Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
5. De verkiezingen van 20 november 1921Ze werden een verrassing. In de Kamer behaalden de katolieken 80 zetels (winst 7), de socialisten 68 (verlies 2) en de liberalen, die nochtans hun uur hadden uitgekozen, 33 (verlies 1)Ga naar voetnoot(82). Voor het Vlaamse land was de uitslag: katolieken 47 (winst 2), socialisten 24 (status quo), voor de liberalen 14 (verlies 1). Het Vlaamse Front kwam schijnbaar zwaar gehavend uit de strijd: vier volksvertegenwoordigers, waarvan geen enkele in Oost-Vlaanderen en in Limburg. De nederlaag was echter meer schijn als werkelijkheid. Het verlies van drie zetels in Oost-Vlaanderen (twee Vlaamse Front en een Daensist) was het gevolg van de mislukking van het kartel. De nationalisten behaalden in Gent 6.091 stemmen (1919: 9.436), in Aalst 1.314 (in 1919 behaalde het kartel 11.559 stemmen, de Daensisten thans 7.226)Ga naar voetnoot(83), in St. Niklaas 2.044 (in 1919: 4.463), in Dendermonde 599 (in 1919: 765) en in Oudenaarde-Ronse 905 (in 1919: 1.437). Er waren voldoende stemmen voor één zetel, maar het moest er een zijn door apparentering en men kon hiervoor niet in aanmerking komen omdat Gent het kworum niet bereikte. We kunnen, voor deze provincie, bezwaarlijk uitrekenen hoeveel verlies er in werkelijkheid was, aangezien men in 1919 nergens als Vlaamse Front alleen was opgekomen. In West-Vlaanderen waren daarentegen twee volksvertegenwoordigers. In het arr. Ieper behaalde E. Butaye 22,68% van de stemmen en meteen het ‘kworum’, zodat, door het spel van de apparentering, ook Van Severen gekozen werd in Roeselare-Tielt waar het Vlaamse Front in 1919 niet opgekomen was. In de arrondissementen Oostende en Brugge noteerde men nochtans achteruitgang. In Brabant voerde Staf De Clercq zijn aantal stemmen op van 6.390 tot 8.655, een aangroei die zowel uit de Brusselse agglomeratie kwam als van het platteland. In Limburg behaalde het Vlaamse Front voor heel de provincie slechts 2.039 stemmen (niet opgekomen in 1919). In het arr. Antwerpen was er een merkelijke vooruitgang van 7.836 naar 9.047 stemmen. Mechelen steeg van 2.346 naar 3.443, maar Turnhout viel van 3.013 terug op 2.748 (de nationalistisch gezinde Thomas De Backer stond er op de vierde plaats van de katolieke lijst, maar werd niet gekozen). | |
[pagina 60]
| |
Indien wij bij de berekening van deze uitslagen van het Vlaamse Front langer zijn blijven stilstaan is het om erop te wijzen dat, bij uitschakeling van de propagandistische cijfers over de uitslagen van 1919, men twee feiten moet vaststellen: ten eerste, dat de Vlaamse nationalisten in alle arrondissementen waren opgekomen als zelfstandige groep; ten tweede, dat hun stemmenaantal gestegen was van 45.863 tot 58.790. Onder deze omstandigheden waren er niet meer redenen om thans de partij te ontbinden als na de verkiezingen van 1919. Toch was het een nederlaag en het zoeken naar de oorzaken ervan zou een pijnlijk experiment worden voor het Vlaamse Front, dat over een uiterst zwakke parlementaire vertegenwoordiging beschikte tijdens de legislatuur 1921-1925. Voor het overige brachten deze verkiezingen met de overwinning van de katolieken en een schijnbaar gebroken opgang van de socialisten, een stabilizatie die aan de basis bleef liggen van het politieke leven in België, in de eerstvolgende jaren althans en tot bij de verkiezingen van 1936. |
|