Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd9. De eerste aanloop van de beweging voor amnestieEen eigen plaats in de Vlaamse agitatie werd weldra ingenomen door een steeds sterker aanzwellende amnestiecampagne voor de veroordeelde aktivistenGa naar voetnoot(107). Ze dient gezien als een van de symptomen van een nieuwe Vlaamse strijdvaardigheid en van de groeiende macht van de Vlaamse gedachte. Tussen het proces van Robert De Waele (23 jan. 1919) en dat van Pater Stracke (22 mei 1922) ligt een tijdspanne die van grote betekenis was voor de houding van menig flamingant tegenover de aktivisten. Verschillende omstandigheden hebben hiertoe bijgedragen. Zonder twijfel in grote mate de manier waarop de processen tegen de aktivisten werden gevoerd en de wijze waarop enkele vooraanstaanden onder hen zich daarbij hebben verdedigd. Meer als één onder hen trad op als openbare aanklager tegen de wantoestanden in de staat, tegen de politiek van de Belgische regeringen die zij verantwoordelijk stelden voor hun eigen aktivistisch verweer. Terwijl de dagbladen een te kort verslag of een eenzijdige voorstelling van de processen zouden kunnen geven hebben, zorgden de veroordeelden of hun vrienden dadelijk voor een uitgave van het proces of van de zelfverdediging van de veroordeelden. Er was de fiere zelfverdediging van Roza De Guchtenaere. Zij verklaarde vooraf dat zij niet in beroep zou gaan tegen het vonnis van de krijgsraad en noemde haar rechters ‘onwettig, kwaadwillig en onkundig’. Verder krijgen wij het opzienbarend proces Borms, dat een aanklacht werd tegen het onrecht door de Belgische staat Vlaanderen aangedaan en waar de voorzitter vergeefse | |
[pagina 245]
| |
pogingen deed om vooraanstaande getuigen zoals Pater Callewaert, aalmoezenier Jan Bernaerts en Cyr. Verschaeve te bewegen zich tegen Borms uit te spreken. In de loop van dit proces deed Verschaeve zijn bekende uitspraak over het verraad dat hij omschreef als het verkopen van een hogere liefde voor lagere doeleinden, een definitie die met geen mogelijkheden toe te passen viel op de beklaagde. Dosfel, die voorzeker de politiek van Borms niet goedkeurde, schreef over dit proces dat Borms schoner uit het geding kwam dan hij erin gingGa naar voetnoot(108). Er was het proces van Dosfel zelf, door heel het katolieke Vlaanderen met spanning gevolgd, met een indrukwekkend defilé van getuigen die hun grote achting en waardering voor de beklaagde kwamen uitspreken. Er was op dat proces het opzienbarende getuigenis van generaal Drubbel - later gelogenstraft door de getuige als een verkeerde interpretatie van zijn woorden door de verslaggevers - maar dat door de korrespondent van Ons Vaderland werd weergegeven als een opzettelijk in het vuur sturen, bij het laatste offensief, van de regimenten die door het opstandig flamingantisme het meest waren aangetast, zodat de oneer werd uitgewist in het bloedGa naar voetnoot(109). Er was het proces van de jonge Anna Mortelmans die een scherpe aanklacht voordroeg tegen de aktivistenvervolging. Er was, nog in mei 1922, het proces tegen Pater Stracke dat ook weer diep het katolieke Vlaanderen beroerdeGa naar voetnoot(110). Naast de processen troffen de menselijke tragedies de verbeelding. Jan Hainaut pleegde, na de dood van zijn vrouw, zelfmoord in de gevangenis (1 febr. 1920); de alom geachte Marten Rudelsheim stierf in de gevangenis (10 sept. 1920). Zijn begrafenis groeide uit tot een manifestatie van eerherstel. Er was, voor al de jongeren, de lijdensweg van de jeugdige dichter Wies Moens, waarvan de Celbrieven een zeer diepe indruk nalieten. Het aktivisme heeft zich niet in stilte laten kapot maken. Het kreeg zijn gelegenheid tot verweer omdat de eerste wereldoorlog | |
[pagina 246]
| |
machtsimperialismen tegenover elkaar stelde en geen konflikt was van tegengestelde wereldopvattingen, al hebben de geallieerden wel beproefd ook in deze richting hun propaganda kracht bij te zetten. Het kreeg de gelegenheid zich te verdedigen aangezien, na de oorlog, zowel de passieven als de aanhangers van de frontbeweging die het extremistisch aktivisme veroordeelden, diep ontgoocheld werden door de wijze waarop de belofte van gelijkheid in rechte en in feite door de nieuwe machthebbers werd opgevat. Zegde Van Cauwelaert niet, op het kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond in 1928, toen hij er aangevallen werd door Prof. Daels en zijn aanhangers: ‘de beloften, welke aan de Vlamingen werden gedaan, werden ook niet gehouden tegenover mij’Ga naar voetnoot(111)? Het aktivisme stond, anderzijds, tijdens de oorlog niet alleen met zijn kerngedachte van de Vlaamse zelfstandigheid. Dat was ook de opvatting geweest van de leiders van de frontbeweging die na 1918 deze idee hebben verder gedragen en hierdoor - langzamerhand, zoals wij ertoe de gelegenheid zullen krijgen verder uiteen te zetten - gedreven werden naar een toenadering tot de aktivisten. Het aktivisme vond uiteindelijk, ofschoon misschien in de eerste plaats, zijn gelegenheid tot verweer in de schromelijke onrechtvaardigheden van een repressie die maar al te vaak de schijn kreeg van een anti-Vlaamse reaktie en dit feitelijk in grote mate ook was. Het baart geen verwondering dat, onder deze omstandigheden, zeer vroeg en hoe langer hoe luider, reeds in de eerste jaren na de oorlog een beweging voor amnestie kon ontstaan. In zijn Troonrede (22 nov. 1919) had de Koning verklaard dat amnestie niet denkbaar was ‘voor de drijverijen van hen, die op het pijnlijk uur dat de toekomst van het land in gevaar was, tot doel hadden het helemaal ten val te brengen’. In haar antwoord, verklaarde de Kamer zich akkoord met deze opvatting, uit naam van 's lands eer en van de publieke moraliteit. Het Vlaamse land zou deze weigering niet aanvaarden. Het zou nog wel een tijdje duren voor de kreet ‘amnestie’ weerklonk bij iedere Vlaamse betoging, maar er was toch reeds vanaf de eerste dagen protest tegen de manier van optreden bij de aktivistenvervolging. Reeds in de eerste dagen dat het verscheen, protesteerde het nieuwe katolieke dagblad De Standaard, orgaan van het tweespan Van Cauwelaert-Van de Perre, niet tegen de vervolging van de aktivisten, maar tegen de wijze waarop de repressie werd gevoerd. Men diende - | |
[pagina 247]
| |
pleitte het blad - voorzichtig te zijn om geen personen lastig te vallen die onschuldig waren en er moest ook gelijk recht bestaan, zonder onderscheid van taal of ras. Voor de rijksambtenaren en -bedienden vroeg het blad de samenstelling van ereraden waarin ten minste één persoon zou zetelen die op de hoogte was van de Vlaamse BewegingGa naar voetnoot(112). Te Brussel, waar een Vlaamse Studiekring bestond onder voorzitterschap van Aug. Vermeylen richtte deze kring een vertoogschrift tot de eerste minister om te waarschuwen tegen het onrecht dat vlaamsgezinde personen, vooral ambtenaren, aangedaan werd onder voorwendsel van aktivisme. Als gevolg van het optreden van deze studiekring kwam in februari 1919 een verweerkomitee tot stand om de verdediging van deze personen op zich te nemen. Op een meeting in Antwerpen verklaarde K. Huysmans dat, als men de aktivisten achter slot en grendel zette, dit dan ook diende te gebeuren met anderenGa naar voetnoot(113). Dit waren geen verdedigingen van het aktivisme, maar toch aanklachten tegen het systeem van repressie die zouden leiden tot de veroordeling van dit laatste. Filip De Pillecyn ging reeds een stap verder. In december 1918 ondertekende hij, namens het a.k.v.s., een oproep tot de jongstudenten om de oude gildevaandels weer boven te halen en zich eendrachtig te scharen om het a.k.v.s. Hij verklaarde niet de stroming te willen verdedigen die het lot van Vlaanderen wilde koppelen aan de macht van Duitsland, maar reikte toch de hand ‘aan de studenten die gedurende de oorlog hadden geijverd naar de lijnen van ons programma’Ga naar voetnoot(114). Ons Vaderland, het orgaan van de frontsoldaten, protesteerde in januari 1919 tegen het voornemen om de exgandavenses uit te sluiten van verdere studies aan de rijksuniversiteiten. Hartversterkend was voor vele aktivisten de brochure van Const. Eeckels Gerechtigheid! Gerechtigheid! (2de druk, Brussel, 32 blz.). De tekst ervan is gedateerd 11 febr. 1919, maar de brochure is blijkbaar nog een tijdje blijven liggen voor ze werd uitgegeven. Het is geen pleidooi voor amnestie, maar wel een eis tot onderscheid bij de beoordeling van de aktivisten en een werkelijke verdediging en verheerlijking van Dosfel. Merkwaardig zijn de bladzijden waarin hij de psychologie beschrijft van een deel van de aktivisten. De toorn van de vlaamsgezinden - aldus zijn betoog - werd ontstoken door het verbreken van de gods- | |
[pagina 248]
| |
vrede door de fransgezinde Belgische pers. Zij zagen geen uitkomst. Zij zagen onze regering zichtbaar afhankelijk worden van de Verbondenen, vooral van Frankrijk. Zij zagen hun hardnekkigste bevechters als hoogste ambtenaren bij de ministeries. Zij zagen dat de regering zich uitbreidde met beslist vijandige personen. Gramschap zonder uitzicht groeit licht tot wanhoop. Sommigen geloofden, dat nu het uur geslagen was. Hun streven was niet tegen de regering gericht, hun doel was niet het land te verkavelen, maar de regering bij haar terugkeer in een onverdeeld land voor voldongen feiten te stellen. Zij geloofden dat Duitsland, volgens iedereen militair niet te verslaan, in eigen belang dit verworvene zou doen bekrachtigen. Zij zijn zelfs later tot het uiterste gebleven, om het veld niet vrij te laten voor de extremisten. Naast de reeds vermelde manier waarop enkele aktivisten zich verdedigden op hun proces, werden reeds van hun kant aanklachten geschreven tegen de onrechtvaardigheden in de vervolging tegen hen op touw gezet. Zo krijgen wij, in april 1919, onder schuilnaam Démophile, de publikatie van een reeks open brieven aan de Koning: Lettres d'un patriote à sa Majesté le roi Albert (Brussel, gedat. april 1919, 52 blz.). Het was daarenboven een pleidooi voor de unionisten in het aktivisme, waarbij gewezen werd op het verschil in hun eigen houding en die van de Polen en de Tsjechen die heel wat radikaler geweest waren in hun politiek. Op het buitengewoon kongres van de socialistische leraren en onderwijzers van 20-21 april 1919 werden wel in principe de tuchtmaatregelen tegen de leden van het onderwijzend personeel aanvaard, maar werd tevens toch geprotesteerd tegen het willekeurig optreden van de besturen. De veroordeling van Roza De Guchtenaere was voor Boudewijn Maes (tijdens de oorlog uitgesproken anti-aktivistisch en die ook moeilijkheden had met de Duitsers), de gelegenheid om een geestdriftig artikel te schrijven in Ons Vaderland, over deze vrouw, ‘een edel Vlaams figuur’. Op het kongres van de Belgische socialisten (april 1919) werd door Jacquemotte, de aanvoerder van de linkse vleugel, een motie voorgedragen voor amnestie voor alle politieke gevangenen, burgers en soldaten. J. Destrée steunde deze motie, doch onder voorbehoud dat de ‘verraders’ zouden uitgesloten blijven. Met deze restriktie werd ze aangenomenGa naar voetnoot(115). Const. Eeckels, diep gegriefd door al wat hij rond zich zag gebeuren, luchtte (3 mei | |
[pagina 249]
| |
1919) zijn hart in een brief aan juffrouw Belpaire: ‘Beschaving! Recht! Menselijkheid! Nieuw België!... Om kasseien op te breken, en achter barrikaden te vechten en te vallen, maar dan ten minste toch vrij, met een teug vrije lucht in de doorboorde longen’Ga naar voetnoot(116). Kort na het Borms-proces, beweerde Le Bien Public (Gent) op de Rodenbachfeesten te Roeselare, na de redevoeringen van Van Cauwelaert en Van de Perre, te hebben horen roepen ‘Leve Borms’Ga naar voetnoot(117)! Intussen werd de jeugd bewerkt. De Gentse hoogstudenten kwamen in februari 1919 bijeen, samengeroepen door het Katoliek Vlaams Hoogstudentenverbond (k.v.h.v.) om te besluiten tot de oprichting van een a.v.h.v. Ter vervanging van de afwezige voorzitter H. Gravez werd de vergadering voorgezeten door een ex-gandavensis. In de geest van de oproep van Philip De Pillecyn van december 1918, nam in maart 1919, de katolieke Oostvlaamse gouwbond van het a.k.v.s. het besluit dat de ex-gandavenses dienden opgenomen te worden in de gilden en dat de gilden die dit weigerden zouden uitgesloten worden. De Leuvense gouwbond trof een gelijkaardige beslissingGa naar voetnoot(118). Op de stichtingsvergadering van het a.v.h.v. in Leuven (15 apri. 1919) verklaarde de voorzitter Gravez dat ook de ex-gandavenses in het Verbond werden opgenomen. Toen De Vlaamsche Vlagge opnieuw verscheen (Pasen 1919) zagen wij Cyr. Verschaeve erin schrijven over aktivisten en passieven, alsof laatstgenoemden misschien wel het meest verdacht waren. In De Student (kerstnummer 1920) schreef Ph. De Pillecyn een artikel over amnestie waarin de repressie bestempeld werd als ‘de weerwraak van deze staat, schuldig aan kronisch misdrijf tegen de Vlaamse volksziel’Ga naar voetnoot(119). Begin 1920 richt Alb. Pil, voorzitter van het k.v.h.v. te Leuven, een brief aan de Paus om Z.H. te vragen tussenbeide te komen ten einde de uitsluiting van de ex-gandavenses uit de universiteit te Leuven ongedaan te makenGa naar voetnoot(120). Het is niet gemakkelijk uit te maken hoe diep de weerslag van dit alles was op de openbare mening. Toch valt het op dat in juli 1920 Dosfel aan een vriend kon schrijven, dat zelfs makke Davids- | |
[pagina 250]
| |
fondsafdelingen moties goedkeurden voor amnestieGa naar voetnoot(121). Intussen hadden de Vlaamse ‘gebroodroofden’ zich in een Kring Recht voor Allen verenigdGa naar voetnoot(122). Zij zullen, in de volgende jaren, bij de openbare opinie het onrecht aanklagen hun aangedaan en onafgebroken blijven ijveren voor bestuurlijke amnestie. Op 22 juli 1920 richtten zij een brief aan de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers om de vernietiging te vragen van de uitspraken waardoor zoveel onschuldigen werden getroffen. Zij gaven in 1921 een drietalig Memorandum van de Vlaamsche Gebroodroofden uit om ‘recht voor allen’ te vragenGa naar voetnoot(123). Toen Dosfel om gezondheidsredenen in voorlopige vrijheid gesteld werd (19 dec. 1920) ging, op initiatief van E.H. Eug. Van de Perre, een verzoekschrift rond tot gratie. Men verzamelde 36.000 handtekeningen. Frans Van Cauwelaert had vroeger beloofd het verzoekschrift aan de Koning te overhandigen. Toen hij hieraan herinnerd werd, beweerde hij geen tijd te hebben en raadde hij Eug. Van de Perre aan het zelf op te sturenGa naar voetnoot(124). Het dagblad De Schelde stelde (17 dec. 1920) de eis van volledige amnestie maar dan als een daad van grootmoedigheid of barmhartigheid. Toen Ph. De Pillecyn zijn reeds vermelde brochure schreef over het Proces van den Veiligheidsdienst, vroeg hij amnestie voor ‘de grote broederschap van Vlaanderen: die gaat van de kerkhoven in West-Vlaanderen tot de cel van Dosfel; die omvat allen die streden met zuiver gemoed’. Einde 1920 kwam in Antwerpen een Dameskomitee voor Amnestie tot stand, onder voorzitterschap van Mevrouw Pil-Van Gastel. Toen dit werd opgericht, zetelden reeds meer als een jaar vier vertegenwoordigers van het Vlaamse Front in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Aanstonds na hun verkiezing deed het gerucht de ronde, dat zij het inzicht hadden een wets- | |
[pagina 251]
| |
voorstel voor algemene amnestie in te dienen. Vanuit Nederland drong Hugo Van den Broeck dadelijk aan bij volksvertegenwoordiger H. Borginon om dit niet te doen onder de gegeven omstandigheden. Hij was van oordeel dat een dergelijk initiatief schadelijk zou zijn voor de Beweging en de aktivisten zelf: wel drong hij aan op agitatie in het parlement bijv. door een interpellatie over de geldigheid van de Haverse besluitwettenGa naar voetnoot(125). Het is inderdaad opvallend, dat de agitatie van de frontgekozenen in het parlement zich wel sterk heeft laten gelden op het gebied van de militaire amnestie, maar dat hun houding heel wat meer gereserveerd was op het politieke vlak. Een dergelijke houding was zeker en vast niet alleen ingegeven door taktische overwegingen maar ging ook terug op het door ons nog te behandelen vraagstuk van de houding van de leiders van het Vlaamse Frotn tegenover de aktivistische politiek zelf. Het was duidelijk, einde december 1920, dat het vraagstuk weldra ook op het politiek-parlementaire vlak zou gedragen worden. De politici zien het probleem zich aftekenen op de horizont van hun elektoralisme. Een der eersten buiten de kringen van het Vlaamse Front die kordaat stelling nam voor amnestie, was Cam. Huysmans. Naar aanleiding van een heftig debat in de Kamer over ‘aktivistische en orangistische drijverijen’ (de interpellatie Hubin van 17 febr. 1920) eiste De Volksgazet amnestie voor de gestrafte soldaten, voor de meeste gevangenen, amnestie voor en wederindienstneming van de honderden gestraften der openbare besturenGa naar voetnoot(126). De 10de juli trad Cam. Huysmans op in Gent, als redenaar ter gelegenheid van een algemeen Vlaams Guldensporenfeest, waarop de Gentse afdeling van zijn eigen partij ontbrak. Hij verklaarde er, dat de tijd voor amnestie aangebroken wasGa naar voetnoot(127). De Katolieke Vlaamse Kamergroep besprak - vermoedelijk voor de eerste maal - de kwestie van de amnestie op zijn vergaderingen van 22 en 28 okt. 1920Ga naar voetnoot(128). Men kwam tot geen konklusie. In de loop van de bespreking had H. Baels, volksvertegenwoordiger | |
[pagina 252]
| |
voor Oostende, doen opmerken dat bij hem de beste krachten zich uitspraken voor amnestie. De groep nam, zoals gezegd, geen beslissing maar hij zou weldra uit zijn inertie wakker geschud worden. K. Huysmans en E. Doms, socialistische volksvertegenwoordigers (Antwerpen en Leuven) dienden een aanvraag tot interpellatie in ‘over de toestand van zekere burgers die het voorwerp geweest waren van disciplinaire maatregelen in de administratie, of die door de rechtbanken veroordeeld waren en over de opportuniteit om ze te laten genieten van het voordeel van genademaatregelen’. De interpellatie stond op de dagorde van de Kamer van 18 jan. 1921. De Katolieke Vlaamse Kamergroep kwam op 17 januari bijeen om over het vraagstuk te beraadslagen. Van Cauwelaert verklaarde akkoord te gaan met het voorwerp van de interpellatie. Er werd door de groep - zo betoogde hij - vroeger beslist geen uitspraak te doen over het vraagstuk van de amnestie. De toestand was echter sedertdien veranderd. Een komitee van propaganda voor amnestie werd opgericht, de vergaderingen hiervoor kenden bijval en er viel slechts gering verzet in de publieke opinie vast te stellen. Ook de houding van de pers was gewijzigd en onder deze omstandigheden diende het probleem opnieuw onderzocht. De vraag mocht gesteld worden of de regering geen wetsontwerp voor amnestie zou indienen, waarbij natuurlijk uitzonderingen konden voorzien worden. In de verdere loop van de bespreking zette Van Cauwelaert zijn standpunt nader uiteen; men zou er zich toe kunnen beperken te verklaren dat het ogenblik nakend was om amnestie te verlenen, maar dat deze niet algemeen hoorde te zijnGa naar voetnoot(129). In de loop van zijn interpellatie trok Huysmans de wettelijkheid in twijfel van de Besluit-Wetten van HavereGa naar voetnoot(130), waarop de aktivistenvervolging gesteund was, en bepleitte hij amnestie voor de aktivisten die te goeder trouw dwaalden. Doms behandelde het geval van de ambtenaren en onderwijzers die uit hun ambt ontzet waren. In zijn tussenkomst stelde Van Cauwelaert de vraag of de repressie van het aktivisme, zoals ze gevoerd werd na de oorlog, de veiligheid van de staat en de nationale eendracht | |
[pagina 253]
| |
hadden verhoogd. Hij verklaarde niet ja te durven antwoorden. Hij verzocht de regering een wetsontwerp voor amnestie in te dienen dat zich ook tot politieke misdrijven uitstrekte. In afwachting vroeg hij de uitgesproken straffen te herleiden volgens één zelfde maatstaf. Hij verlangde ook dat de regering ruim gebruik zou maken van haar recht tot voorwaardelijke invrijheidstelling en eindelijk dat er een einde zou gemaakt worden aan de politieke vervolgingen. Voor de administratieve gevallen wenste hij de instelling van een kommissie die alle gevallen opnieuw zou onderzoeken in een geest van verzoening. In de loop van deze interpellatie deed minister Vandervelde een berucht geworden uitspraak met zijn ‘vingt mille fois non’ wat amnestie betrof. Hij verklaarde er zich echter wel toe bereid gratiemaatregelen te treffen en voorstander te zijn van voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling. De Waalse socialist Destrée sprak in dezelfde zin. Bij zijn tussenkomst in de Vlaamse Kamergroep had Van Cauwelaert gewezen op de verandering van atmosfeer en de groei van een beweging voor amnestie. Er heeft inderdaad, in de loop van het jaar 1920, een kenmerkende evolutie plaats. In het begin van het jaar was er reeds op brede schaal een steunaktie geweest voor de kinderen Hainaut: een zuiver menselijk gebaar van solidariteit met de onschuldige slachtoffers van de repressie. Toen in Noord-Nederland een komitee tot stand kwam om gelden in te zamelen voor de getroffen families van de aktivisten in Vlaanderen, schreef priester Paul Vandermeulen een Open Brief met het voorstel een kommissie in het leven te roepen om hulp te verlenen aan de ‘gebroodroofden’ en de families van de gevangenenGa naar voetnoot(131). Ons Vaderland steunde dadelijk dit initiatief door de steunlijst voor de kinderen Hainaut af te sluiten en die te vervangen door een algemene met de typische benaming ‘Het Martelaarsfonds’. Het is één van de etappen in de evolutie van het Vlaamse Front naar de solidariteit met het aktivisme in zijn Vlaams-nationale doeleinden. In de loop van het jaar zou dit menselijk gebaar van solidariteit uitgroeien tot een eis van herstel van het rechtsevenwicht door verlening van amnestie. Het gaat hier, buiten de kern van de Vlaamse nationalisten in het Vlaamse Front, in geen enkel opzicht om een betuiging van solidariteit met het aktivisme, maar, zoals wij schreven, om het herstel van een verbroken rechts- | |
[pagina 254]
| |
evenwicht. Men redeneerde - of voelde - daarbij als volgt: het aktivisme vond in een grote mate zijn oorsprong in de fout van de staat en de bestraffing had niet alleen geen rekening gehouden met deze gedeelde schuld, doch ze was ook door duizenden gevoeld als een wraakneming die de grenzen van het recht was te buiten gegaan. Van het stadium van de moties voor amnestie ging men daarbij over naar dat van de agitatie waar het Vlaamsnationalisme de drijvende kracht van werd. Enkele dagen vóór de interpellatie Huysmans-Doms verscheen een bericht dat er - naast het bovengenoemde dameskomitee van Mevrouw Pil-Van Gastel - een Comiteit tot bevordering van amnestie was gevormd. Vermeld werd de toetreding van juffrouw Belpaire, Prof. L. Scharpé, Prof. Em. Vliebergh, Hugo Verriest, Jozef Muls, Prof. Daels, Stijn StreuvelsGa naar voetnoot(132). Het gaat hier waarschijnlijk om een voorbarig bericht, al lag er een kern van waarheid in. Inderdaad: op 13 febr. 1921 schreef Prof. Scharpé aan Dr. Van de Perre dat hij hem, na hun afspraak van de dag tevoren, een aantal eksemplaren stuurde van een oproep om leden te werven voor een komitee voor amnestie, met het doel tot een volkspetitionnement te komen. Volgens de tekst van deze oproep werd de vorming medegedeeld van een inrichtend komitee, waarvan Scharpé de samenstelling zag als volgt: voorzitter Prof. Vliebergh (deze tekende reeds op 14 febr. de oproep), leden H. Lebon, A. Deswarte, Jul. Hoste, Prof. Daels, Dr. J. Verduyn, als schrijver Dr. Van de Perre. De oproep van het komitee zou aldus gemotiveerd worden: wij die buiten het aktivisme stonden ‘zijn diep overtuigd dat het ogenblik gekomen is, in 's lands belang van zo ruim mogelijk opgevatte amnestie en, vanwege de Vorst, voor edelmoedig gebruik van zijn genaderecht, ten gunste van hen die veroordeeld werden voor politieke misdrijven’. Er schijnt omstreeks dezelfde tijd ook een plan tot petitie bestaan te hebben bij Hoste, Deswarte en Vermeylen aangezien Scharpé aan Van de Perre deed opmerken dat, met een formulering als hierboven aangehaald, er geen reden meer bestond om een afzonderlijk petitionnement op touw te zettenGa naar voetnoot(133). Er is van deze grootscheepse aktie blijkbaar niets terecht gekomen. Intussen werd dan toch de agitatie voortgezet. Op zondag, 16 jan. 1921, twee dagen vóór de interpellatie Doms-Huysmans, werd in Antwerpen een grote meeting belegd in de Hippodroom- | |
[pagina 255]
| |
zaal waar het woord gevoerd werd door Mevrouw Pil-Van Gastel, A. Hans, H. Van Puymbrouck en Mr. Edm. Van Dieren. Na afloop ervan had een optocht plaats door de stad. Naar aanleiding van de interpellatie Huysmans-Doms kwam een delegatie van het dameskomitee uit Antwerpen naar Brussel om aan de voorzitter van de Kamer en de minister van justitie een verzoekschrift tot amnestie te overhandigen. Dit Antwerpse dameskomitee voor amnestie deed insgelijks een beroep op de internationale publieke opinie. Het schreef een open brief aan de befaamde Italiaanse strafrechtdeskundige Enrico Ferri en verscheidene brieven aan de Deense schrijver Georg Brandes ‘in wien wij weten dat het geweten van Europa spreekt’, zoals in de brief werd gezegd. In de tweede brief aan deze laatste (1 mei 1921) werd door het komitee het feit aangeklaagd, dat de politieke gevangenen slechts in vrijheid werden gesteld vóór het einde van hun straftijd indien zij de verbintenis wilden aangaan voor verscheidene jaren van alle politieke aktiviteit af te zien. Toen Em. Vandervelde in het dagblad Le Peuple reageerde om dit betoog als tendentieus voor te stellen, richtte het komitee een derde open brief aan Brandes (18 aug. 1921) met heel de uiteenzetting van de feiten. Toen Wies Moens vrij kwam, stuurde hij insgelijks (23 aug. 1921) een lange brief aan Brandes met het verhaal van zijn lotgevallen: een schrijnende aanklacht tegen onbegrip en willekeur! Ook het Algemeen Vlaams Verbond sloot aan bij deze aktie voor amnestie. Het nam in april 1921 een motie aan voor amnestie, met de lijst van 57 bonden die deze reeds ondertekenden. Minder dan een maand later kon het deze lijst aanvullen met de naam van 40 nieuwe toetredingen. Diepe indruk maakte de brochure van Ph. De Pillecyn Amnestie (Brugge, z.j., 23 blz.). Ze werd uitgegeven na de interpellatie Huysmans-Doms. Het juridisch gedeelte en de meeste beschouwingen leverde Dosfel. Priester Eug. Van de Perre had enkele wijzigingen voorgesteld en Frans Van Cauwelaert zou er zijn instemming mede betuigd hebbenGa naar voetnoot(134). Zoals de titel aangeeft, ging het hier niet om een probleem van begenadiging zoals voorgesteld door Em. Vandervelde, minister van justitie, maar werkelijk om amnestie. Alle argumenten die tot dan toe hiervoor aangevoerd waren, werden erin samengebundeld: - het was de verbittering over het geleden onrecht dat aanleiding gaf tot het aktivisme; - de wettelijkheid van de Besluit-wetten | |
[pagina 256]
| |
kon betwist worden; - deze Besluit-wetten hadden aanleiding gegeven tot een tegenstrijdige en al te strenge toepassing; - art. 118bis van het Strafwetboek was onduidelijk; - het repressieapparaat was een onding; - er werd met de bedoeling van de beklaagden geen rekening gehouden; - de staat had zich op een onrechtvaardige wijze aangesteld als burgerlijke partijGa naar voetnoot(135). Het vraagstuk van de amnestie zou, van dan af, een etterende wonde blijven in de Belgische politiek en herhaaldelijk tot heftige straatbetogingen en tot politieke krisissen leiden. Het was meer dan een agitatie van de Vlaamse nationalisten voor het beperkte eigen publiek. Het werd een onderdeel van de Vlaamse agitatie, een voedingsbodem voor Vlaamse ontevredenheid en de bom zou uiteindelijk barsten te Antwerpen, bij de Bormsverkiezing van 9 dec. 1928, die een keerpunt werd in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Voorlopig heeft men, in de politieke kringen, het belang van het vraagstuk nog niet ingezien. Op parlementair vlak dient hier alleen nog gewezen op het initiatief van H. Heyman ten voordele van de Vlaamse onderwijzers die tijdens de oorlog hun akte behaalden voor de eksamenkommissies van Gent, Laken en Vorst. Deze werd niet geldig verklaard, doch de houders ervan werden toegelaten tot een nieuw eksamen in één proef (Wet van 23 aug. 1921). Dit pijnlijke vraagstuk was hiermede slechts gedeeltelijk van de baan en het gevoel van onrechtvaardigheid bleef: de diploma's van de Waalse onderwijzers 1917-1918 (na de bestuurlijke scheiding) werden door de regering van meet af aan erkend onder voorwendsel dat zij niet afgeleverd waren door eksamenkommissies waarin ook aktivisten zetelden. |
|