedigden de politiek van de Katolieke Vlaamse Kamergroep. Poullet wees erop dat de Kamer er nog was om de tekst van de Senaat te verbeteren en dat er daarenboven nog andere belangen bestonden waarmee men, als katoliek, moest rekening houden. Hij verwees hierbij naar het oplevend anti-klerikalisme. Van Cauwelaert begon met te wijzen op de zedelijke overwinning die men bij de aanvang in de Kamer behaald had door vooraanstaande Walen te bekeren tot het Vlaamse standpunt. Na de stemming in de Kamer kwam er echter een franskiljonse reaktie in het land, terwijl er van de zijde van het Vlaamse volk te weinig steun opdaagde voor de vlaamsgezinde senatoren en volksvertegenwoordigers. Men had daarbij de grote fout begaan vooraf aan te kondigen dat er geen andere regeringskombinatie mogelijk was als de huidige. Men moest verder rekening houden met het feit dat de internationale toestand niet toeliet een regeringskrisis uit te lokken. Daarbij kwam uiteindelijk, ook bij de Vlamingen, de overtuiging dat de frank niet zou vallen, zolang Theunis aan het bewind wasGa naar voetnoot(12). Deze toespraak van Van Cauwelaert doet wel verrassend aan, indien men bedenkt welke houding hijzelf aangenomen had in de Katolieke Vlaamse Kamergroep met betrekking tot het legervraagstuk. De Standaard bracht (21 juli) over zijn ontslag een artikel waarin het voorgesteld werd alsof de Katolieke Vlaamse Kamergroep ontbonden was. Ten gevolge hiervan nam Van de Vyvere het initiatief om de groep samen te roepen (24 juli). Van Cauwelaert verklaarde dat de groep moest blijven bestaan maar dat hij zijn verzoek tot ontslag als voorzitter niet wilde intrekken. | |
[pagina 100]
| |
Hij wees op de lastige taak die de groep op zich zou dienen te nemen: de houding die ze moest aannemen was regelrecht in strijd met de wensen van alle vlaamsgezinden en men zal in Vlaanderen heel het vertoon van het kongres te Brugge beschouwen als een komedie. Hierop stelde Fr. Brusselmans zeer duidelijk de vraag of iedereen het eens was over de formule Nolf. Helleputte deed opmerken dat de verwerping ervan gelijk stond met een sprong in het onbekendeGa naar voetnoot(13). Onder deze omstandigheden was het geen verrassing toen, na een kleurloos debat, op 27 juli 1923 het ontwerp Nolf in de Kamer werd aangenomen met 87 stemmen tegen 75 bij 8 onthoudingen (Wet van 31 juli - Staatsblad van 14 okt. 1923). Nu brak echter in Vlaanderen van alle kanten, bij de jonge generatie en bij de meer radikaalgezinden, verzet los tegen ‘de Nolf-barak’. Het aktiekomitee, dat reeds meer als een jaar bestond, riep de boycot uit, dadelijk bijgevallen door het a.k.v.s. en het a.v.h.v.Ga naar voetnoot(14). Deze was, het eerste jaar, een volledig succes. Maur. Basse, een tegenstander ervan, die alle statistieken in het licht van zijn eigen overtuiging ontleedde, komt tot de slotsom dat er voor het eerste akademiejaar slechts 61 studenten in de verschillende Vlaamse afdelingen waren ingeschreven. Van franskiljonse zijde gaven ze het echter niet op: de machthebbers in de universiteit maakten van de vernederlandsing een karikatuur en er werd de Ecole des Hautes Etudes opgericht om in het Frans alle leergangen te doceren die aan de universiteit verplicht in het Nederlands waren. Op 16 okt. 1923 had de opening plaats van het nieuwe akademiejaar aan de Universiteit. Ze gebeurde bij kaarslicht. ‘Toevallig’ was op dat ogenblik de elektrische stroom onderbroken in dat gedeelte van de stad. Op 25 nov. opende de Ecole des Hautes Etudes haar deuren. Intussen was te Antwerpen de Ecole coloniale supérieure (k.b. 11 jan. 1920) een Université coloniale geworden (k.b. 21 nov. 1923: het statuut werd later nog gewijzigd bij het k.b. van 4 dec. 1926). De verbittering in Vlaanderen was zeer groot. Dr. Van de Perre schreef een aanklacht in De Standaard die hier letterlijk dient aangehaald: ‘Wordt de Vlaamse Kamergroep van laksheid beschuldigd, | |
[pagina 101]
| |
maar dan ligt de schuld bij de groep zelf. Telkens er een verklaring van uitging, was het de kranige taal: de laatste toegeving is gedaan. En 's anderendaags volgde op die verklaring een andere toegeving. Vandaar dat de katolieke Vlamingen buiten het parlement de Vlaamse groep niet steunden, omdat zij geen toegevingen steunen wilden. Trouwens de Vlaamse Kamergroep zocht dien steun niet: zij ging haar gang tegen heel Vlaanderen in. De leidende Vlaamse Kamergroep keek niet eens naar haar volgelingen om. Die hebben maar te volgen, te gehoorzamen, blindelings. Wij zijn de leiders, gij zijt de kudde’. Van Cauwelaert schreef een repliek om de politiek van de Katolieke Vlaamse Kamergroep te verdedigen, zonder er in te slagen zijn radikaler wordend publiek te overtuigenGa naar voetnoot(15). Intussen liep de tweede regering Theunis op haar laatste benen. Toen op 27 febr. 1924 een Frans-Belgisch handelsakkoord, aan de goedkeuring waarvan de eerste minister het bestaan van zijn regering had verbonden, verworpen werd, nam Theunis ontslag. De ontevredenheid over de Ruhr-politiek en, bij de katolieke Vlamingen, de ontevredenheid over de Nolf-wet waren er ook niet vreemd aan. Theunis kwam terug met een gewijzigde ploeg waarin alleen Poullet (binnenlandse zaken) als vlaamsgezinde kon beschouwd worden. Al. Van de Vyvere ruimde de plaats voor R. Moyersoen. Deze nieuwe regering zou nog geen jaar meer aanblijven. Op 5 april 1925 hadden nieuwe verkiezingen plaats. |
|